Het eerste deel begint met de voorspellingen van het wereldconflict, die Heijster meteen terugvindt bij - uiteraard - de Grote Piramide en Nostradamus. Een Nostradamuskenner is Heijster zeker niet. Echte exegeten van de Franse ziener associëren enkele plaatsnamen in diens werk met de Eerste Wereldoorlog (plaatsen waar ook in Nostradamus' tijd aardig wat gevochten werd...). Heijster wijst er wel op dat Charles T. Russell, de stichter van de religieuze beweging die later bekend zou worden als Jehovahs getuigen, voor 1914 het einde van de wereld had voorspeld en hij doet zijn best om aan te tonen hoe treffend Russells voorspelling wel was. Dat er in 1914 eengrote oorlog uitbrak is iets dat Russell uiteraard niet ontging, maar hijzelf verplaatste het jaar van Jezus' terugkeer naar 1917, om zelf in 1916 te overlijden, waarna zijn beweging zich in alle mogelijke bochten wrong - tot het vervalsen van Russells eigen geschriften - om uit te leggen dat het einde nog even op zich liet wachten. Heijster neemt Russell blijkbaar ernstiger dan de Getuigen zelf. Hij meent zelfs dat de Spaanse griep van 1918 met de apocapytische Ruiter van de Pest moet worden geassocieerd.
Het incident dat de aanleiding tot de oorlog vormde, de aanslag op de Oostenrijkse aartshertog Frans Ferdinand in Sarajevo, is volgens Heijster door één grote geheimzinnigheid omringd. Zowel de aartshertog zelf, zijn vrouw - die met hem werd vermoord - als een bevriende bisschop zouden het allemaal hebben voelen aankomen. De auto waarin de aartshertog werd vermoord droeg de nummerplaat "A 111-111". Dit wijst naar "Armistice 11-11-11", of de wapenstilstand van 11 november 1918, om 11 uur. Dezelfde auto zou ook aan latere eigenaars en inzittenden heel wat ongeluk hebben bezorgd. Erg vreemd, allemaal. Jammer dat Heijster deze informatie haalt uit "Grote mysteries" en andere pseudo-wetenschappelijke pulp. En het verhaal van de nummerplaat komt uit een of andere lezersbrief. De lezer vergeve mij dat ik dit allemaal niet heb nagetrokken, want het boek bevat nog veel meer van dat soort moeilijk te verifiëren, uiterst onbetrouwbare verhaaltjes uit dezelfde bronnen. Zo zou de Britse minister van Oorlog Lord Kitchener door een handlijnkundige ervoor gewaarschuwd geweest zijn om in 1916 niet op zee te reizen. Natuurlijk kwam de oude ijzervreter in 1916 om in een scheepsramp. Volgens een krantenartikel uit die tijd zou hij dan weer doodsbang zijn geweest voor reizen op zee.
Grappiger vind ik Heijsters bewering over de invloed van de Engels-Duitse racistische pseudo-filosoof H.S. Chamberlain op de Duitse keizer Wilhelm II. Hij vergelijkt die invloed met die van de starets Raspoetin rond dezelfde tijd op de Russische tsaar, een vergelijking die helemaal mank loopt. Wilhelm II had - net zoals later Hitler - bewondering voor de bombastische mysticus Chamberlain, maar enige invloed op het beleid heeft dat niet gehad. Integendeel, terwijl de tsaar, mede dankzij Raspoetin, de ene stommiteit na de andere beging, liet de Duitse keizer de oorlogsvoering volledig aan zijn generale staf over die met uiterste efficiëntie erin slaagde om het vier jaar vol te houden.
