De mythe van de verloren beschaving van Atlantis heeft door de eeuwen heen de aandacht getrokken van eminente persoonlijkheden, waaronder de briljante Engelse filosoof Sir Francis Bacon, de Amerikaanse fantast-politicus Ignatius Donnelly en natuurlijk van de vader van de mythe: Plato, een van de invloedrijkste geesten in het westerse denken. De mythe komt voor het eerst aan bod in twee van Plato's dialogen: de Timaeus en de Critias. De Timaeus, in hoofdzaak een bovennatuurlijk getint verslag van de Schepping, wordt vaak opgenomen in de canon van heilige werken van hermetici, neo-gnostici en andere occulte stromingen die zich sterk identificeren met de speculatieve filosofie van Plato en van latere platonisten zoals de Egyptenaar Plotinus. Beroemde mediums en occultisten stortten zich op de Atlantislegende als een onderwerp voor profetieën. Edgar Cayce, de "Slapende Profeet", voorspelde dat Atlantis in 1968 of 1969 ontdekt zou worden; de negentiende-eeuwse mystica Madame Blavatsky beweerde zeven jaar in Tibet te hebben doorgebracht, waar ze studeerde bij Hindoe-mahatma's die haar onderwezen over de verloren beschavingen van Atlantis en Lemurië.
Na verscheidene jaren een slapend bestaan te leiden in de verbeelding van een breder publiek, begon de Atlantislegende de voorbije jaren aan een comeback.
Disney Studios bracht een nieuwe animatieprent uit, Atlantis. In de boekhandel kan men meerdere nieuwe boeken over de legendarische verdronken beschaving aantreffen, variërend van stapelgek tot kritisch. In de afdeling randwetenschappen hebben lezers de keuze tussen Gateway to Atlantis van Andrew Collins, The Atlantis Blueprint van Colin Wilson en Rand Flem-Ath, en The Atlantis Enigma van Herbie Brennan. Lezers die een skeptische benadering zoeken, raad ik ten zeerste Imagining Atlantis van Richard Ellis aan (Vintage, 1999), alsook Frauds, Myths and Mysteries: Science and Pseudoscience in Archeology van CSICOP-medewerker Kenneth Feder (derde editie, Mayfield Publishing Co., 1998). Ellis' boek is een nagenoeg encyclopedisch verslag van de speculaties over Atlantis. Het valt op door de kritische en op diepgaand onderzoek steunende aanpak en beslaat alle invloedrijke personen en hypothesen, er zelfs hedendaagse science-fiction en populair-culturele visies op de verloren wereld bij betrekkend. Feder bevat een excellent hoofdstuk over Atlantis dat op een scherpe manier al het essentiële (gebrek aan) bewijs belicht.
Atlantis: feit en fictie
De nu tweeduizend jaar oude, aanhoudende vraag luidt of Plato's verslag van Atlantis de beschrijving is van een werkelijke beschaving die onder de golven verdween of een spannend verhaal dat volledig uit de diepten van de verbeelding van de Atheense filosoof voortkwam. Algemeen gesteld doen zich met betrekking tot de Atlantislegende drie mogelijke conclusies voor:
- Het verslag is volledig waarheidsgetrouw
- Het is een mengeling van feiten, fictie en vergissingen
- Het is volkomen fictief.
De meeste zonderlingen en alle erkende wetenschappers verwerpen de eerste conclusie. Helaas zijn die zonderlingen en sommige wetenschappers het eens over de tweede mogelijkheid. De grote valkuil is hier dat men met elk detail van Plato's Atlantis dat men loskoppelt opdat het in de theorie zou passen, de bewering het raadsel te hebben opgelost, verzwakt. Volgens bibliothecaris Rand Flem-Ath is Atlantis in feite Antarctica; volgens de Zwitsere geoarcheoloog Eberhard Zangger is Atlantis Troje. Hoe meer men Plato's datum, locatie en andere details echter verandert, hoe minder er ter bewijs van de waarheid van Atlantis overblijft. Het wordt even belachelijk als de bewering dat een vermist Victoriaans huis in Engeland in feite altijd al een Spaanse villa in Mexico was, waarmee bewezen is wat bewezen moest worden.
