Een koolstofdatering in 2009 situeert het ontstaan van de tekst tussen 1404 en 1438, twee à vijf decennia vóór de ontwikkeling van de boekdrukkunst. De naam van het manuscript verwijst naar Wilfrid M. Voynich (1865-1930), een Pools-Britse revolutionair, chemicus, bibliofiel en handelaar in zeldzame geschriften. Voynich verwierf het boek in 1912, toen hij een dertigtal teksten kocht uit de collectie van de Italiaanse Villa Mondragone. De precieze ontstaansgeschiedenis van het manuscript is onbekend. De eerste vermelding dateert pas uit 1639. De toenmalige eigenaar, de Praagse alchemist Georg Baresch, verwijst ernaar in een brief gericht aan Athanasius Kircher, een beroemde Duitse jezuïet, taalgeleerde en auteur van een Koptisch woordenboek en een veertigtal andere boeken. Baresch hoopte dat Kircher hem kon helpen met het ontcijferen van de inhoud van het boek dat hij al jaren in zijn bezit had, maar waaraan hij kop noch staart kreeg. Dat is niet zo verwonderlijk. Elke pagina is beschreven in een taal die niemand tot op heden kon ontrafelen. Bijna alle pagina’s bevatten een of meerdere illustraties die op hun beurt moeilijk te interpreteren zijn.
Men weet niet of Kircher een antwoord aan Baresch stuurde. Toen die laatste stierf, verwierf Kircher het boek dankzij Jan Marek Marci, de rector van de Universiteit van Praag en een gemeenschappelijke vriend van Baresch en Kircher. In een brief die Marci samen met het manuscript aan Kircher stuurde, vermeldt hij dat ene dr. Raphael hem zei dat het boek eerder eigendom was van Rudolf II, keizer van het Heilige Roomse Rijk, en zou geschreven zijn door de Engelse theoloog, filosoof en franciscaan Roger Bacon. Die laatste werd geboren in 1219 en stierf in 1292. Volgens de koolstofdatering van het manuscript, meer dan 100 jaar te vroeg om de auteur kunnen te zijn. Vermoedelijk kwam het boek na de dood van Kircher samen met zijn correspondentie in de bibliotheek van het Collegio Romano in Rome terecht. Omstreeks 1870 zou het dan in de Villa Mondragone zijn beland, tot Wilfrid Voynich het ongeveer veertig jaar later verwierf. Na Voynichs dood kwam het boek in handen van zijn weduwe Ethel Voynich, tevens dochter van de Britse wiskundige George Boole. Toen zij op haar beurt overleed, liet ze het na aan een vriendin die het verkocht aan een handelaar in oude en zeldzame boeken. Die schonk het in 1969 aan de Yale-universiteit.
Auteur
Analyses van het handschrift leken er lange tijd op te wijzen dat het hele werk door een en dezelfde auteur is geschreven en dat die ook de illustraties maakte. Momenteel is hierover geen consensus meer. Er blijkt variatie in het handschrift op te duiken en dat bracht enkele specialisten tot de overtuiging dat twee of meer mensen het manuscript zouden hebben vervaardigd. De Amerikaanse mediëviste Lisa Fagin Davis verdedigt sinds enkele jaren het standpunt dat er maar liefst vijf auteurs meeschreven aan de tekst. Bovendien bestaat de kans dat er niet een maar twee verschillende geheimtalen of ‘dialecten’ zijn gebruikt.
Voynich was zelf geneigd te accepteren dat Roger Bacon de auteur was, maar hij dacht ook aan de Dominicaanse filosoof en wetenschapper Albertus Magnus (ca. 1200-1280). Hij nam aan dat de Engelse wiskundige, astronoom, astroloog en alchemist John Dee (1527-1608), die een groot aantal werken van Bacon bezat, de tekst aan keizer Rudolf II had verkocht. Recent onderzoek van de dagboeken van Dee maken die veronderstelling onwaarschijnlijk. Dee hield zijn leven gedetailleerd bij en nergens vermeldt hij de verkoop van het boek aan de keizer. Vóór de koolstofdatering van het manuscript dachten sommigen dat John Dee zelf de auteur ervan was, maar dat hij het werk toeschreef aan Roger Bacon om de waarde ervan te verhogen.
