Mythe: Geweldloze communicatie verbetert je empathisch vermogen (en kan wereldproblemen oplossen) - deel 2

Afbeelding

Deel 2 van 2

Binnen sommige HR-middens in privé-organisaties is dit ‘procesmodel’ van Marshall Rosenberg al een tijdje bekend. Meerdere artsen die werken in onze ziekenhuizen signaleerden dat de hype van “geweldloze communicatie” ook naar hen is overgewaaid. De artsen die mij hier over contacteerden, staan hier diep skeptisch tegenover. Is hun argwaan terecht? Ik hanteer hierna dezelfde evaluatiemethode als diegene die ik gebruikte in mijn recentste boek. Dit is het tweede deel van mijn evaluatie, waarin ik enkel de empirische onderzoeken beschrijf.

Geplaatst onder
Deel artikel TwitterFacebookLinkedinWhatsapp

Het eerste deel vindt u hier.

Empirisch onderzoek

Op 29 januari 2022 raadpleegde ik zowel de minder betrouwbare Google Scholar als de belangrijkste database voor collegiaal getoetst (‘peer-reviewed’) onderzoek, namelijk PsycNet van de American Psychological Association (APA). Ik vond geen collegiaal getoetste onderzoeksartikels terug die de validiteit van het model nagingen. Zelfs Rosenberg publiceerde geen enkel artikel in de door APA in kaart gebrachte tijdschriften. Ook op in het CV op de website van het Center for Nonviolent Communication vinden we enkel boeken terug als het gaat over NVC, met uitzondering van één artikel dat hij schreef samen met Molho (1988). Dit artikel beschrijft geen empirisch onderzoek, maar beoordeel ik als een promotieartikel dat de grote lijnen uitlegt en een opsomming geeft in welke situaties NVC volgens hen zou kunnen gebruikt worden. Het enige boek dat ik van hem las1 zit vol tegenspraak: nu eens heeft hij het eens over dat hij ingrediënten en het proces “ontdekte” (wat toch op zijn minst onderzoek suggereert), dan weer eens stelt hij dat hij erin “gelooft” dat elke boodschap de uiting van een behoefte is (blz. 17) of dat hij “het belangrijk vindt om ons bewust te worden van onze behoeften” (blz. 32).

Is het omdat Rosenberg geen academicus was dat hij zelf geen systematisch onderzoek deed, laat staan erover publiceerde? Nochtans ontbrak het hem waarschijnlijk niet aan middelen om zelf onderzoek te doen, of beter nog, om onafhankelijk academisch onderzoek te financieren. Hij richtte immers in 1984 het Center for Nonviolent Communication op, wat een belangrijke bron van inkomsten betekende. Mensen die zijn methode wilden toepassen in opleidingen, training of coaching, moe(s)ten een betalend certificatieprogramma doorlopen. In het begin gaf hij die certificatieprogramma’s die wel 3 tot 5 jaar duurden zelf. Volgens de laatste gegevens die ik terugvond in de certificatiebrochure zijn er meer dan 450 gecertificeerde trainers in meer dan 65 landen die andere trainers certificeren. Om gecertificeerd te worden, dien je een preregistratie te doorlopen, een registratie (100 à 250 dollar), een pre-assessment  (250 à 600 dollar; videoanalyse 100 à 250 dollar), een assessment (250 à 600 dollar) en de uiteindelijke certificering (250 dollar). Tussendoor moet je echter bij andere trainers trainingen volgen, en hen betalen volgens hun tarieven.

