Zijn enkel blanke mannen racistisch?

Afbeelding

Sinds de moord op George Floyd lijkt het hek van de dam. Persoonlijk hoop ik dat het een nieuwe impuls mag zijn om racisme te bestrijden, waarbij heilige huisjes zoals bepaalde standbeelden voor mij niet ontzien hoeven te worden. In de pers verschijnen de laatste tijd veel opinies over de oorzaken van racisme. Daarbij vallen twee tegenstrijdige beweringen op.

Geplaatst onder
Deel artikel TwitterFacebookLinkedinWhatsapp

Zo beweerde cultureel antropoloog Gloria Wekker op 4 augustus in de krant De Standaard dat “racisme geen ziekte is die sommige mensen treft. Het zit in ons allemaal”. Dat suggereert dus een biologische, aangeboren oorsprong. Sabrine Ingabire, een journaliste die zichzelf ook als activiste omschrijft, stelde in een interview in de krant De Morgen van 25 juli dat “álle witte mensen racistisch zijn” (al nuanceert ze dat verder in het interview) en dat ze daarom als zwarte vrouw niet date met witte mannen. Zij stelt namelijk dat ze racisme en seksisme niet uitgelegd krijgt aan een witte man, “hoe lief en betrokken hij ook is”. Zij suggereert een ‘structureel’ voordeel voor blanke mannen in de samenleving. Waarom blanke vrouwen minder racistisch zouden zijn dan mannen legt ze niet uit. Politica Assita Kanko (De Standaard 4 augustus 2020) “denkt niet” dat racisme in ons allemaal zit en vreest dat mensen die denken dat racisme in ons zit zich gemakkelijk zouden kunnen bedienen van het excuus dat ze er dan toch niets kunnen aan doen. Ze pleit ervoor om de mens te zien als een individu, niet als deel van een groep. Die tegenstrijdige visies vragen om een factcheck op basis van de huidige stand van de wetenschap.

de Uitbanning van alle vormen van RasDefinitie van racisme

Weinig mensen wagen zich aan een definitie omdat het thema zeer controversieel is en mensen voortdurend andere invulling willen geven aan het begrip. Toch is het noodzakelijk om dit te doen in dit artikel om de tegenstrijdige stellingen te kunnen evalueren.

Een belangrijk wetenschappelijk onderscheid dat vaak wordt gemaakt is het verschil tussen ras en etniciteit. Etniciteit is een vorm van zichzelf of anderen rekenen tot een bepaalde groep, vaak op basis van culturele merktekens zoals taal, dialect, gebruiken en kledij. Ras gaat traditioneel over zichtbare kenmerken waarvan huidskleur en gelaatskenmerken natuurlijk de meest in het oog springende zijn. Mensen discrimineren – hier te begrijpen als het onterecht maken van een onderscheid waardoor het gelijkheidsbeginsel wordt geschaad – op basis van tal van zaken: geslacht, gender, religiebeleving, seksuele oriëntatie en uiteraard ‘ras’. Racisme is dus een vorm van discriminatie, maar de meeste mensen maken geen onderscheid tussen ras en etniciteit. Wat betreft het ‘concept’ ras op zich verwijs ik naar de samenvatting van het boek van David Reich elders in dit nummer, waaruit blijkt dat de traditionele benadering van het begrip ‘ras’ volgens huidskleur of een andere biologische indeling en zelfs volgens geografische verspreiding onhoudbaar is. De term ras is dus een ‘cultureel begrip’, ook al zal dit vermoedelijk zijn ontstaan op basis van morfologische kenmerken.

