Van Dale omschrijft bijgeloof als een ‘niet op een godsdienst stoelend geloof aan bovennatuurlijke werkingen of verschijnselen’. Dat lijkt een bruikbare definitie, maar ze is niet zonder problemen. Over godsdienst zullen we het nog hebben, maar is “bovennatuurlijk” wel een duidelijk criterium? Niet elke pseudowetenschap wordt met het bovennatuurlijke geassocieerd. De meesten die beroep doen op homeopathie of acupunctuur beschouwen die therapieën niet als bovennatuurlijk. Als ufo’s inderdaad buitenaardse ruimtetuigen zijn, is daarop zich niks bovennatuurlijks aan. Ook de astrologie wordt door een deel van haar aanhangers niet als bovennatuurlijk ervaren. En veel parapsychologen ontkennen dat paranormale verschijnselen als helderziendheid en telepathie bovennatuurlijk zouden zijn.
Bij het bovennatuurlijke denken we eerder aan tovenaars, spoken, contact met de doden en andere duistere zaken. Ongetwijfeld zijn er vormen van bijgeloof die daarop betrekking hebben, maar ook dat lijkt niet voldoende te zijn om alle bijgeloof te omschrijven. En er zijn de godsdiensten, die zich ook over het bovennatuurlijke uitspreken. Maar precies deze godsdiensten trekken een scheidingslijn tussen hun opvattingen en bijgeloof.
Superstitio
De term “bijgeloof” is tegelijk duidelijk en misleidend. Het gaat letterlijk om hetgeen niet tot het “echte”, het ware geloof behoort, dé religie dus. Zeker de monotheïstische godsdiensten maken een duidelijk verschil met hun eigen praktijken en bijgelovige praktijken. Een priester raadplegen is oké, te rade gaan bij een tovenaar of waarzegger is bijgeloof. Maar dit zegt dus niets over de aard van het bijgeloof zelf.
Bijgeloof is het equivalent van het Latijnse woord superstitio, een woord dat we ook in andere talen terugvinden. Superstitio komt van superstitare, wat letterlijk “verheffen” of “hoger geplaatst zijn” betekent. Het heeft een eerder negatieve betekenis: vrees of respect voor de goden. De Romeinen duidden ermee een vreemde godsdienst aan, waar ze ondanks hun religieuze tolerantie problemen mee hadden. Toen de Romeinse historicus Suetonius de vervolging van de christenen door Nero beschreef, noemde hij hen “mensen van een nieuwe en gevaarlijke superstitio”, terwijl zijn collega Tacitus het in dat geval over een “verderfelijke superstitio” had.
De christenen namen die pejoratieve benaming voor eigen gebruik over. De vroegchristelijke auteur Lactantius, die de heidense godsdiensten zwaar aanviel, zei uitdrukkelijk dat de religie de eredienst van het ware is en de superstitio die van het valse (Religio veri cultus est, superstitio falsi).
Bijgeloof is dus de religie van de anderen? Toch kan een verschil worden gemaakt met religieus geloof. Superstitio betekent ook “angst” of “vrees”, angst voor hogere krachten. Zaken waar men liever niet te veel mee te maken heeft, maar die men uit vrees toch respecteert.
Als we in het Nederlands over “geloof” hebben, moeten we beseffen dat hiervoor in sommige andere talen twee woorden bestaan die niet precies hetzelfde betekenen. Enerzijds wat in het Engels belief is (of in het Frans croyance) en anderzijds faith (of foi). Terwijl belief uitsluitend betrekking heeft op het aannemen van een bewering (geloof in zeemonsters, in buitenaardse wezens, in de schuld van een beklaagde...) drukt faith een geloof uit dat gepaard gaat met vertrouwen, met hoop (denk aan de triade “geloof-hoop-liefde”). Religieus geloof is dus faith (hoewel men het ook in niet religieuze zin kan gebruiken: geloof in de mens, in het socialisme, in de vrije markt…). Bijgeloof is duidelijk belief, niet zozeer faith. Bijgeloof gaat niet gepaard met vertrouwen, maar met angst. Angst voor onbekende, onduidelijke krachten en invloeden, waarmee we misschien beter rekening houden, door bepaalde zaken te doen of niet te doen, omdat ze ons gunstig kunnen zijn of niet.