Op de website van het Centre for Nonviolent Communication kon ik een artikel downloaden van Carme Mampel Juncadella (2013)2 die probeerde een review te doen van de studies tot dan toe. Zij geeft aan het einde toe een fan te zijn van NVC. Desondanks bevat het artikel (dat niet collegiaal getoetst is) toch een aantal opmerkelijke zaken. Zo verwijst haar artikel naar drie belangrijke kritieken3, die blijkbaar alle mijn theoretische bedenkingen delen, namelijk dat mensen het vaak moeilijk hebben om enkel behoeftes en emoties correct te beschrijven. Zij zien ook moeilijkheden om objectieve observaties van gedrag te doen (omdat dat soms multi-interpreteerbaar is), zien dat mensen er na de training weinig gebruik van maken omdat ze het een heel onnatuurlijk proces vinden, en vooral omdat het jaren oefening vergt om de “juiste woorden voor positieve actie” te vinden. Doordat de beoefenaar van NVC een aantal ‘gokken’ moet formuleren over de gevoelens bij de ander, ervaren mensen dit ook als directief of suggestief. We weten ondertussen uit onderzoek naar psychoanalyse hoe gevaarlijk suggestieve taal van de therapeut kan zijn. Juncadella schrijft dat het onderzoek zich nog in “een vroeg stadium” bevindt en stelt vast dat er geen enkele gerandomiseerde studie bestaat, en dat de meeste studies dissertaties betreffen of ongepubliceerd onderzoek, dus niet collegiaal getoetst. Zij maakt grote bedenkingen bij de lage statistische power door het kleine aantal deelnemers in de studies en de gebrekkige methodologie en slechte rapportering. De meest bizarre uitspraak in mijn ogen is de volgende: “indien we de selectiecriteria die gebruikelijk zijn voor een meta-analyse zouden toepassen, bijvoorbeeld enkel RCTstudies te selecteren, zou dit elke poging tot literatuuroverzicht over NVC van in het begin hebben vernietigd”. Inderdaad, één van de bijlagen bevat een overzicht van de studieresultaten van Altman (ook een ongepubliceerde dissertatie) die wel een kwantitatief onderzoek deed, maar geen enkel longitudinaal effect vond van trainingen voor de concepten ‘self-empathy’ en empathie voor anderen. Enkel de zelfwaardering (self-esteem) leek erop te zijn vooruitgegaan.

Op de Engelstalige Wikipedia-pagina over NVC vinden we op het eerste zicht een indrukwekkende lijst van publicaties en wordt in de rubriek ‘research’ verwezen naar meerdere artikels. Bij nader toezien gaat het op één uitzondering na nooit over artikels die verschenen in peer-reviewed publicaties. Deze studie (Suarez et al., 2014), gepubliceerd in SAGE open, betreft echter een studie waarbij de impact van de combinatie van NVC en mindfulness (uit het artikel blijkt dat men enkel het onderdeel meditatie gebruikte) werd nagegaan. Niet alleen is dus op die manier onmogelijk te achterhalen wat het effect van een NVC-training op zich is, maar de 885 deelnemers stelden zich allemaal vrijwillig kandidaat en er werd niet gewerkt met een controlegroep (studie 1). In een tweede kleine studie werden slechts 26 mannelijke gevangenen betrokken. Daarvan werden er 13 getraind en de andere 13 werden niet opgeleid. Het ontgaat de auteurs blijkbaar dat wanneer gewerkt wordt met minder dan 50 deelnemers in zowel de getrainde groep als de ongetrainde groep, je dan een kans van 50% hebt om de eectmaten met 50% te overschatten (Kraemer et al., 1998). Het aantal deelnemers is dus ruim onvoldoende. Uit deze studie kunnen we dus niets leren, zelfs niet hoe de NVC-training werd gegeven.

" Op de Engelstalige Wikipedia-pagina over NVC vinden we op het eerste zicht een indrukwekkende lijst van publicaties en wordt in de rubriek ‘research’ verwezen naar meerdere artikels. Bij nader toezien gaat het op één uitzondering na nooit over artikels die verschenen in peer-reviewed publicaties. ”

In PsychInfo leverde de combinatie “nonviolent communication” en “Peer-Reviewed” 19 hits van diverse auteurs op. Een eerste zaak die opvalt is dat er geen enkele kwantitatieve meta-analyse te vinden is. Toch wel bizar als je weet dat het model reeds 40 jaar claimt hoe krachtig het wel is en op hoeveel verschillende domeinen het met succes kan worden ingezet. Elke skepticus weet: sterke claims vereisen sterke bewijzen. Op basis van de abstracts kon ik vaststellen dat er geen enkele publicatie bij was die was verschenen in hooggerangschikte tijdschiften, op één uitzondering na (Journal of Occupational Health Psychology; Wacker en Dziobek, 2018). Wanneer ik de loutere beschrijvingen en boekbesprekingen weg haal, blijven er nog 10 over. Twee ervan sluit ik ook uit omdat zij weerom een combinatie van interventies, ééntje met EMDR en ééntje met ‘restorative practice’ bestuderen.