Anderen zijn dan weer van mening dat het Wilfrid Voynich zelf was die het naar hem genoemde manuscript fabriceerde, maar de koolstofdatering maakt dat bijzonder onwaarschijnlijk. De kans dat Voynich over voldoende ongebruikt vijftiende-eeuws velijn beschikte, is zo goed als uitgesloten. Een meer realistische suggestie voor het auteurschap is de vijftiende-eeuwse Italiaanse wetenschapper en ingenieur Giovanni – Johannes – (de) Fontana (1395-1455). Die zette zijn ideeën en uitvindingen uiteen in een geheimschrift en maakte er illustraties bij die wel enige gelijkenissen vertonen met die in het Voynichmanuscript (zie afbeelding 1).
Vanzelfsprekend zijn er tal van andere namen als auteur gesuggereerd. Ik zal die hier niet opsommen, op één na. De Britse schrijver en computerprogrammeur Nick Pelling (°1964) brengt in een boek uit 2006 de hypothese naar voren dat de Noord-Italiaanse beeldhouwer en architect Antonio Averlino (1400-1469) het manuscript creëerde. Dat is zeker niet onmogelijk. Averlino, die ook bekend is als *Filarete* – ‘liefhebber van uitmuntendheid’ – leefde in de periode waarin de koolstofdatering het boek situeert. Filarete had een kleurrijke persoonlijkheid. Hij bedacht een plan voor de ideale stad en maakte de bronzen deur van de oude Sint-Pietersbasiliek in Rome. Toen men hem ervan beschuldigde de schedel van Johannes de Doper te willen stelen, vluchtte hij van Rome naar Venetië, waarna hij in Milaan terechtkwam. Daar overzag hij de constructie van enkele belangrijke bouwwerken. Is Filarete de auteur van het Voynichmanuscript? Het kan, maar bewezen is het zeker niet.
Betekenis
Wie het manuscript schreef en of er een of meerdere schrijvers waren, blijven voorlopig mysteries. Dat geldt zo mogelijk nog meer voor de inhoud en betekenis van het werk. De taal die de auteur(s) gebruikte(n), is onbekend. Het is niet onmogelijk dat het werk een volkomen onzinnige hoax is, maar de meeste experts gaan ervan uit – alleen al in acht genomen de vele uren werk die eraan besteed zijn – dat de tekst wel degelijk betekenis heeft. Als dat het geval is, dan bestaat het alfabet dat de tekst opbouwt uit 24 tot 30 karakters, doorgaans aangebracht met een of twee pennenstreken. Enkele tientallen andere karakters komen slechts een of twee keer voor. Het manuscript bevat ook een aantal woorden in het Latijnse schrift die wellicht door een of meerdere latere auteurs zijn toegevoegd. De tekst lijkt duidelijk van links naar rechts te zijn geschreven, en van boven naar onder. Er is geen enkele tekst bekend die in dezelfde taal geschreven is. Sommige karakters (‘letters’) lijken op de Latijnse karakters a, c, i, m, n en o. Andere vertonen overeenkomsten met de door ons gebruikte Arabische cijfers, zoals 2, 4, 8 en 9. Nog andere zijn mogelijk alchemistische symbolen of afkortingen zoals die werden gebruikt in Latijnse middeleeuwse geschriften
De meest voorkomende symbolen zijn de zogenaamde ‘gallow’ (galg) karakters (. Soms worden de ‘galg’-karakters gecombineerd met een ander symbool, die men ‘sokkelgalg’-karakters (‘pedestalled gallows’) noemt (afbeelding 2).
Een voor de hand liggende veronderstelling is dat het hele werk cryptografisch is; dat wil zeggen dat het in een geheimtaal is geschreven. Om het te kunnen lezen zou dan een code of een sleutel nodig zijn die de tekst omzet in een begrijpelijke taal, bijvoorbeeld in middeleeuws Latijn. Cryptografie was reeds gekend in het oude Egypte. Ten tijde van Alexander de Grote en Julius Caesar werd encryptie, het versleutelen van een boodschap die niet in verkeerde handen mocht vallen, vaak gebruikt. Een heel eenvoudig voorbeeld is het vervangen van de letters van elk woord in een boodschap door een andere letter uit het alfabet. Men schuift bijvoorbeeld vijf letters op, zodat een a een e wordt, een b een f, c een g, enzovoort. De encryptie of cryptografische weergave van een boodschap zoals: ‘Afspraak bij zonsopgang aan de kathedraal’, wordt dan: ‘Ejwtveeo fmn dsrwstkerk eer hi oexlihveep’.