Bijgeloof heeft hoe dan ook een negatieve bijklank. Het is vrijwel een scheldwoord. Lang niet iedereen die bijgelovig is zal dat toegeven en wie dat wel doet, is daar zelden trots over.
Bijgeloof “stricto sensu”
Laten we de term bijgeloof reserveren voor datgene wat velen als bijgeloof herkennen: het rekening houden met vreemde krachten en invloeden die ons leven zouden regelen, die ons succes zouden kunnen bevorderen of die ons zouden behoeden voor ongeluk. In essentie gaat het om het geloof in causale verbanden die voor de wetenschap onbestaand of zeer onwaarschijnlijk zijn, en die men met rituelen denkt te kunnen beïnvloeden.
Er bestaat een onontwarbaar kluwen van bijgelovige opvattingen. Er zijn ontelbare regeltjes en gebruiken bekend die aandacht schenken aan bepaalde voortekenen, of die ons waarschuwen om bepaalde zaken en handelingen te mijden of juist na te streven. Er bestaat bijgeloof over vrijwel alles, over menselijke handelingen als trouwen, eten en jagen, over dagdagelijkse voorwerpen als deuren, bedden, messen en kammen, over priesters, blinden, hoeren en advocaten, over dieren, planten en natuurverschijnselen … Met die wezens en zaken moeten we volgens het bijgeloof best rekening houden, als we niet willen dat het ongeluk ons treft. Bijgelovige opvattingen en regels komen voor in alle landen en culturen, zeer velen zijn vergeten en uitgestorven, andere worden hier en daar nog nageleefd. Er zijn tientallen boeken mee gevuld.
Kosmonauten plassen voor hun vertrek op het rechterachterwiel van de bus die hen naar de lanceerplaats brengt.
Die regeltjes zijn overwegend anekdotisch en hoe dan ook irrationeel. Er is geen duidelijke lijn in te vinden. Vaak spreken ze elkaar tegen. In Engeland bestaat bijvoorbeeld de opvatting dat je het honorarium van een arts beter niet volledig betaalt als je niet snel opnieuw ziek wil worden. Omgekeerd geloven de Roma dat een dokter volledig betalen noodzakelijk is om helemaal te genezen!
Bijgeloof kan gepaard gaan met het geloof in kwade geesten, demonen of wat dan ook, maar gaat ook louter over het geloof in “geluk” of “ongeluk”. De oorzaken van bijgelovige invloeden worden vaak gevreesd omdat ze onbekend zijn. Onder Amerikaans vliegtuigpersoneel bestaat de gewoonte om voor het opstijgen veiligheidsgordels op de lege zitplaatsen vast te maken “om de goden van het onbekende niet te beledigen”.
Onduidelijk, onbegrepen, onverklaard … maar daarom niet minder nefast. Denk maar aan vrijdag de dertiende. Zoals ik in een eerder artikel schreef, worden op die dag (dat geldt tenminste voor de VS) minder transacties verricht, is het minder druk in de winkels en verzuimen meer mensen hun werk. Velen durven die dag niet buiten te komen. De algemeen ingeburgerde angst voor vrijdag de dertiende (aangeduid als ‘paraskevidekatriafobie’) is overigens vrij recent. Deze fobie kwam – zoals zo veel culturele gebruiken – overgewaaid uit de Verenigde Staten, waar ze pas eind negentiende eeuw opdook. Wel werd al veel eerder de vrijdag als ongeluksdag en dertien als een ongeluksgetal beschouwd. Dat laatste is algemeen bekend. In sommige landen wordt het getal dertien gemeden als huisnummer, als nummer voor hotelkamers of zelfs verdiepingen van een gebouw. De meeste vliegtuigen hebben geen rij dertien met passagierszetels en in sommige – zeker gevaarlijke – sporten, zoals autosport, ontbreekt vaak een deelnemer met nummer dertien.