Verbetert een training in het NVC-proces empathie?

Wacker en Dziobek onderzochten de effecten van de NVC training op stressbeleving en op cognitieve en emotionele empathie onmiddellijk na een training met NVC en drie maanden later. Zij vermeldden meermaals dat ondanks het feit dat NVC al lang bestaat en dat er enkel al in Amerika meer dan 500 NVC-trainers zijn, er haast geen empirisch onderzoek is gedaan. Zij verwijzen bovendien naar de studie die ik hiervoor besprak en vermelden niet dat de studie een combinatie van mindfulness en NVC-training betrof. Ook deze studie heeft in mijn ogen onaanvaardbare methodologische problemen. Vooreerst stellen de auteurs dat zij dan wel werken met een controlegroep, maar dat het omwille van ‘praktische en organisatorische beperkingen’ niet mogelijk is de 89 deelnemers willekeurig op te delen in een trainingsgroep en een controlegroep. Ze besloten zelf deelnemers te selecteren zodat leden van de controlegroep niet in contact zouden komen met de mensen die de training kregen. Nergens vermeldden zij dat de zogenaamde statistical power veel te laag was met dat beperkt aantal deelnemers. Niet alleen namen opnieuw minder dan 46 mensen deel aan de training, bij het evalueren van de effecten na drie maanden antwoordden slechts 29 mensen, in de controlegroep waren het er 27. De controlegroep kreeg bovendien ook geen enkele training, wat de auteurs zelf als een limitatie aan hun onderzoek zien. Ze bevelen aan dat het in de toekomst beter zou zijn te vergelijken met een controlegroep die een “niet-specifieke communicatietraining zou krijgen”. Omdat “er geen vragenlijst bestond om NVC te meten”, hebben ze dan maar zelf een vragenlijst met 18 items ontwikkeld. Die lieten ze beoordelen door één NVC-trainer en legden die voor aan 104 deelnemers uit de twee groepen. Er werd geen test-hertest betrouwbaarheid gerapporteerd. Naar de deugdelijkheid van de vragenlijst hebben we dus het raden. Het gaat bovendien ook om zelfrapportering, en dit slechts drie maanden na de training. Niettegenstaande de auteurs toegeven dat er heel wat schort aan het studieopzet, trekken ze toch de conclusie dat NVC werkt. Om de hiervoor vermelde redenen ben ik het hier grondig mee oneens. Voor de evaluatie van de beweringen van NVC is het wel van belang dat hun onderzoek geen enkele verbetering liet zien van ‘het perspectief nemen’ en ‘empathische betrokkenheid’ bij de groep die NVC-training kreeg. Sociale stress verminderde niet, empathische stress wel, en de aangeleerde vaardigheden waren ook beter… volgens de zelfrapportering.