Rond de krijgsverrichtingen hangen er heel wat verhalen over vreemde gebeurtenissen. Anekdotes over soldaten die naar het front trokken met het voorgevoel dat ze gingen sterven... wat kort daarop ook gebeurde. De moeder van een soldaat voelde een scherpe pijn in de arm, een paar dagen voordat ze vernam dat haar zoon aan de arm gewond was. Af en toe is er iets spookachtigers bij. Een Brits kapitein werd door zijn familie gezien in de tuin van zijn huis precies op de dag dat hij in Frankrijk sneuvelde. Een Canadese soldaat werd in zijn nachtverblijf in de loopgraven gewekt door zijn eerder gesneuvelde broer, die hem aanraadde onmiddellijk weg te lopen. Vlak daarna was zijn broer alweer verdwenen... en werden alle andere soldaten in het nachtverblijf door een invallende granaat gedood. Dit soort verhalen over gesneuvelde militairen die anderen het leven redden komt meer voor. De bronnen zijn persoonlijke herinneringen, dagboeken, interviews, brieven, vaak jaren na de feiten opgetekend en nog veel later gepubliceerd, afkomstig van mensen die in uiterst moeilijke omstandigheden gruwelijke momenten hebben beleefd. Heijster stelt nauwelijks vragen naar de betrouwbaarheid van dit soort verhalen. Hoogstens heeft hij nagegaan of de betrokken militairen echt hebben bestaan.
Na een hoofdstuk over het religieuze leven aan het front, waar helemaal niets geheimzinnigs aan is, weidt Heijster even uit over het bijgeloof onder de soldaten, bijgeloof dat hij af en toe ernstig neemt. Zo mogen we vernemen dat Duitslands grootste luchtheld, de "rode baron" von Richthofen (Heijster maakt van hem een graaf) zich slechts één keer vlak voor het opstijgen liet fotograferen - vliegeniers geloofden dat dit ongeluk bracht - en, inderdaad, vlak daarna werd neergeschoten. Als Heijster de echt sterke verhalen uit de Eerste Wereldoorlog behandelt is er van kritische zin helemaal geen sprake. Een goed voorbeeld is zijn beschrijving van het verhaal van de Angels of Mons. In augustus 1914, helemaal in het begin van de oorlog, botste het pas in België gearriveerde Britse expeditiekorps nabij Bergen (Mons) op de veel grotere Duitse strijdmacht die richting Frankrijk oprukte. De Britten moesten zich ijlings over de Franse grens terugtrekken. Dat ze aan verplettering door de Duitse overmacht wisten te ontkomen werd al gauw een wonder genoemd, zelfs letterlijk. De Duitsers zouden zijn tegengehouden door reusachtige, in het wit gehulde boogschutters die boven de grond leken te zweven. Ze verschenen plots toen een Engels soldaat Sint-Joris, de beschermheilige van Engeland, aanriep. Dit vreemde verhaal ontbreekt in elk officieel rapport. Het verscheen voor het eerst in september 1914 in een Londense krant van de hand van Arthur Machen, een auteur van horrorverhalen. Dat het om loutere fictie ging - hetgeen de auteur nooit ontkend heeft - werd al snel vergeten. Het werd gretig overgenomen door andere bladen en occulte publicaties. De boogschutters werden engelen. Wat maakt Heijster hiervan? "Later zou Arthur Machen verklaren dat hij de verhalen verzonnen had. Over de beweegredenen was hij onduidelijk." Voor Heijster is het raadsel "niet afdoende opgelost". Ook over latere krijgsverrichtingen bestaan er anekdotes waarin engelachtige figuren de Britse troepen te hulp schieten, zoals een regelmatig bij de loopgraven opduikende "White Comrade", of "de Witte Cavalerie van Ieper" uit 1918. Het gaat niet noodzakelijk altijd om verzinsels uit de pers. Soms lijken getuigenissen van oud-strijders wel degelijk de bron te zijn. Maar is het zo verwonderlijk dat lieden die lange tijd in gevaarlijke, ja helse omstandigheden hebben verkeerd, af en toe menen vreemde dingen te hebben gezien? Een ander staaltje van Heijsters betrouwbaarheid is de - alweer Britse - legende van het "verdwenen" bataljon van de Baai van Suvla. Tijdens de gevechten op het Turkse schiereiland Gallipoli (Dardanellen, 1915) marcheerden honderden Engelse
infanteristen van het 5de Norfolk-bataljon een vreemde, dichte wolk binnen die nabij een baai over de grond hing. Ze kwamen niet meer te voorschijn, ook niet toen de wolk opsteeg en over zee wegdreef. Dit lugubere verhaal, dat ook in sommige UFO-boeken terug te vinden is, werd lang na de oorlog door een paar Dardanellen-veteranen verteld.