De oudste internationale rechtsbron is het Handvest van de Verenigde Naties (artikel 1.3) waarin wordt verboden een onderscheid te maken tussen mensen op vlak van ras, geslacht, taal of godsdienst. De Universele Verklaring van de Rechten van de Mens breidt het verbod op het maken van onderscheid voor het toekennen van rechten en vrijheden gevoelig uit naar “onderscheid van welke aard ook” en geeft vervolgens een niet-limitatieve opsomming “zoals ras, kleur, geslacht, taal, godsdienst, politieke of andere overtuiging, nationale of maatschappelijke afkomst, eigendom, geboorte of andere status”. Een derde internationale rechtsbron is het Internationaal Verdrag inzake de Uitbanning van alle vormen van Rassendiscriminatie van 7 maart 1966 dat in artikel 1.1 stelt: 

In dit Verdrag wordt onder ‘rassendiscriminatie’ verstaan elke vorm van onderscheid, uitsluiting, beperking of voorkeur op grond van ras, huidskleur, afkomst of nationale of etnische afstamming die ten doel heeft de erkenning, het genot of de uitoefening, op voet van gelijkheid, van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden op politiek, economisch, sociaal of cultureel gebied, of op andere terreinen van het openbare leven, teniet te doen of aan te tasten, dan wel de tenietdoening of aantasting daarvan ten gevolge heeft.

Voor dit artikel stel ik dan ook voor dat we de definitie van racisme hanteren dat men ‘op een discriminerende manier mensen als minderwaardig beschouwt omdat zij op basis van ras, nationaliteit of etnische afstamming bij groepen zouden horen, anders dan de groep waartoe de discriminerende persoon zich rekent’.

Is racisme aangeboren?

Heel wat evolutionaire psychologen beschouwen die neiging tot categorisatie van zichzelf en anderen in rassen als een louter bijproduct van onze coalitiepsychologie. Een aantal experimenten tonen aan dat die identificatie met ras snel kan verdwijnen als er andere clues zijn. Basketbalteams bestaande uit 50% blanke en 50% zwarte spelers die het ploeg t-shirt droegen, identificeerden zich louter op basis van het team en niet op basis van huidskleur bijvoorbeeld. Toch bleven mensen zichzelf nog steeds identificeren op basis van hun geslacht en leeftijd (Kurzban et al., 2001; Pietraszewsky et al., 2014, 2015). Dit beschouwen deze onderzoekers als bijkomend bewijs dat ‘ras’ vooral een sociaal construct is en geen biologisch.

Voor nog andere wetenschappers zoals evolutiebioloog Richard Dawkins en diverse psychologen moeten we minstens een deel van de verklaring zoeken bij onze aangeboren neiging tot essentialisme – de neiging om insecten, dieren, planten enz. in te delen en namen te geven volgens een soort van essentiële eigenschap. Dit essentialisme zorgt ervoor dat zowel kinderen als volwassenen bepaalde eigenschappen van bepaalde speciën verwachten. Elke soort of specie zou een diepe, inherente natuur hebben. Ondanks het feit dat er in de wetenschappelijke wereld een overwegende consensus bestaat dat ras geen biologische basis heeft, is het toch zo dat heel veel mensen van om het even welke kleur zichzelf identificeren volgens ras, en meer bepaald volgens een ondertussen onhoudbare geografische scheidslijn (Afrikanen, Europeanen, Oost-Aziaten, oorspronkelijke volkeren zoals Native Americans en Nieuw-Guineanen) (bijv. Bryc et al., 2015; Pietrazewski et al., 2014). Mensen doen dit voornamelijk op basis van morfologische trekken zoals gelaatskenmerken – bijvoorbeeld neus en oogleden, huidskleur, haarkleur enz. Diverse studies hebben echter het verband aangetoond tussen deze zelfidentificatie (‘felt ethnicity’) en hun genoom (bijv. Mountain & Risch, 2004; Tang et al., 2005). Dat lijkt er op te wijzen dat de zelfidentificatie toch minstens een biologische grond heeft. Het is dus niet omdat wetenschappers en opiniemakers zich verzetten tegen het gebruik van de term ras, dat mensen zullen ophouden dit te doen. Het lijkt ook een inherent gegeven van de menselijke natuur te zijn.