Wetenschappers die menen dat de Atlantislegende op feiten berust, argumenteren meestal dat Plato slechts vaag een ramp in de Bronstijd in de Egeïsche Zee aanhaalt, op Kreta of op Santorini, maar dat zijn verslag grotendeels fictie is. Ik wil echter beweren dat Plato's verslag van Atlantis boven alle redelijke twijfel volkomen fictief is - een utopische mythe verzonnen om Plato's politieke filosofie op een levendige manier te illustreren. Ray Hymans categorische imperatief inroepend dat we eerst zeker moeten zijn dat een verklaring nodig is voor we proberen een mysterie te verklaren, kunnen we daarna elke discussie over "verklaringen" of "bronnen" van de Atlantismythe opschorten. De meeste mensen zijn er zich oppervlakkig van bewust dat "Atlantis" refereert aan een oude beschaving die tijdens een ramp in de golven verdween. Bijna niemand is echter op de hoogte van de oorsprong, details of context van de Atlantismythe. Die moeten we eerst van nabij onderzoeken en eruit destilleren wat Plato naar voor schuift als feitelijk, of hij nu verwachtte dat we ons ongeloof zouden opschorten of niet. Vervolgens moeten we de legende onderzoeken in de context van haar literaire bron: als de vervolgdialoog op De staat van Plato. Tenslotte kunnen we, naar ik meen, een oordeel vellen over de geloofwaardigheid die de Atlantislegende verdient.
Oorsprong
Zoals ik al vermeldde, komt Atlantis voor het eerste ter sprake in twee dialogen van Plato: de Timaeus en de Critias. In de periode voor Plato bevat geen enkele literatuur waar dan ook enige referentie aan voornoemde beschaving - een afwezigheid in de literaire en mythologische traditie van het Oude Griekenland die boekdelen spreekt.
Zonderlingen die beweren dat het Atlantisverhaal een soort schatkaart van een onontdekt rijk onder de golven is, identificeren zich vaak met Heinrich Schliemann, de negentiende-eeuwse Duitse zakenman-die-archeoloog werd. In 1872 ontdekte Schliemann in Turkije de ruïnes van de verdwenen stad Troje, de locatie van Homerus' Ilias-epos.
Vóór Schliemann beschouwden de meeste classici de Ilias als een poëtisch meesterwerk, geheel geweven uit mythen en fantasie; Troje bestond gewoon niet. Schliemann nam Homerus' gedichten echter even ernstig als een fundamentalistisch christen de bijbel. Hij was ervan overtuigd dat Troje zich inderdaad ergens in de Troad situeerde, het district in de noordwestelijke hoek van Turkije langs de Bosporus, die van de Egeïsche Zee naar de Zwarte Zee leidt. Na studie van de geologische beschrijvingen in de Ilias en observatie van het Turkse landschap was hij ervan overtuigd dat Troje onder een heuvel genaamd Hissarlik lag (een locatie die voor het eerst gesuggereerd werd door Charles MacLaren in 1822). Schliemann legde de heuvel bloot door een diepe put te delven - destructief hakwerk dat in de negentiende-eeuwse kindertijd van de archeologie normaal was, zelfs voor professionelen. Hij vond niet slechts één Troje, maar meerdere. Op Hissarlik bevinden zich overblijfselen van zeven nederzettingen, met een registratie van menselijke bewoning vanaf het derde millenium voor Christus (1).
Schliemanns archeologische verificatie van Homerus' Trojaanse oorlog is een inspirerend voorbeeld van hoe een intelligente leek een belangrijke bijdrage tot de wetenschap kan leveren. Helaas dient Schliemann vaak als aanplakbord voor geïsoleerde zonderlingen die hoop putten uit zijn succes.