De waarheid is iets anders. De Britse bevelhebber op Gallipoli meldde dat het bataljon tijdens een aanval op 12 augustus 1915 - niet 21 augustus, zoals Heijster schrijft - uit het zicht verdween en dat niemand daarna nog iets van de circa 270 man, inclusief de ervaren kolonel, gehoord heeft. Hij vond het "a very strange thing", maar vermits de aanval onder hevig machinegeweervuur gebeurde, maakte niemand zich illusies over hun lot. In 1919 werden de resten van 180 man teruggevonden. Een Turkse boer verklaarde de lijken in een ravijn te hebben gegooid. Ook bleken twee vermiste officieren in Turkse krijgsgevangenschap te zijn beland. En dan beweert Heijster dat Turkije na de oorlog verklaarde niets "van het bestaan van het regiment (sic)" te weten. Een mysterie van veel lagere orde, dat evenwel ook Heijsters verbazing wekt, is het lot van het Madonnabeeld van het Picardische stadje Albert. Tijdens een Duitse aanval werd de reusachtige basiliek van dit eertijds populair bedevaartsoord door granaten getroffen, zodat het Madonnabeeld op de toren vrijwel horizontaal voorover kwam te hangen. Drie jaar lang bleef het enorme beeld in die wonderbaarlijke stand, zeventig meter boven de grond, in het zicht van de loopgraven. De Britse soldaten die Albert verdedigden geloofden dat de oorlog pas zou eindigen als de Madonna gevallen was, terwijl de Fransen juist alles deden om een val te voorkomen. Toen de Duitsers in maart 1918 het stadje dan toch veroverden schoten de Britten de toren - die een ideale uitkijkpost vormde - in puin en viel het beeld dan toch. Inderdaad eindigde de oorlog... tien maanden later.
Dit zijn maar enkele voorbeelden van Heijsters mystificatie. Als bron vermeldt hij nooit een serieus historisch werk, wel een hoop occulte, zelfs theosofische literatuur. Met het tweede deel van het boek, De oorlog die niet eindigde, wordt het zo mogelijk nog erger. Heijster behandelt hierin vreemde verschijnselen die nu nog in de frontstreken van Œ14-Œ18 zouden voorkomen. Mensen die op de slagvelden rondlopen horen vreemde geluiden, zien schimmen, krijgen het gevoel dat er "meer is". Ik kan beamen dat een bezoek aan de slagvelden, gedenktekens en begraafplaatsen van de Groote Oorlog een gevoel van onbehagen kan geven. Als men de fantasie dan wat op hol laat slaan, kan men de indruk krijgen dat het er een beetje spookt. Maar erg indrukwekkend zijn de spookverhalen niet. A propos, we vernemen van Heijster dat het bekende Talbot House inPoperinge, een voormalig clubhuis van Britse soldaten achter het front en nog altijd een soort levend museum, een echt Engels spook herbergt. Staan er op de deur misschien de woorden "English spoken"?
Om die verschijnselen te onderzoeken heeft Heijster er een magnetiseur en een parapsycholoog bijgehaald, maar veel concreets levert dat niet op. Dat geldt eveneens voor de vermeende gevallen van reïncarnatie van gesneuvelde frontsoldaten. Het meest bekende geval is wellicht dat van zanger Bram Vermeulen, die er zelf van overtuigd is in een vorig leven in de loopgraven van de IJzer te hebben verkeerd. Het bewijs? Het TV-interview dat Vermeulen afnam van een oudstrijder van de IJzer. Als bij wonder bleek hij het "plat Westhoeks" (sic) van de veteraan, "een dialect dat normaal voor Nederlanders, en dus ook voor Bram Vermeulen, onverstaanbaar is", te spreken en te verstaan. Jammer dat Happart nooit zo¹n ervaring heeft gehad! Reïncarnatie is helaas niet weggelegd voor de 693 Duitse soldaten die in het heetst van de strijd rond Verdun bij een brand in het fort van Douaumont omkwamen en daar nog altijd liggen. Hun in het fort ingemetselde lichamen werden overdekt met ongebluste kalk en dat belet hen te reïncarneren, weet Heijster ons te vertellen. Ze zijn dus nog steeds "aanwezig". Nu weten we waarom een bezoek aan het fort emoties kan oproepen.
Titel: Mysterie 14/18
Ondertitel: de eerste wereldoorlog onverklaard
Auteur: Richard Heijster
Uitgever: Lannoo, Tielt (1999)