Epinat-Duclos en collega’s (2021) onderzochten of een training van 2,5 dagen de empathie in Franse medisch studenten verbeterde. Tot mijn verbazing verwezen zij naar de vorige studie, maar vermeldden zij enkel de positieve resultaten, en niet de mislukking om empathie te verbeteren. Om het verschil te zien tussen een interventiegroep die de training kreeg en de controlegroep, gebruikten de onderzoekers meerdere instrumenten. Zo gebruikten ze slechts 5 items van de Jefferson Scale of Physician Empathy (JSPE). Daarop kan een maximum score van 35 punten worden gehaald, want voor elk item wordt een Likertschaal van 1 tot 7 punten via zelfbeoordeling gehanteerd. De vragen zijn naar mijn mening van een enorm bedenkelijke aard.4 Wie bijvoorbeeld zou ooit antwoorden dat men vindt dat emoties géén plaats hebben in de behandeling van medische aandoeningen? Volgens hun tekst verhoogde de score van de interventiegroep van 32 naar 35 (op 35!), terwijl die van de controlegroep op 32 bleef. Niet alleen kan men zich afvragen wat dit in ‘s hemelsnaam in de praktijk zal opleveren, maar bovendien staan zowel in tabel 1 en 2 als in de ‘discussion’-paragraaf andere cijfers. De interventiegroep steeg van 31.14 punten naar 32.09 punten, terwijl de controlegroep gelijk bleef (respectievelijk 30.86 en 30.73). Er werden echter ook nog vier andere subjectieve zelfrapporteringsinstrumenten gebruikt, en geen enkele van deze vond een positief effect op empathie. Toch houden de auteurs in hun beoordeling vooral rekening met de resultaten uit de JSPE. Dat lijkt toch wel iets te opzichtig op cherry picking. De bekendste vragenlijst bijvoorbeeld, de Empathy Quotient vragenlijst van Baron-Cohen uit 2004, liet in beide groepen bij de post-test zelfs een lichte daling zien. Deze versie bevatte daarenboven 20 vragen, vier keer meer items dan de subset uit de JSPE dus. In tegenstelling tot de auteurs, trek ik de conclusie dat ook deze studie aantoont dat NVC-training zelfs de zelfgerapporteerde (!) empathie niet verhoogt. 
Een medische literatuurstudie uit 2006 van Kathy Stepien en Amy Baernstein gaf ook al aan dat er wel een aantal studies waren naar het ontwikkelen van empathie bij medisch studenten die ‘positieve resultaten’ lieten zien, maar NVC kwam in die studies geen enkele keer voor. Zelfs het onderzoek naar empathie in de populatie van medisch studenten is erg problematisch. De auteurs stellen dat er tal van tekortkomingen zijn: er is een gebrek aan conceptuele duidelijkheid van empathie, de deelnemersaantallen in de studies zijn erg klein, er is een gebrek aan controlegroepen, de interventies zijn meestal heel kort en enorm verscheiden, er wordt zelden naar de duurzaamheid of langetermijneffecten gekeken, en ook het feit datmen zich baseert op zelfbeoordelingen in plaats van beoordelingen door patiënten, kan op geen genade rekenen. 

" Er dringt zich dus maar één conclusie op: dat NVC empathie kan verhogen is helemaal niet bewezen. Het gebrek aan bewijs staat in schril contrast tot de overtrokken claims die effectiviteit beweren. ”

In een nieuwe poging tot literatuurstudie kwamen ook Lam en collega’s in 2011 tot de conclusie dat er geen data zijn die de effecten van training op “gevoelens voor anderen” en hun “vaardigheid om het perspectief van anderen in te nemen in een natuurlijke omgeving” bevestigen. NVC kwam niet in het artikel voor. 

Het hoeft dan ook niet te verwonderen dat ook een nieuwe overzichtsstudie uit 2019 door Levett-Jones en collega’s naar de effecten van empathietraining voor verpleegkundigen vaststelde dat de meeste studies nog steeds dezelfde problemen hadden: geen controlegroep, subjectieve zelfbeoordelingen enzovoort. Slechts één studie naar NVC werd opgenomen (Nosek et al., 2014), maar deze bevatte geen controlegroep en de effecten werden onmiddellijk na de opleiding gemeten (zie volgende paragraaf). De auteurs herhalen de oproep om grotere experimentele studies op te zetten met goede methodes om duidelijke effecten van empathietrainingen te kunnen vaststellen. En zo blijven we maar wachten op fatsoenlijk onderzoek.

Over de resterende studies kan ik kort zijn: ze waren ondermaats. Een Zuid-Koreaanse studie (Yang & Kim, 2020) die de effecten van een NVC-training onderzocht bij patiënten met een alcoholverslaving vertoonde veel tekortkomingen zoals een klein aantal deelnemers, gebrek aan randomisatie of controlegroep, een gedeeltelijke kwalitatieve bevraging en het inzetten van een vragenlijst onmiddellijk na de training. Deze studie laat dus niet toe de langetermijneffecten van de training te beoordelen: nochtans het belangrijkste doel van zo’n training. Een studie van Nosek en collega’s uit 2014 gebruikte dan weer geen controlegroep en besloot dat een ruwe scoreverhoging van 69 naar 71 punten (op 28 vragen uit de Interpersonal Reactivity Index, met een maximumscore van 140), slechts 5 dagen later, bij 55 verpleegsters, voldoende was om te besluiten dat NVC hun empathie verhoogde. Wat een scoreverschil van twee punten in de ruwe score in de werkelijkheid oplevert is zeer de vraag. De strafste was wel een ‘studie’ van Elaine Cox & Patricia Dennahay, die slechts bij drie (!) studenten ‘onderzoek’ deden of NVC kon helpen voor online e-mentoring.