Er zijn belangrijke verschillen tussen Homerus' Troje en Plato's Atlantis. Het duidelijkste is dat de ruïnes van Troje gevonden werden waar Homerus beweerde dat ze zich bevonden. De Ilias en zijn helden behoren tevens tot een mythische traditie die de Griekse kunst en cultuur doordrenkte. Aardewerk beeldt scènes uit de Trojaanse oorlog af en helden als Achilles, Ajax en Odysseus. Oude plaatselijke legendes en religieuze mythen verwijzen naar veel van de vermelde personages. Een groot aantal van de in de Ilias vermelde plaatsen werden herkend door de Grieken uit Plato's tijd. Er is zelfs solide bewijs dat de Ilias zelf (en zijn vervolg, de Odyssea) diepe wortels in het verleden heeft. Milman Perry's grensverleggend werk uit de jaren dertig van de twintigste eeuw, dat de structuur van de Homerische poëzie analyseert en die vergelijkt met de orale poëzie van de Serven, toont aan dat de Ilias in essentie een oraal gedicht is, geweven uit conventionele frasen en liederen die door generaties Griekse barden overgeleverd werden. Hoewel op schrift gesteld, is de poëzie het product van orale, mnemotechnische en metrische compositie. Plato's Timaeus en Critias zijn daarentegen niet-traditioneel: de dialogen zijn originele prozacomposities. Atlantis werd door niemand vernoemd voor Plato en maakte nooit deel uit van de ruimere, samenhangende tradities van keramische kunst, poëzie, literaire allusies, plaatselijke legendes of monumentale architectuur. Er is geen bewijsmateriaal dat aangeeft dat de verhalen over Atlantis over de generaties heen overgeleverd werden uit een tijdperk lang voor Plato.
De Atlantislegende in detail en context
Van Plato's dialogen werd de chronologie vastgesteld op basis van stilistisch en ander materiaal. Zijn laatste dialogen waren De staat, deTimaeus en de Critias, de twee laatste genoemd naar de personages die het voornaamste deel van de dialoog op zich nemen. Hierbij dient opgemerkt dat, hoewel ik de deelnemers aan deze dialogen personages noem, ze in feite bestaande tijdgenoten van Plato en Socrates portretteren. In de Timaeus geeft Plato een dialoog weer tussen Socrates, Critias, Hermocrates en Timaeus. Die laatste drie zijn verplicht Plato terug te betalen voor zijn meesterlijk betoog over de ideale maatschappij in De staat door zelf ergens verslag van uit te brengen. Het personage van Timaeus beschrijft de schepping van de wereld, maar slechts nadat Critias een verhaal over Atlantis verteld heeft dat hij beweert gehoord te hebben toen hij tien jaar oud was. Zijn grootvader - de oudere Critias - vertelde dit verhaal aan de jonge Critias en anderen tijdens een voordrachtwedstrijd op Koreotis "Jongensdag" - tijdens het Atheense Apaturiënfeest. Op de laatste dag van het feest werden baby's, jonge mannen en pas getrouwde vrouwen ingeschreven in hun phratriai - "broederschappen" of ver- wante families. Later kom ik terug op het belang van die feestelijke gelegenheid voor de Atlantislegende. In de dialoog Critias vervolgt Critias zijn verslag van Atlantis, met vermelding van details over de oorsprong van de maatschappij, over de geografie en de cultuur. De dialoog breekt dan plots af. Die breuk wordt verondersteld samen te vallen met Plato's dood. De filosoof kwam er natuurlijk niet meer toe een Hermocrates-dialoog te schrijven.
In de Timaeus beweert Critias dat zijn grootvader, de oudere Critias - tegen dan negentig jaar oud - het verhaal hoorde van zijn eigen vader, Dropides. Dropides vernam het op zijn beurt van de gerespecteerde Atheense dichter en staatsman Solon, wat de herkomst terugbrengt tot de zesde eeuw voor Christus. Critias schrijft het verhaal over Atlantis ultiem toe aan priesters van de Egyptische stad Saïs. Hij beweert dat Solon die clerici ontmoette tijdens zijn reizen in Egypte. Ze lachten met Solon en zijn Griekse landgenoten om hun gebrek aan historische kennis. Vervolgens deden de wijzen hem versteld staan met een verslag uit het grijze verleden over de verdwenen beschaving van Atlantis. Ze vertelden Solon dat de geschiedenis van Athene verder in de tijd reikte dan enig Athener zich kon herinneren en dat de stad duizenden jaren geleden oorlog voerde met Atlantis. Zelfs al tijdens Solons leven was de Egyptische beschaving oud, aanspraak makend op meer dan tweeduizend jaar geschiedenis, zodat dit deel van het verhaal volledig plausibel zou zijn. De priesters van Saïs benadrukten volgens Critias' personage echter dat de Atlantisch-Atheense oorlog zo'n 8.000 jaar voor de tijd van Solon gevoerd was - bijna 9.000 jaar voor Christus: veel ouder dan enig bewijs dat moderne archeologen tot dusver vonden van beschaving in de mediterrane gebied of waar dan ook ter wereld.