Het bericht ontcijferen is eenvoudig voor wie de sleutel of de code kent: elke letter vervangen door de letter die vijf plaatsen eerder in het alfabet voorkomt, geeft de juiste, betekenisvolle informatie. Een dergelijke codering is vrij makkelijk te achterhalen door frequentieanalyse. Dat betekent dat men ervan uitgaat dat de letter die het meest frequent voorkomt in het geheimschrift, overeenkomt met de letter die het meest voorkomt in de taal waarvan men kan vermoeden dat de tekst leesbaar is. De letter die op een na het meest voorkomt, kan overeenkomen met de tweede meest gebruikte letter, etc. In het Nederlands is de letter e het meest frequent (18,91%), de letter n komt op de tweede plaats (10,03%), de a op de derde plaats (7,49%), de t is de vierde meest voorkomende letter (6,97%), etc. Een eerste poging tot decodering bestaat er dan uit om de meest voorkomende letter in de geheime boodschap te vervangen door de letter e, de tweede meest gebruikte door de letter n, etc. Levert dat geen zinvol resultaat op, dan proberen we opnieuw, maar door de meest voorkomende letter in de boodschap te vervangen door de letter n en de tweede meest gebruikte door de letter e, etc. Op analoge wijze kan men ook lettercombinaties vervangen door de combinaties die het meest in een taal voorkomen tot de tekst betekenisvol en leesbaar wordt. Zoals in het Nederlands ing, eer, sch, etc.
De voorbije honderd jaar trachtten meerdere cryptografen de code te vinden om het Voynichmanuscript naar een begrijpelijke taal om te zetten. Dat is voorlopig niet gelukt. Sommige van die codekrakers behoren tot de absolute top in hun vak, zoals William F. Friedman (1891-1969), bijgenaamd ‘de decaan van de Amerikaanse cryptologie’, die vier decennia lang zijn vrije tijd aan het manuscript opofferde, helaas zonder resultaat. Een andere bekende expert in geheimschrift die een poging waagde was de Brit John Tiltman (1894-1982), die tijdens de Tweede Wereldoorlog in het grootste geheim tewerkgesteld was in het landhuis in het Britse Bletchley Park. Samen met een hele reeks andere cryptografen, logici, taalkundigen en puzzelkampioenen, moest hij de gecodeerde berichten van de Duitsers en hun bondgenoten ontcijferen.
Ook de Amerikaanse cryptoanaliste Elizebeth Smith Friedman (1892-1980), die vanuit de VS geheime boodschappen van de nazi’s decodeerde, was gefascineerd door de tekst. Friedman was niet aan haar proefstuk toe. Door een analyse van de vermeende geheime codes in het werk van Shakespeare ontkrachtte ze samen met haar man – de eerder vermelde William Friedman – de hypothese dat de filosoof en staatsman Francis Bacon (1561-1626) de echte auteur zou zijn van het werk van de bard uit Stratford-upon-Avon. De geheimen van het Voynichmanuscript bleken moeilijker te ontcijferen. William Friedman leidde in de jaren veertig van de twintigste eeuw een groep cryptoanalisten die het Voynichalfabet aan Latijnse letters probeerde te koppelen. Dat leidde tot EVA, het European Voynich alphabet (zie afbeelding 3).
Het bleek niet mogelijk om met EVA de tekst begrijpelijk te maken. Recenter onderzoek dat gebruik maakte van geavanceerde statistische methodes, suggereert dat de woorden en zinnen wel degelijk betekenisvol zijn, maar dat de taalkundige patronen van de tekst eerder overeenkomsten vertonen met een Iraanse of andere niet-Europese taal, zoals Mandarijn, al wijzen morfologische analyses ook op gelijkenissen met Germaanse en Romaanse talen. De kans dat de tekst betekenisloos is, blijft evenwel reëel. Het manuscript bestaat uit 170.000 karakters en blijkbaar is daarvan geen enkele door de scribent(en) gecorrigeerd. Er is discussie onder experts over een paar plaatsen waar mogelijk toch wijzigingen zijn aangebracht, maar zelfs al zou dat kloppen, is het merkwaardig en onwaarschijnlijk dat de tekst meteen zo goed als ‘foutloos’ zou geschreven zijn.