Er dringt zich dus maar één conclusie op: dat NVC empathie kan verhogen is helemaal niet bewezen. Het totaal gebrek aan kwaliteitsvol bewijs staat in schril contrast tot de overtrokken claims die haar affectiviteit claimen.

Empirische score: -2 (problematische methodologie + kwaliteitsvolle evidentie is eerder negatief /de vragenlijsten zijn psychometrisch bedenkelijk)5
Over de hele lijn is er voor de technieken van NVC een schrijnend gebrek aan deugdelijk bewijs. Dit ondanks 40 jaar fel overtrokken claims. Voor een aantal beweringen
zoals dat het de wereldvrede kan bevorderen, dat iedereen het kan leren en de wereld kan veranderen is er uiteraard evenmin enig spoor van bewijs.

Afbeelding

Kunnen mensen ‘elkaar vinden op behoefteniveau’? (belangrijkste claim)

Er zijn zeer diepe drijfveren zoals er willen bijhoren (communion,affiliation), zelfzorg en sociale status (agency, competitie), betekenisgeving (verklaren en voorspellen), om ons voort te planten, bescherming tegen ziekte enz., die zich vaak onbewust afspelen. Dat is één moeilijkheid om je behoeften te benoemen. Maar soms willen we onze behoeften ook niet echt kenbaar maken omdat wij bijvoorbeeld denken dat het sociaal ongepast zou zijn. En wie lijdt aan één of andere psychologische aandoening zal ook zijn behoefte niet correct onder woorden kunnen brengen. Zou iemand gauw zeggen ‘ik ben een narcist en heb grote behoefte aan erkenning’, ‘ik ben geil en ik heb een grote behoefte aan seks met jou’, of ‘ik ben afgunstig van andere mensen en daarom voel ik de behoefte om te stelen’?

In het boek van Rosenberg dat ik las is de rode draad eigenlijk dat hij voortdurend vaststelde in zijn praktijk dat mensen letterlijk ‘niet in staat’ waren om hun behoeften te benoemen. Dit ondermijnt ironisch genoeg natuurlijk de kern van zijn eigen theorie.

Er is geen enkele collegiaal getoetste studie naar NVC te vinden die de bewering dat mensen elkaar ‘daadwerkelijk kunnen vinden op behoefteniveau’ staaft.

Een in mijn ogen andere ondermaatse poging bestudeerde de effecten van een 7-uur durende NVC-training op de onderlinge professionele communicatie tussen twee medische teams bestaande uit telkens 9 vrouwen (Museux et al., 2016), opnieuw enorm underpowered dus. Er werd geen enkel noemenswaardig effect van de interventie op de communicatieve vaardigheden of samenwerkingsvaardigheden gevonden.

Kunnen mensen een positief geformuleerd verzoek richten aan de ander?

Zoals reeds eerder vermeld, vat Carmen Mampel Juncadella (2013) in haar overzicht drie studies samen. Hieruit blijkt dat deelnemers aan NVC trainingen zelf rapporteren dat ze het formuleren van positieve acties of verzoeken heel moeilijk vinden. Ik vond geen enkel empirisch onderzoek naar deze deelinterventie.

Waarom geloven mensen in NVC?

Het verhaal rond NVC heeft een aantrekkelijk, samenhangend narratief. Rolf Zwaan (2021) waarschuwt ons dat we niet moet denken dat omdat een verhaal samenhangend is, dit ook bewijst dat het klopt. Deze samenhang in verhalen en vinden we ook in de dominante HR-narratieven terug. De ingrediënten van de verhalen zijn de volgende:

  1.  Er is een patiëns (diegene die de handeling ondergaat): jij als goed en talentvol kind/werknemer
  2.  Locatie: school, gezin, organisatie
  3.  Tijdstip: tijdens je jeugd
  4. Agens of gevaar: slechte opvoeders / ‘men’ miskent je talenten
  5. Controle: maar jij kan veranderen!
  6. Autoriteitsargumenten: Jung ontwikkelde dit, de kleuren volgens de humorentheorie van Hippocrates kloppen écht wel, enzovoorts
  7. Doel: die fouten corrigeren, ‘genezen’

Het eerste dominante verhaal is het narratief van de inherente goedheid en het inherente talent van de mens. Het richt zich op de HR-mens met een positief mensbeeld.