Plato's verslag is ondubbelzinnig: het situeert het bestaan van Atlantis rond 10.000 voor Christus. Het legt ook duidelijk rekenschap af van de manier waarop het Atlantisverhaal Plato ter ore komt: priesters van de Egyptische stad Saïs houden geschreven historische documenten (gegrammena) bij over de Atlantis-overlevering, 8.000 jaar voor Solon het verhaal hoort. Zonder enige twijfel bestonden er 11.000 jaar geleden noch een Egyptisch schrift, noch Egyptische priesters, noch een Egyptische beschaving. Laten we echter omwille van de discussie aanemen dat die bewering mogelijk is. Het wordt dan een kwestie van een ragfijne geruchtendraad: 1) de priesters vertellen Solon over de legende; 2) Solon vertelt het Dropides; 3) Dropides vertelt het zijn zoon, de oudere Critias, die 4) het zijn tien jaar oude kleinzoon, de jongere Critias, vertelt; 5) en uiteindelijk geeft deze Critias, nu een volwassen man, het verhaal weer aan Socrates en zijn gasten in een semifictieve dialoog, neergeschreven door Plato. De Atlantislegende lijkt - als je Plato's bewering over de herkomst ervan gelooft - te vergezocht om geloofwaardigheid te verlenen aan een verhaal over het verre verleden.
In 1969 stelde de Griekse seismoloog Angelos Ganalopoulos de catastrofale uitbarsting op het vulkanische eiland Santorini (Thera) in 1500 voor Christus voor als bron van Plato's Atlantis. Santorini is immers een halfverzonken vulkaankrater. Een bedolven stad, Akrotiri, verdwenen tijdens de catastrofe, werd in 1967 op het eiland blootgelegd door de Griekse archeoloog Spyridon Marinatos. Helaas dwong Ganalopoulos de datum van de Santorini-eruptie samen te vallen met het verhaal van Atlantis via het argument dat Plato zijn data met een factor van tien verkeerd had: de verdwenen beschaving werd 900 jaar voor Solon overspoeld, geen 9000 jaar. De verwarring tussen honderd- en duizendtallen berustte volgens hem op een foute vertaling van het Egyptisch naar het Grieks. Blijft echter het feit dat Egyptologen geen enkele Egyptische tekst gevonden hebben die van de Atlantislegende verhaalt, los van het beweerde tijdstip, niet in Saïs noch elders. Bovendien heeft Galanopoulos een eerste stap gezet in de valkuil die ik al vermeldde. Hij verandert een deel van de definitie van Atlantis om het bestaan ervan te bewijzen. Door Atlantis gelijk te stellen aan Santorini knoeit Galanopoulos met de locatie en het tijdstip en ontwijkt hij de vraag of het Atlantis van Plato echt bestond, in plaats van dat van Ganalopoulos. In zijn boek citeert Richard Ellis passend wijlen CSICOP-medewerker L. Sprague de Camp: "Je kunt niet alle details van Plato's verhaal veranderen en beweren dat het nog altijd Plato's verhaal is. Dat is als zeggen dat de legendarische koning Arthur "in werkelijkheid" Cleopatra was; je hoeft alleen Cleopatra's geslacht, nationaliteit, regeerperiode, temperament, moreel karakter en andere details te veranderen en de gelijkenis wordt duidelijk. Critias was vrij expliciet over de datum van Atlantis; hij was ook duidelijk over de locatie: het lag in de oceaan buiten de Zuilen van Heracles:
Onze geschriften vermelden immers hoe jullie stad destijds een reuzenmacht afkomstig uit een vreemd werelddeel in de Atlantische Oceaan tot staan bracht, toen deze overmoedig tegen heel Europa en Azië tezamen oprukte. Toen was die zee immers nog bevaarbaar: ze omsloot een eiland, gelegen vóór de zee-engte die jullie, Grieken, naar eigen zeggen de Zuilen van Heracles noemen. Vanuit dat eiland, groter dan Libye en Azië samen, kon de reiziger van toen oversteken naar de andere eilanden, en van die eilanden uit bereikte men het hele vasteland aan de overkant, gelegen rondom een heuse zee. Want alles wat aan onze zijde van die zojuist genoemde zee-engte gelegen is, blijkt veeleer een binnenhaven met een smalle vaargeul te zijn, maar wat ginds ligt, dàt is de echte zee; en het land dat hààr omsluit, verdient de naam "vasteland" pas echt, en met het volste recht. (2) Aan déze zijde (van de zee-engte) heerste zij over Libye tot aan Egypte, en over Europa tot aan Tyrrhenië. En toen gebeurde het dat die macht al haar krachten samenbalde en met één sprong jullie en ons land en heel het gebied aan deze zijde van de zee-engte trachtte te onderwerpen." (uit: Plato. Verzameld werk. Pelckmans/Agora, 1999, deel V, pp. 197-198).