Bijgeloof mag dan voor velen belachelijk zijn, men moet rekening houden met bijgelovige mensen. Een vliegtuigmaatschappij wil geen last met passagiers die weigeren plaats te nemen op de dertiende rij. In sommige gevallen kunnen we misschien beter vermijden om dertien mensen aan tafel uit te nodigen of onze paraplu te openen als we in het huis vertoeven van een bijgelovige (een paraplu binnenshuis openen zou ongeluk brengen en niet alleen voor de eigenaar van de paraplu). Soms is er geen duidelijk verschil tussen een bijgelovige opvatting en een vorm van beleefdheid: in Frankrijk is het onbeleefd om een brood(je) met de ronde kant onderaan op tafel te leggen, ook voor wie niet bijgelovig is (bakkers legden vroeger brood dat voor de beul was bestemd omgekeerd op de toonbank; niemand wou het aanraken, want het bracht ongeluk). Veel bijgelovige opvattingen zijn in onze tijd zeker ongepast want racistisch of seksistisch. Hoeveel bijgeloof bestond er (en bestaat er nog steeds) niet over vrouwen? De aanwezigheid van een vrouw op een schip, in een mijn, aan een speeltafel bracht ongeluk …
Het is een traditie om Shakespeares Macbeth nooit bij naam te noemen.
Vaak wordt bijgeloof omschreven als een vorm van volksgeloof of van “oud” geloof (mogelijk zelfs pre-christelijk), maar dit klopt niet volledig. Veel vormen van bijgeloof gedijen niet zozeer bij het gewone volk, maar in gespecialiseerde, soms zelfs bevoorrechte groepen van de bevolking. Dan hebben we het vooral over gevaarlijke beroepen, zoals zeelieden en mijnwerkers, of stresserende, zoals acteurs. Theaters zijn nog altijd broeihaarden van gespecialiseerd bijgeloof. Zo wenst men acteurs voor de voorstelling nooit succes toe, maar zegt tegen hen “break a leg”, of “merde”. En het is een traditie, ook buiten de Engelstalige theaterwereld, om Shakespeares Macbeth – waar heksen in voorkomen – nooit bij titel te noemen (spreek van het “Schots toneelstuk”). En dat zijn maar de bekendste voorbeelden.
Ongetwijfeld zijn eeuwenoude volkse tradities de bron van ontelbare vormen van bijgeloof, die echter voor een groot deel, althans in de westerse wereld, verdwenen zijn. Andere vormen hebben een opleving gekend, zoals in het geval van vrijdag de dertiende. Bijgeloof hoeft zeker niet oeroud te zijn. Er bestaan vormen van bijgeloof over treinen, auto’s en vliegtuigen. Net als zeelieden zijn piloten bijzonder op hun hoede voor allerlei kwade invloeden. Zelfs ruimtevaarders lijken er niet vrij van te zijn. Russische kosmonauten hanteren het vaste ritueel om vlak voor hun vertrek te … plassen op het rechterachterwiel van de bus die hen naar de lanceerplaats brengt; een gewoonte die teruggaat op de allereerste kosmonaut Joeri Gagarin.
In de sportwereld heerst zoveel bijgeloof dat het nauwelijks te volgen is. Veel sportlui dragen hetzelfde kledingstuk, hebben een of andere vorm van talisman op zak, voor het begin van de wedstrijd eten ze hetzelfde, of ze voeren een vast ritueel uit. Dat moet hun geluk brengen en schenkt hun hoe dan ook vertrouwen. Opmerkelijk is dat dit bijgeloof meer voorkomt naarmate het niveau van de wedstrijden en de sportlieden hoger is: topsporters zijn bijgeloviger (of doen althans meer beroep op bijgeloof) dan eenvoudige amateurs. Dit is begrijpelijk en toont aan dat bijgeloof kan floreren in elites.