Voorbeeldnarratief 1: ‘Elke mens heeft unieke talenten. Alle mensen zijn ook inherent goed. Er zijn geen slechte medewerkers, enkel onderbenutte medewerkers. Veel organisaties en slechte leidinggevenden zijn de oorzaak van problemen. Wetenschappers hebben een model ontwikkeld dat mensen toelaat hun talenten te ontdekken. Dit model hebben we vertaald in trainingen. Daardoor kan ook jouw organisatie het talent van de medewerkers ontdekken, ontwikkelen en ten gunste van uw organisatie inzetten.’

Een tweede veelvoorkomend verhaal is het zogenaamde Standard Social Science Model, dat ontkent dat de genetische bijdrage (fysische causaliteit) aan de verschillen in persoonlijkheidstrekken en ons gedrag belangrijk is (uit gedragsgenetica en Genome Wide Association Studies weten we dat dit voor karaktertrekken ongeveer 49% is). Integendeel: alles is aangeleerd, meestal tijdens onze vroege jeugd (psychische causaliteit).

Voorbeeldnarratief 2: ‘Tijdens onze vroege jeugd hebben we voorkeuren ontwikkeld. Je opvoeding speelde daarin een belangrijke rol. Dit leidde tot denkvoorkeuren / daardoor zijn we een type. Je voorkeuren maken dat je andere mensen soms moeilijk kan begrijpen. Je voorkeuren brengen je soms ook in de problemen. Er zijn psychologen die deze voorkeuren in kaart hebben gebracht. Daarom gebruiken wij in onze training een model, dat ontwikkeld werd door de beroemde psycholoog X. Dat laat je toe te ontdekken wie je bent, wat jouw voorkeuren zijn en die van andere mensen. In onze training leer je waarom je andere types niet begrijpt en hoe je dit kan verbeteren. Je leert zowel te communiceren met andere types en zelfs je eigen voorkeur te veranderen. De opleiding helpt je om tal van problemen of uitdagingen
op te lossen: je kan er beter mee leren communiceren, je kan er beter mee samenwerken, conicten oplossen en leiding geven. Je zal minder stress voelen.’

Deze verhalen zijn niet alleen samenhangend, ze bevatten ook de aantrekkingskracht van de controle. De verhalen die de werkelijkheid weergeven, daarentegen, zijn veel minder grijpbaar. Bovendien is toeval ook een heel belangrijke factor. Daar houden mensen echter niet van, want wij willen zoals gezegd graag controle over de natuur en onze sociale omgeving. We willen werkelijk alles kunnen verklaren en voorspellen, zelfs wat er met ons gebeurt na onze dood. Dat ons karakter voor een groot deel afhangt van toevallige factoren, zoals het resultaat van de combinatie van de genen van onze vader en moeder, dat zien we niet (fysische causaliteit), maar schrijven we liever toe aan (foute) opvoeding (mentale causaliteit). Het probleem is dus dat de juiste verhalen minder samenhangend zijn, een complexere verklaring hebben, en vaak minder aantrekkelijk zijn. 

NVC bevat een combinatie van bovenstaande narratieven. NVC blijkt ook nogal populair te zijn in tal van activistische milieus. Een aantal bekende figuren heeft wellicht vleugels gegeven aan de verspreiding van GW. Zo zou Satya Nadella, de CEO van Microsoft sinds 2014, aan zijn directiecomité hebben gevraagd Rosenbergs boek te lezen. In bepaalde middens (maar zeker niet in wetenschappelijke of skeptische middens) is ook Deepak Chopra heel populair. Marshall Rosenberg schreef overigens minstens één boek met Deepak Chopra (2015). Deze laatste is bij skeptici bekend voor zijn zogenaamde ‘quantumgenezing’ en andere zweverige uitlatingen. Je vindt over hem wat info terug op de website van SKEPP.

Ook de Britse filosoof John Gray zou een adept zijn. Hij heeft nogal wat invloed maar is controversieel, ondermeer omdat hij het volgens een aantal auteurs niet zo nauw neemt met de waarheid (Verhofstadt & Braeckman, 2021, blz. 278-280; Pinker, 2021).