De omschrijving van de locatie van Atlantis is behoorlijk nauwkeurig: de Middellandse Zee is de "binnenhaven" met een "smalle vaargeul", d.i. de zuilen van Heracles. Atlantis ligt buiten de Middellandse Zee in "een vreemd werelddeel" in de Atlantische Oceaan. Erkende wetenschappers zoals J.V. Luce volgen Ganalopoulos in zijn stelling dat de Atlantislegende in werkelijkheid verwijst naar Akrotiri te Santorini. In 1982 kondigde Eberhard Zangger van het Duitse Archeologisch Instituut in Athene zijn theorie aan dat Atlantis eigenlijk Troje was, dat zoals gezegd in Noordwest-Turkije ligt. Het is nogal vergezocht te stellen dat een verhaal over een groot eiland in de Atlantische Oceaan in werkelijkheid gaat over een klein eiland in de Egeïsche Zee of over een citadel in het oude Turkije, maar toch wordt ernstig wetenschappelijk onderzoek gefinancierd op basis van deze bewering. Volgens Richard Ellis ondersteunde de Stanford Universiteit en het Duits Archeologisch Instituut Zanggers inspanningen van 1984 tot 1988.
Zonderlingen maken zich echter schuldig aan veel grotere misdrijven: ze interpreteren de beschrijving van een eiland buiten de zuilen van Heracles zelfs nog losser. Voor hen is het carte blanche om Atlantis vrijwel om het even waar op de aardbol te plaatsen. Rand Flem-Ath verbindt Atlantis met Antarctica. In zijn boek Atlantis: The Andes Solution situeert John M. Allen Atlantis in het huidige Bolivië, of specifieker op een verzonken vulkanisch eiland in het Poopomeer op de Boliviaanse altiplano. Voor meer informatie over die theorie, zie : www.geocities.com/webatlantis/.
Het verbinden van Atlantis met een - echte of imaginaire - verdwenen beschaving op een andere plaats dan in de Atlantische Oceaan vereist het negeren van een sleuteldeel van Plato's beschrijving:
en op één enkele rampspoedige dag en nacht verdween eensklaps heel jullie militaire macht onder de grond, terwijl het eiland Atlantis eveneens in zee verzwolgen werd en verdween. Daardoor komt het dat de oceaan daar vandaag de dag nog onbevaarbaar en ondoorzoekbaar is: de modder afkomstig van het verzonken eiland vormt namelijk, vlak onder het wateroppervlak, een onoverkomelijk beletsel (o.c., p. 198).
Antarctica noch het Poopomeer zijn modderige ondiepten in de Atlantische Oceaan.
De kracht van om het even welk bewijs voor het bestaan van Atlantis hangt af van het vasthouden aan definities, vooral aan die van Plato. Hij laat zich op een duidelijke manier uit over het Atlantis dat hij in gedachten heeft. Tot er in de Atlantische Oceaan een verzonken eiland gevonden wordt met ruïnes van een antieke zeevarende natie die 11.000 jaar geleden bestond, kan de skepticus met een gerust hart aannemen dat Atlantis nooit heeft bestaan.