Dat kan erop wijzen dat het niet uitmaakte wat er werd genoteerd, wat verdere cryptoanalyse nutteloos maakt. Ging het in dat geval over een wel zeer complexe hoax? Of om een uitzonderlijk voorbeeld van zogenaamde hypergrafie, wat veroorzaakt kan worden door epilepsie of een andere hersenaandoening? Wie aan hypergrafie lijdt, een aandoening die gerelateerd is aan graphomania, scribomania en graphorrhea, voelt de compulsieve neiging om voortdurend te schrijven. De aandoening is pas voor het eerst in de jaren 70 van de vorige eeuw beschreven. Heel soms schrijven patiënten zinvolle teksten, maar doorgaans notuleren ze betekenisloze reeksen woorden en zinnen, waarin vaak herhaling voorkomt.
Afbeeldingen
De hypothese dat het manuscript voortkomt uit een vorm van hypergrafie, kan mede worden ondersteund door de vele afbeeldingen die zijn opgenomen. Wie aan hypergrafie lijdt, voelt immers vaak ook een sterke aandrang om te tekenen. Daar staat tegenover dat we een deel van de illustraties in het manuscript, anders dan wat de tekst betreft, min of meer helder kunnen interpreteren. Niettemin hebben ook de illustraties, net zoals de tekst, een uniek karakter. Sommige afbeeldingen lijken iets realistisch weer te geven, andere zijn dan weer fantasievolle expressies, zoals onbestaande planten of een tekening van een organisme dat op een draakje lijkt (zie afbeelding 4). Merkwaardig is dat de tekeningen zorgvuldig en met oog voor detail zijn gemaakt, maar dat hun inkleuring er vaak slordig uitziet.
Op basis van de illustraties onderscheidt men zes ‘hoofdstukken’ in het manuscript, die handelen over botanica, astronomie en astrologie, biologie (of ‘balneologie’), kosmologie en farmacie. Een zesde deel, waarvan men vermoedt dat het recepten bevat, is gedecoreerd met sterren, waarvan de meeste een soort staartje hebben.
Het botanische hoofdstuk bevat 113 kleurrijke en gedetailleerde illustraties; het grootste aantal. Experts denken meerdere kruiden en planten te herkennen, zoals lavendel en een waterlelie, al heeft die laatste dan weer een bloem die niet ‘klopt’. Enkele afgebeelde planten lijken van Amerikaanse origine, zoals de (vermeende) ‘zonnebloem’ (zie afbeelding 5). Als dat juist is, dan kan het manuscript niet in de eerste helft van de vijftiende eeuw zijn gemaakt, wat in strijd is met de koolstofdatering. Ofwel zijn sommige afbeeldingen ergens na 1493 toegevoegd, het jaar van Columbus’ tweede reis naar de nieuwe wereld, toen Europeanen voor het eerst een zonnebloem zagen.´
De tekst is zorgvuldig genoteerd rond de afbeeldingen. In het hoofdstuk over astronomie en astrologie zien we sterren, de zon, de maan en op sommige plaatsen ook symbolen van de dierenriem. Daar omheen zijn telkens dertig vrouwelijke, overwegend naakte figuurtjes – ‘nimfen’ – geschilderd die een ster (afbeelding bovenaan dit artikel).
Het derde deel spreekt ongetwijfeld het meest tot de verbeelding. Het bevat verschillende afbeeldingen van naakte vrouwen die samen of individueel aan het baden zijn (zie afbeelding 7). Men heeft het daarom vaak over het balneologische deel van het manuscript. Balneologie is een vorm van therapie die gebruikmaakt van baden en waterkuren.
In sommige tekeningen zijn de baden en de vrouwen onderling verbonden door wat eruitziet als een bizar buizenstelsel, dat doorloopt over meerdere pagina’s (zie afbeelding 8).