In de autosport – elitair, stresserend en gevaarlijk tegelijk – gaat het soms ver. Veel autopiloten hebben een afkeer van wagens met een groene kleur. Sommige formule 1-rijders stappen altijd langs dezelfde kant in hun wagen. Tegelijkertijd zou het nefast zijn om in de auto langs de kant van de knalpot in te stappen. Vroeger waren autocoureurs bevreesd om voor de wedstrijd gefotografeerd te worden, maar in het huidige mediacircus van de F1 is dat taboe onhoudbaar geworden.
Al die gebruiken vullen hele boeken, maar daarom is nog niet alles over dit onderwerp bekend. Veel bizarre gebruiken worden ongetwijfeld discreet gehouden. Zo onthulde een bekend dirigent dat zangers vlak voor hun optreden de gewoonte zouden hebben om hun geslachtsdelen aan te raken.
In de Vogezen gelooft men dat een geweer trefzeker schiet als de loop met een stuk paaskaars ingewreven is.
Het christendom en andere georganiseerde religies wilden een duidelijke streep trekken tussen geloof en bijgeloof, maar bijgeloof ent zich vrijwel onvermijdelijk ook op strikt religieuze handelingen. Neem nu het zeer christelijk gebruik van de doop, ook daarrond circuleren ontelbare bijgelovige opvattingen. Zo werd in onze streken vroeger soms de voornaam van de dopeling verborgen gehouden voor de plechtigheid plaatsvond. Het kind zou anders last kunnen krijgen van boze geesten of heksen. Nog onchristelijker is de bewering dat een meisje het risico loopt om een baard te krijgen als ze wordt gedoopt met hetzelfde water waarmee een jongen eerder werd gedoopt. Ook dooppeters en -meters krijgen bijgelovige aandacht: een vrouw die zelf een kind heeft verloren moet liever geen meter zijn, een vrouw die voor de eerste keer meter is zal snel trouwen, enzovoort. Ook de doopsuikers hebben een folkloristische, zeg maar bijgelovige oorsprong die niets met het christendom te maken heeft.
De grens met de religie wordt nog onduidelijker als we lezen wat de Catechismus van de Katholieke Kerk zelf zegt over het bijgeloof (2111): “Het kan ook de eredienst aantasten die wij aan de ware God bewijzen, wanneer men bij voorbeeld een, om zo te zeggen, magisch belang gaat toekennen aan bepaalde praktijken die op zichzelf toelaatbaar of noodzakelijk zijn. Wanneer men aan de louter materiële elementen van gebeden of sacramentele tekens een werkdadigheid gaat toeschrijven, los van de innerlijke gesteltenis die hierbij vereist is, vervalt men in bijgeloof.” Met andere woorden: bijgelovig is een wielrenner of voetballer die bij het begin van de wedstrijd een kruisteken maakt en daarbij denkt dat deze handeling op zich hem zal helpen, zonder de godsdienstige “innerlijke gesteldheid”. Hetzelfde voor mensen die de afbeelding van een heilige of een fles water van Lourdes bij zich hebben, alsof het een talisman betreft. En dat is maar het topje van de ijsberg. Wat te denken over een bijgeloof uit de Vogezen dat een geweer trefzeker schiet als de loop met een stuk paaskaars ingewreven is?
Magisch
Veel bijgeloof komt voort uit bestaande vooroordelen of opvattingen, religieuze en andere. Bijgeloof over de nefaste invloed van vrouwen past in een misogyne traditie die minstens teruggaat op Eva in het Paradijs. Ander bijgeloof heeft ongetwijfeld een empirische oorsprong. De sporter die bij een bepaalde gelegenheid uitstekend presteert, zal de neiging hebben om een toen gedragen kledingstuk bij volgende wedstrijden opnieuw te dragen of bepaalde handeling die aan de wedstrijd vooraf gingen opnieuw te verrichten. Dit soort ervaring is wellicht nog sterker als het over ziekte en lijden gaat. Wie regelmatig pijn heeft (migraine, reumatiek, etc. ) en in bepaalde omstandigheden een pijnaanval krijgt, zal bijna instinctief diezelfde omstandigheden in de toekomst mijden, ook al beseft men dat er geen oorzakelijk verband hoeft te zijn. Omgekeerd kunnen sommige ervaringen ons “leren” hoe we ergens vanaf raken. Stel: ik heb hoofdpijn, ik drink een glas Duvel en de pijn gaat over, dan kan ik denken dat Duvel mij van hoofdpijn afhelpt (voor zover het de duivel zelf niet is).