Plato's opzet in het schrijven van de Atlantismythe
Plato's dialogen vertolken zijn filosofie en vertonen een aantal vreemde kenmerken. Een daarvan is het gebruik van buitengewone, als waar voorgestelde verhalen om zijn ideeën helder uit te drukken. Aan het einde van de Gorgias vertelt Socrates bijvoorbeeld een verhaal over de Eilanden van de Gelukzaligen en Tartarus (Griekse versies van de hemel en de hel (2)). Hij leidt het in als volgt:
Luister dan om de gewone uitdrukking te gebruiken naar een zeer mooi verhaal. Want wat ik nu ga vertellen, vertel ik u als de zuivere waarheid (uit: Plato. Verzameld werk. Ambo, 1980, deel I, p. 204)
Aan het einde van De staat vertelt Socrates het verhaal van Er, die, zwaargewond geraakt in de strijd, de dood in de ogen kijkt. Hij herwint het bewustzijn en blijkt zich op een - gelukkig niet aangestoken - brandstapel te bevinden. "En zo, Glauco, bleef de mythe bewaard, zonder verloren te gaan. Ook ons kan ze bewaren, als we er gehoor aan geven. Dan zullen we veilig en wel de stroom der Vergetelheid oversteken en onze ziel niet bezoedelen" (Pelckmans/Agora, 1999, deel III, p. 471). Plato gebruikt de truc van het "ware" verbazende verhaal ook in andere dialogen, waaronder Meno en De wetten. De Timaeus is, zoals gezegd, het vervolg op De staat, Plato's belangrijkste dialoog over de aard van de ideale maatschappij en haar bestuur. In zijn uiteenzetting over de praktijk van het creëren van de ideale staat en het ideale burgerschap bespreekt Plato de werktuigen die in de opvoeding van de jeugd moeten aangewend worden. Een daarvan is het gebruik van volledig verzonnen verhalen, aan de jeugd gepresenteerd als waargebeurde geschiedenis.
En tot de muziek en literatuur reken je wat in woorden wordt uitgedrukt, nietwaar? Nu behoren die woorden tot een dubbele soort: de ware en de leugenachtige. Nu dient de opvoeding door beide te gebeuren, maar het eerst door de leugenachtige. Nu weet je toch ook dat het begin in alles het voornaamste is, en zeker bij alles wat nog jong en teer is. Juist dan bij uitstek wordt immers het stempel, dat men in een persoon wil afdrukken, het gemakkelijkst gevormd en opgenomen (De staat. Pelckmans/Agora, deel III, p. 139).
Wat verder schrijft Plato, vooruitlopend op de "mythe van bloed en aarde": "Maar om nu terug te keren tot die noodzakelijke leugens van zopas: daaronder is er één en een fraaie! waarin we bij voorkeur de wachters zelf, of anders toch de overige burgers, zouden moeten laten geloven.Niets ongehoords, zei ik. Alleen maar een Phenicische fabel, iets wat zich vroeger al op meer dan één plaats heeft afgespeeld, zoals de dichters beweren en ze zijn erin geslaagd het te doen geloven maar wat niet in onze tijd is voorgevallen, en waarvan ik betwijfel of het ooit kan gebeuren en wat heel moeilijk geloofwaardig te maken is" (o.c., pp. 189-190). Zoals de filosoof Karl Popper (1902-1994) opmerkt in het eerste deel van zijn tweedelige The Open Society and Its Enemies (Princeton, 1962), beschouwt Plato legenden over de oorsprong van een volk, over morele kracht en grote verwezenlijkingen als sociaal nuttige indoctrinatiemiddelen - als nobele leugens.
Critias, het personage in de Timaeus dat het Atlantisverhaal aan Socrates en zijn gasten vertelt, was volgens Popper
de eerste die propagandaleugens verheerlijkte, waarvan hij de uitvinding beschrijft in krachtige verzen die de wijze en sluwe man die religie fabriceerde, lofprijzen... (1962, p. 142).