Het deel over kosmologie bevat tekeningen van medaillons, opgevuld met sterren en andere figuren, en het ‘hoofdstuk’ dat men associeert met farmacie beeldt wellicht geneeskundige planten af, maar ook apothekerflessen, potten en kannen.
Joodse arts?
Een zeer grote tekening, op een pagina die in zes delen uitvouwbaar is, noemt men de “rozetten” pagina. We zien negen roos- of bloemachtige afbeeldingen, waarin zich talloze gedetailleerde tekeningen bevinden. In één ervan denkt men een Noord-Italiaans kasteel te herkennen (zie afbeelding 9).
De afbeeldingen van planten en kruiden die herkenbaar zijn, komen voor rond de Middellandse Zee. Stephen Skinner, een Australische onderzoeker gespecialiseerd in esoterische en magische tradities in het Westen, speculeert in zijn voorwoord bij een recente editie van het Voynichmanuscript dat de auteur een arts zou kunnen zijn. De planten en kruiden zouden afgebeeld zijn omwille van hun medische werkzaamheid, net zoals de vermoedelijke recepten en het deel over astrologie en astronomie. Het balneologische deel met de badende naakte vrouwen koppelt hij aan de joodse publieke baden die in de middeleeuwen bekend waren als mikwe of mikwa. Men gebruikte ze om rituele en zuiverende redenen, bijvoorbeeld na de menstruatie of vóór een huwelijk. Op de illustraties van de badende vrouwen komen volgens sommige auteurs ook organen en andere onderdelen van het menselijk lichaam voor, wat eveneens op een medische of farmacologische betekenis van de tekst kan wijzen. De auteur zou dan een joodse herbalist, astroloog of arts kunnen zijn, of iemand die dit alles combineerde en die het manuscript creëerde binnen een middeleeuwse, joodse context. De opvallende afwezigheid van christelijke symbolen in de tekst lijkt Skinners stelling onrechtstreeks mede te ondersteunen.
Vanzelfsprekend zijn er ook tal van onzinnige hypothesen naar voren gebracht. De tekst zou door aliens zijn gedicteerd of in het Oekraïens geschreven maar met weglating van de klinkers, of een overgeleverd document zijn van de katharen, opgetekend in een geheime taal die gebaseerd is op het Vlaams. Hiermee vergeleken lijkt Skinners standpunt verre van onzinnig. Maar het zal ondertussen duidelijk zijn: er is absoluut geen eensgezindheid onder de huidige experts over de betekenis van de tekst en van de illustraties.
Zelf vind ik het moeilijk om te geloven dat het hele werk betekenisloos zou zijn, al doet het me vaak denken aan artistieke projecten zoals Le Palais idéal van facteur (Ferdinand) Cheval in het Franse dorp Hauterives. Cheval had tijdens de constructie misschien ideeën die bij specifieke onderdelen van zijn excentrieke bouwwerk hoorden, maar wie naar een heldere betekenis zoekt van het volledige project, is eraan voor de moeite. Dat kan ook het geval zijn voor het Voynichmanuscript. Misschien duikt er ooit nog een soort Steen van Rosetta op die een toekomstige Champollion in staat stelt om de tekst te decoderen, maar ik schat de kans daarop niet erg hoog in.
Interessante lezingen en websites
Lezingen
Bowern, Claire: https://www.youtube.com/watch?v=KUUKtyXuRvU
Davis, Lisa Fagin: https://www.youtube.com/watch?v=jUq5pa5r9sQ
Davis, Lisa Fagin : https://www.youtube.com/watch?v=YdnQun4CZ3k&t=24s
Bekijk hier het manuscript online: https://collections.library.yale.edu/catalog/2002046
Website over het Voynichmanuscript: https://www.voynich.nu
Bronnen
The Voynich Manuscript. The World’s Most Mysterious and Esoteric Codex. Voorwoord door S. Skinner. Inleiding door R. T. Prinke & R. Zandbergen (Watkins, 2017)
Pelling, N.J.: The Curse of the Voynich: The Secret History of the World's Most Mysterious Manuscript. (Compelling Press, 2006).
Price, D.: Geniuses at War: Bletchley Park, Colossus, and the Dawn of the Digital Age (Knopf, 2021)
Johan Braeckman is filosoof en redactielid bij SKEPP magazine.