Conclusie

Het theoretische uitgangspunt dat ‘al ons gedrag is aangeleerd’ is volkomen fout. Er zijn nu eenmaal ook aangeboren verschillen tussen mensen. Mensen verschillen in de mate waarin hoe snel en sterk emoties oplopen en hoe moeilijk of gemakkelijk ze het hebben deze onder controle te krijgen. Ook inzake empathisch vermogen verschillen mensen enorm (zie de Emotionality schaal in de HEXACO vragenlijst). 

Daarenboven wordt er in deze modellen nogal wat verwacht van het individu. Met name dat we in staat zijn om niet alleen onze emoties maar ook onze diepste drijfveren te kennen, en die ook nog eens quasi perfect onder woorden te brengen. Wie verbaal minder sterk is, is de pineut. 

NVC legt indirect ook een taboe op perfect nuttige emoties, die weliswaar niet aangenaam aanvoelen, maar wel evolutionair nuttig bleken. Als je NVC maar goed genoeg doorgrond hebt en voldoende hebt geoefend, zou je in staat moeten zijn altijd je kalmte te bewaren. Rosenberg spreekt zichzelf in zijn boek vaak tegen: de ene keer is boosheid een nuttige emotie, de andere keer is het maar best om deze te vermijden, en alleszins is het de bedoeling er nooit naar te handelen.

Het protocol in cognitieve gedragstherapie om agressief gedrag te verminderen, is er niet op gericht om geen boosheid meer te voelen, maar enkel op responspreventie (niet meer ongepast agressief reageren). Het helemaal niet meer kunnen voelen van boosheid zou ook ongewenst zijn: we zouden ons totaal onverschillig voelen tegenover het grootste onrecht en apathisch reageren. Om nog maar te zwijgen over mensen die lijden aan een trauma en die hun emoties niet onder controle hebben wanneer ze direct of indirect aan hun trauma herinnerd worden. Moeten we dan verwachten dat ze hun trauma met je delen vanuit de wens dat ze hun behoefte accuraat moeten kunnen onder woorden brengen?

" Het verhaal rond NVC heeft een aantrekkelijk, samenhangend narratief. Rolf Zwaan (2021) waarschuwt ons dat we niet moet denken dat omdat een verhaal samenhangend is, dit ook bewijst dat het klopt. ”

Niet alleen vond ik geen enkel positief resultaat van NVC-trainingen op vlak van ‘zelfempathie’, verhoogde empathie of blijvende vaardigheden, het is ook niet verwonderlijk dat er zelfs geen spoor van deugdelijk onderzoek is naar de meer hyperbolische claims zoals dat NVC het vermogen heeft vrede te bevorderen. Ik herhaal hier dat Marshall Rosenberg steeds opnieuw beweert dat zijn techniek ot grote vooruitgang heeft geleid in het conflict tussen Israël en Palestina. Men kan zich afvragen af welke nieuwsberichten de in 2015 overleden Rosenberg zoal onder ogen kreeg. 

Het strafste is wel dat het meeste onderzoek naar NVC dat ik terugvond, vooral de populatie van medisch studenten, verplegers of jonge artsen betrof, dit terwijl het vooral in Human Resources middens in tal van organisaties snel aan populariteit won de laatste jaren. Dat zijn nochtans erg verschillende omgevingen die je niet zomaar met elkaar kan vergelijken.

Ik besluit bijgevolg dat ook deze keizer bijzonder weinig kleren draagt.

 

Voetnoten

1. Geweldloos communiceren, hoe doe je dat? (een vertaling van Living Nonviolent Communication: Practical Tools to Connect and Communicate Skillfully in Every Situation)
2. Zij was op het ogenblik van het schrijven van het artikel studente, met het oog op het behalen van ‘een master in Psychotherapy Studies’.
3. Ik verwijs er niet meer naar in de bronnen, omdat dit artikel een overzicht biedt. De bronnen die zij citeert zijn Altman, 2010; Bitschnau, 2008 en Oboth, 2007.
4. I try not to pay attention to my patients’ emotions in interviewing and history taking. 2) Patients’ illnesses can be cured only by medical or surgical treatment; therefore, a physician’s emotional involvement does not have a significant role in treatment. 3) Asking patients about what is happening in their personal lives is not helpful in understanding their physical complaints. 4) Emotion has no place in the treatment of medical illness.
5. Dit is de scoremethodiek die ik hanteerde in A Skeptic’s HR Dictionary, zie blz. 97.

 

De volledige lijst van bronnen vind je hier.