Als propaganda gaat de Atlantismythe meer over Athene dan over een verzonken beschaving. Het verhaal plaatst de geschiedenis van Athene diep in het verleden, maakt de Atheners tot een uit het niets ontstaan volk en portretteert haar bewoners in een heldhaftige strijd met de bedreigende macht van Atlantische vijanden. In de Timaeus gaat Critias in op Socrates' wens
eens iemand het verhaal (te) horen doen van de strijd die een staat levert: hoe hij strijd voert tegen andere staten, hoe hij op gepaste wijze ten oorlog trekt (o.c., p. 190).
Het was toen, Solon, dat jullie stad aan de hele mensheid duidelijk haar kracht getoond heeft en zich door dapperheid en sterkte onderscheidde. Haar moreel en haar kennis van de volledige oorlogstechniek plaatsten haar immers boven de anderen, zodat ze een tijdlang de leiding nam over de Grieken. Toen ze echter, door de afvalligheid van de anderen, noodgedwongen alleen overbleef, geraakte ze aan de rand van de afgrond; maar ze kreeg de aanvallers klein en kon het zegeteken oprichten. Zij verhinderde dat wie nog geen slavernij had gekend, in slavernij verviel, terwijl ze gulhartig de vrijheid bezorgde aan alle anderen die zoals wij aan deze zijde van de grenzen van Heracles woonden" (o.c., p. 198).
De context van het festival waar Critias het verhaal van zijn grootvader verneemt, is veelzeggend, zoals ik al vermeldde. Het Apaturiënfeest houdt de inwijding in van kinderen, jongeren en vrouwen in de broederschap, de clan van families. Dit is waar de maatschappij de nieuwe generatie tot de gemeenschap toelaat - precies de context waarin De staat het doel van educatie door middel van als feit gepresenteerde ficties uiteenzet. Ook vermeldenswaardig is het feit dat dit een wedstrijd in het reciteren van epische poëzie is. Epische poëzie was in de Griekse maatschappij het klassieke medium voor verhalen over de helden uit het verleden.
Geen enkel bewijs geeft aan dat Atlantis voor een ware plaats, om het even wanneer in de tijd, staat. Waar het verhaal beschrijvingen of gebeurtenissen bevat die op historische feiten lijken, doet het dat alleen in de mate waarin elk fictief verhaal berust op ervaringen van de realiteit. Alle gegevens wijzen in dezelfde richting: die van het verhaal als een van Plato's nobele leugens: nuttige ficties om iets duidelijk te maken, niet om iets over het verleden te zeggen.
Atlantis blijft de verbeelding van mensen prikkelen omdat het de hoop schenkt dat men op een dag op verloren idealen of op een nog onontdekt menselijk potentieel zal stuiten, niet op de stenen van een dode beschaving. Het turen in een glazen bol naar vergane wegen in Bimini of het onderzoeken van de contouren van een of ander terra incognita op een vervalste kaart negeert het werkelijke Atlantis, het onontdekte land van de menselijke idealen.
door Kevin Christopher (Skeptical Briefs september 2001)
vertaald door Griet Vandermassen
Voetnoten
(1) Een typisch gegeven in het Nabije Oosten is de "tepe" of "tell": een grotendeels kunstmatige heuvel bestaande uit verschillende bewoningslagen. Men bleef gedurende eeuwen leven, dus bouwen, op de resten van een vorig tijdperk, wat resulteerde in een steeds hoger en omvangrijker wordende heuvel, met een complexe stratigrafie gekenmerkt door elkaar verstorende lagen. Vaak zie je er een chronologie van het neolithicum tot vandaag. Hissarlik is zo 'n tepe. Het delven van een diepe put illustreert de opgravingsmethode uit de 19e eeuw, die naar hedendaagse maatstaven niet echt wetenschappelijk was. Schliemann meende te weten hoe diep Troje lag en groef in tepe Hissarlik gewoon een put tot op dat niveau, zonder zich iets aan te trekken van de bovenliggende lagen die hij zodoende vernietigde (GVdm, met dank aan Bart Biesbrouck).
(2) Hemel en hel zijn joods-christelijke uitvindingen. De Grieken kenden niet echt concepten die daarmee correspondeerden. Centraal bij hen stond Hades, de onderwereld waarin alle overledenen terechtkwamen (GVdm).