Afbeelding

Hersenscans en impliciete associatietests

Of we het nu willen of niet, of we het nu wenselijk achten of niet, bij een aantal experimenten met hersenscans vertonen mensen een activatie in de amygdala bij het zien van beelden van een gezicht van een andere origine dan de eigen groep, wat wijst op een angstreactie. Die activatie gebeurt ongeacht het ras of etniciteit waarmee men zichzelf identificeert (Sapolsky, 2017). Deze studies werden door sommigen aangegrepen om te bewijzen dat iedereen ‘racisme in zich’ heeft. Dat betekent echter geenszins dat we dan ook maar moeten aannemen dat we dus aangeboren racisten zijn. Een eerste argument is dat onze amygdala – twee kleine hersengebieden in ons brein – een zogenaamd half-open hersenmodule is. Daar zitten zowel aangeboren angsten in als aangeleerde en geconditioneerde angsten. Aangeboren betekent dat angst voor bepaalde zaken zoals onze schrik voor slangen of leeuwen ‘fabrieksklaar’ meekomt met ons DNA (‘readiness modules’) en die door interactie met onze omgeving wordt geactiveerd. Maar de amygdala leert dus ook bij. Wie ooit opgesloten zat in een lift waarin bovendien nog het licht uitviel, kan een aangeleerde angst voor liften ontwikkelen (we kunnen nog geen evolutionaire adaptatie voor liften hebben) die razendsnel kan geactiveerd worden bij een volgend contact met een lift.

Ten tweede is de amygdala niet de enige ‘speler’ in ons brein. Een deel van onze prefrontale cortex (verder PFC) staat namelijk in nauwe verbinding met de amygdala en voegt niet alleen informatie toe, maar heeft een regulerend effect op de emoties geproduceerd door de amygdala. Enkel de initiële activatie van de amygdala bekijken, zonder de activatie in de bewuste gebieden in de PFC te bekijken is misleidend. Ik gebruik hiervoor vaak het volgende verhelderend voorbeeld: Stel dat je onder een boom staat en vanuit je ooghoek zie je iets naar beneden vallen. Een reflex die de meeste mensen hebben is te schrikken, opzij te stappen en te kijken naar het object. Wanneer men zich realiseert dat het een blad is dat naar beneden dwarrelt, zet deze schrik zich niet door. Die PFC is bovendien ‘trainbaar’. Cognitieve Gedragstherapie bijvoorbeeld is daardoor een zeer effectieve vorm van psychotherapie om problemen met emotieregulatie te behandelen. Het loutere feit dat een eventuele initiële angstreactie kan opgemerkt worden in de amygdala, biedt geen verklaring of racisme louter biologische dan wel louter culturele wortels heeft, of een combinatie van biologie en omgeving is.

Afbeelding

Ten derde is er heel wat kritiek op deze studies omdat de onderzoeken met hersenscans uitgevoerd werden met een beperkt aantal proefpersonen en replicaties uitbleven. Andere onderzoekers toonden namelijk aan dat de amygdala gevoelig is voor al wat ‘vreemd’ is en indicaties geeft dat iemand tot een out-group behoort. Zo was een groep proefpersonen die werden toegewezen tot een zogenaamde in-group bestaande uit diverse ‘rassen’, dan werd de amygdala enkel actief bij het zien van nieuwe (potentiële) leden, ongeacht hun ras. Waarop de amygdala reageert, kan sterk worden beïnvloed door contextuele factoren. De laatste stand van het onderzoek laat zien dat waar de amygdala bij kinderen vooral worden geactiveerd bij het zien van gezichten uit een ‘out-group’, dit minder het geval is bij adolescenten en volwassenen. Deze vertonen een verhoogde en gelijktijdige (!) activatie van meerdere hersengebieden bij het zien van gezichten van mensen die nieuw zijn aan de ‘in-group’: de sgACC of subgenuale Anterieure Cortex Cingulare, de tempo-pariëtale junctie of TPJ, de bilaterale amygdala, het fusiforme aangezichtgebied en de orbitofrontale cortex (Moreira et al, 2017). Enkel focussen op de activatie van de amygdala was dus een vorm van cherry-picking: dit vermelden kwam misschien wel goed uit voor het punt dat men wou maken? Deze kritiek staat dan nog los van de algemene kritiek op wat hersenscans kunnen opleveren. Die ‘beelden’ zijn geen echte foto’s zoals diegene die we nemen met een fototoestel, maar representaties (in kleur) van statistische berekeningen van de metingen van bloedvolume, bloedstromen en het zuurstofniveau door middel van fMRI. De omgeving waarin zulke ‘breinscans’ worden genomen om ‘racisme te testen’ is bovendien uiteraard kunstmatig, met name het bekijken van beelden in het scanapparaat. Wat dit betekent in het echte leven blijft een open vraag. Voorlopige conclusies over breinregio’s worden altijd getrokken op basis van gemiddelden van grote groepen, omdat individuele scans grote verschillen kunnen opleveren. Dit betekent meteen ook dat één individu niet kan worden toegewezen aan een groep (bijvoorbeeld racisten versus niet-racisten), zelfs niet door ervaren onderzoekers.