Men kan ook denken dat bepaalde vooroordelen “empirisch” worden bevestigd. Zo is het onheilbrengend karakter van Macbeth meermalen geconfirmeerd door diverse anekdotes over ongelukken tijdens opvoeringen van het toneelstuk, waarbij acteurs werden gewond (in één geval zelfs dodelijk), of zelfs gevallen waarbij de schouwburg afbrandde (Lissabon 1964) of de opvoering samenviel met zware onlusten (New York 1849). Daarbij wordt dan wel over het hoofd gezien dat Macbeth zelf een succesvol toneelstuk is dat meestal voor volle zalen zorgt!
Bijgeloof komt neer op een vorm van “magisch denken”. Door bijgelovige opvattingen wordt onze wereld begrijpelijker en hanteerbaarder. Als mij iets onaangenaams overkomt en ik stel vragen naar het “waarom” van dit ongeluk, dan kan de ontmoeting met een zwarte kat eerder die dag een “verklaring” zijn. Het respecteren van bijgeloof kan in bepaalde gevallen sterkte geven. Sportpsychologen weten dat bijgelovige rituelen bij sportlui hun stress wegneemt en zelfzekerheid bevordert. En in het geval van ziekte en pijn kan bijgeloof een placebo-effect hebben.
En de band met pseudowetenschap? Overtuigde beoefenaars van een pseudowetenschap zullen hun discipline niet als bijgeloof beschouwen. Dat geldt bijvoorbeeld voor astrologen. Maar ongetwijfeld zijn er veel mensen die uit bijgelovige angst een dagbladhoroscoop lezen of een astroloog raadplegen. Overigens gaat het bijgeloof over de invloed van zon, maan en andere hemellichamen veel verder dan de klassieke astrologie. Ook bij alternatieve geneeswijzen is de grens moeilijk te trekken. Neem kruidengeneeskunde: die is voor een deel op oude (verouderde) medisch-filosofische theorieën gebaseerd, deels op vage overleveringen die zeker bijgeloof kunnen worden genoemd en soms magische associaties oproepen. Het bijgeloof in de werking van planten en kruiden overtreft trouwens het louter medisch aspect, want die werking uit zich ook in geluksbrengers, talismans, liefdeselixirs … We kunnen zeggen dat pseudowetenschappen inspiratie vonden in bijgeloof of er zelf zijn uit ontstaan. Zo heeft de gelaatskunde of fysiognomie zeker wortels in de bijgelovige opvattingen over het uiterlijk van mensen.
Bijgeloof is in de moderne samenleving zeker niet verdwenen. Uiteraard zijn zeer veel traditionele gebruiken uitgestorven, maar andere zijn erbij gekomen.
Helaas worden sommige vormen wel eens aangemoedigd door de media of door reclame (denk aan de idiote publiciteit voor Lotto-trekkingen op vrijdag de dertiende).
Hoe dan ook is de invloed van het bijgeloof eerder nefast. Ja, het kan mensen in moeilijke en stresserende omstandigheden zelfzeker maken. Maar is het sop de kool wel waard? Naast placebo- bestaan er ook nocebo-effecten. En angst is een slechte raadgever. Wie zich door irrationele invloeden bedreigd voelt, zal wellicht sneller zijn toevlucht zoeken tot irrationele remedies.
Bronnen
Iona Opie, Moira Tatem: A Dictionary of Superstitions. Oxford University Press, 1989.
Eloïse Mozzani: Le livre des superstitions. Mythes, croyances et légendes. BOUQUINS, 1995.
Tim Trachet is schrijver, publicist, voormalig journalist en een van de oprichters van SKEPP. Hij studeerde wiskunde, sterrenkunde en wijsbegeerte aan de VUB.