Een aantal wetenschappers slaagde er in om behoorlijk wat financiële middelen los te weken voor het onderzoek naar zogenaamde impliciete associatietests (IATs). Een van de opzetten bestond er in persoonlijkheid van mensen te achterhalen – het uitgangspunt was dat mensen zich anders (lees: beter) voordoen wanneer ze de klassieke expliciete vragenlijsten invullen. Een van de toepassingen was de IAT die de neiging tot discriminatie op basis van ras zou blootleggen. Een belangrijk criterium was je reactiesnelheid op de vertoning van respectievelijk foto’s van gekleurde en blanke personen, van positieve en negatieve woorden en een combinatie van woorden en personen. Een blanke persoon met een racistisch brein zou trager zijn in het verbinden van positieve woorden met zwarte mensen. Vijf meta-analyses – waarvan zelfs één van de aanvankelijke proponenten Greenwald, Nosek en Banaji – toonden echter de problemen met deze test aan en slechts één tot twee procent van het discriminerend gedrag zou met deze test kunnen verklaard worden, een percentage dat in het echte leven vrijwel verwaarloosbaar is (de meta-analyses staan bij de bronnen vermeld: Blanton; Oswald; Greenwald; Carlsson; Forscher).

Koloniale constructie?

Sommige mensen, zoals Gloria Wekker, beweren dat racisme “een koloniale constructie” is waarbij “witte” mensen “edeler, mooier en waardevoller zijn” dan mensen met een donkerder huidskleur. Dat kunnen we natuurlijk niet beoordelen vanuit louter psychologisch onderzoek, maar daarvoor moeten we naar historici kijken. De consensus over de vroegste vormen van racisme onder historici is ver zoek. Als we kijken naar praktijken zoals bezitslavernij (waarbij een persoon gemerkt wordt als ‘minder dan een mens’), dan vinden we deze praktijk reeds ver voor de bedoelde koloniale tijd terug, bijvoorbeeld in China gedurende de Han-Dynastie, het Romeinse rijk of het middeleeuwse al-Andalus (het huidige Iberië). Er zijn tal van academische papers en boeken geschreven over de gebieden waar slavernij historisch voorkwam. Slavernij wordt door velen gezien als een belangrijke stimulans voor de ontwikkeling van racisme, omdat het ontmenselijken en als minderwaardig bestempelen van zwarten als rechtvaardiging voor de trans-Atlantische slavenhandel werd ingeroepen. Waarmee ik niet ontken dat het voordeel dat blanken (of witte mensen, of bleekscheten zo u wil) ‘structureel’ zouden genieten wel degelijk te maken heeft met de rijkdommen die onze voorouders (met geweld en misbruik) wisten uit kolonies te slepen.

Afbeelding

Voorlopige conclusie

Volgens de huidige stand van de wetenschap zijn er sterke bewijzen dat er minstens deels een biologische erfenis is die wij meedragen en die het gevaar tot discrimineren én racisme inhoudt. Dat vinden we terug in de bevindingen uit onze coalitiepsychologie – de polarisering in het racismedebat bewijst dit cynisch genoeg nog maar eens – en onderzoeken naar essentialisme. De huidige stand van onderzoek naar de amygdala bevestigt het bestaan van onze coalitiepsychologie. Maar veel hersengebieden worden dus tegelijk geactiveerd waarbij de ene ook de andere reguleert (bijvoorbeeld de OFC die de amygdala reguleert). Dus zowel de neiging om angst te voelen voor wie ‘vreemd’ lijkt als de mogelijkheid om deze angst te onderdrukken en bij te stellen is een deel van onze biologische natuur. Dus niet alleen blanke mensen, laat staan enkel blanke mannen, zijn racistisch. Het potentiële gevaar om racistisch te denken (en in tweede instantie te handelen) zit dus in iedereen, ongeacht de huidskleur. Racisme is maar één trigger die onze coalitiepsychologie in gang kan zetten.

Het zal door middel van culturele afspraken en wetten zijn dat we deze aangeboren neigingen tot essentialisme en onze coalitiepsychologie die leiden tot fenomenen zoals ingroup bias of outgroup derogation zullen verder moeten trachten te bestrijden. Deze strijd zal helaas nog lang en pijnlijk zijn.

 

Patrick Vermeren is HR professional, schrijver, journalist en voormalig bestuurslid van SKEPP.

 

Bronnen

International Convention on the Elimination of all Forms of Racial Discrimination van 7 maart 1966, United Nations Treaty Series, vol. 660, blz. 195.

Bryc, K., Durand, E. Y., Macpherson, J. M., Reich, D., & Mountain, J. L. (2015). The genetic ancestry of African Americans, Latinos, and European Americans across the United States. The American Journal of Human Genetics, 96(1), 37–53.

Kurzban, R., J. Tooby and L. Cosmides. 2001. “Can Race Be Erased? Coalitional Computation and Social Categorization”. Proceeding of the National Academy of Science, 98(26), 15387- 15392.

Pietraszewski, D., Cosmides, L., & Tooby, J. (2014). The Content of Our Cooperation, Not the Color of Our Skin: An Alliance Detection System Regulates Categorization by Coalition and Race, but Not Sex. pLoS ONE 9(2): e88534.

Pietraszewski, D., Curry, O. S., Petersen, M. B., Cosmides, L., & Tooby, J. (2015). Constituents of political cognition: Race, party politics, and the alliance detection system. Cognition, 140, 24–39.

 

Over ras en etniciteit

Mountain, J. L., & Risch, N. (2004). Assessing genetic contributions to phenotypic differences among’racial’and’ethnic’groups. Nature genetics, 36(11), S48-S53.

Guassi Moreira, J. F., Van Bavel, J. J., & Telzer, E. H. (2017). The neural development of ‘us and them’. Social cognitive and affective neuroscience, 12(2), 184-196.

Sapolsky, R. M. (2017). Behave: The biology of humans at our best and worst. London: Penguin.

Tang, H., Quertermous, T., Rodriguez, B., Kardia, S. L., Zhu, X., Brown, A., ... & Schork, N. J. (2005). Genetic structure, self-identified race/ethnicity, and confounding in case-control association studies. The American Journal of Human Genetics, 76(2), 268–275.

 

In verband met de race IAT

https://www.thecut.com/2017/01/psychologys-racism-measuring-tool-isntup…

Carlsson, R., & Agerström, J. (2016). A closer look at the discrimination outcomes in the IAT literature. Scandinavian journal of psychology, 57(4), 278–287.

Blanton, H., Jaccard, J., Klick, J., Mellers, B., Mitchell, G., & Tetlock, P. E. (2009). Strong claims and weak evidence: Reassessing the predictive validity of the IAT. Journal of Applied Psychology, 94(3), 567-582.

Forscher, P. S., Lai, C., Axt, J., Ebersole, C. R., Herman, M., Devine, P. G., & Nosek, B. A. (2019). A meta-analysis of procedures to change implicit measures.

Greenwald, A. G., Banaji, M. R., & Nosek, B. A. (2015). Statistically small effects of the Implicit Association Test can have societally large effects. Journal of Personality and Social Psychology, 108(4), 553–561.

Oswald, F. L., Mitchell, G., Blanton, H., Jaccard, J., & Tetlock, P. E. (2013). Predicting ethnic and racial discrimination: A meta-analysis of IAT criterion studies. Journal of personality and social psychology, 105(2), 171–192.