[Foto: Afbeelding IX van de Rorschachreeks. Herman Göring zag hierin “een spook met een dikke buik”]
Er is een bekende foto van Hitler als peutertje. Witte sokjes en een maagdelijk kleedje met een boord. Hij kijkt de wereld in met verwonderde ogen, de onschuld zelve. Hoe groeide dit kind uit tot de meest fanatieke massamoordenaar van de voorbije eeuwen, misschien wel van alle tijden? Waar kwamen zijn racisme en oorlogszuchtigheid vandaan? Zijn volstrekte gewetenloosheid? Hoe transformeerde baby Adolf in de volwassen Hitler die miljoenen mensen de dood injoeg? Het is verleidelijk om te denken dat zijn misdadigheid reeds in zijn genen zat, of als weeffout in zijn hersenen, nog voor hij ter wereld kwam.
Huidig onderzoek naar psychopaten geeft aan dat alcoholgebruik van een zwangere vrouw – in het bijzonder tijdens de cruciale periode waarin het brein zich ontwikkelt – een stoornis van de morele vermogens kan veroorzaken. Anders gezegd: een kind waarvan bepaalde delen van de hersenen door alcohol zijn beschadigd, beschikt later over geen of minder empathie, is egoïstisch en blind voor sociale regels, neemt makkelijker risico's, negeert de gevolgen van zijn daden, kent geen schaamte- of schuldgevoel en ziet andere mensen eerder als objecten dan als personen.
Maar wie de foto van baby Adolf ziet, beseft dat dit – voor zover het al klopt in het geval van Hitler – slechts één aspect van de verklaring is. Genen, hormonen, neuronale verbindingen en andere geëvolueerde en aangeboren factoren spelen zeker een rol, maar wat met opvoeding, trauma's, groepsdruk en historische omstandigheden? Was kleine Adolf uitgegroeid tot de moordzuchtige Führer zonder de Eerste Wereldoorlog, de Weimarrepubliek, het verdrag van Versailles, de hyperinflatie van 1921 tot 1923 en de dreiging van het communisme? Allicht niet. Met wat geluk kende de jonge Hitler meer succes als kunstenaar en kwam de politicus in hem nooit boven water. Wie weet, misschien. Si ma tante en avait, on l’appellerait mon oncle.
Onderzoek naar psychopaten geeft aan dat alcoholgebruik van een zwangere vrouw een stoornis van de morele vermogens kan veroorzaken.
Het denken en gedrag van iemand volkomen doorgronden en verklaren, is wellicht onmogelijk. We zijn een pak ingewikkelder dan een chemische reactie of een louter natuurkundig fenomeen. Maar geheel onwetend zijn we ook niet. Vanaf de jaren vijftig en zestig trachtten heel wat onderzoekers het hoe en waarom van de gruwel van de Holocaust te begrijpen. Solomon Asch toonde aan hoe we ons conformeren aan de groep, Stanley Milgrams experimenten leren ons hoe invloedrijk gezag en autoriteit zijn, die van Albert Bandura demonstreren hoe kinderen het agressieve gedrag van volwassenen imiteren en overnemen.
Het zijn maar enkele stukjes van de puzzel, maar we weten steeds meer van het belang van genetica en embryonale ontwikkeling tot op het sociologisch niveau en alles wat zich daartussenin bevindt. De beste historici maken gebruik van de inzichten uit de sociale psychologie en andere disciplines; zie bijvoorbeeld het beroemde werk van Christopher Browning: Doodgewone mannen : een vergeten hoofdstuk uit de jodenvervolging (1993).
Interpretaties van interpretaties
Niks van dit alles is onomstreden – zo gaat dat in de wetenschappen, maar het zou dwaas zijn om te ontkennen dat we ondertussen over heel wat meer zelfinzicht beschikken dan honderd jaar geleden. Psychologen, criminologen, economen en andere wetenschappers die ons denken en doen bestuderen, beseffen steeds meer dat pakweg het behaviorisme en de psychoanalyse – ooit dominant in de menswetenschappen – hopeloos achterhaald zijn.
Al moeten we nuanceren: B.F. Skinner bijvoorbeeld, zat er heel wat minder naast dan iemand als Sigmund Freud. Niettemin is het radicale behaviorisme uitgestorven, terwijl velen, zelfs in academische kringen, geheel ten onrechte nog steeds denken dat Freud ons iets zinnigs leerde over de mens.
Doorgaans gaat het dan om een combinatie van onwetendheid en zelfbedrog. Men is niet op de hoogte van het onwetenschappelijk karakter van een theorie, en denkt bovendien dat de auteur ons een sleutel tot inzichten aanreikt die men nergens ander kan vinden. Het is een typisch kenmerk van pseudowetenschappen.
Ik botste onlangs op een mooi voorbeeld toen ik het boek De nazi en de psychiater las van de Amerikaanse journalist en auteur Jack El-Hai (°1958). De Engelstalige editie van het boek dateert uit 2013, de Nederlandse vertaling uit 2015. Het is geen recent boek, maar dateert niettemin van lang na het besef dat de zogenaamde Rorschachtest ondeugdelijk is om de persoonlijkheid van iemand te vatten. Toch bespreekt El-Hai kritiekloos hoe psychiater Douglas Kelley inzicht wou verwerven in de psyche van beruchte nazi's door hen Rorschachs inktvlekken voor te leggen.
Voor wie niet weet waarover dit gaat, een beetje uitleg. De Zwitserse psychiater Hermann Rorschach (1884-1922) maakte een reeks van tien inktvlekken die hij voorlegde aan allerlei proefpersonen. Hij vroeg hen te beschrijven wat ze in de vlekken zagen en ging ervan uit dat wat iemand denkt te zien, iets zegt over het onbewuste en de diepere eigenschappen van diens persoonlijkheid.
In 1921 publiceerde hij er een boek over: Psychodiagnostik. Het geeft zijn analyse weer van de psychiatrische patiënten die hij behandelde op basis van wat ze hem vertelden wanneer hij hen de inktvlekken voorlegde. De Rorschachtest werd snel bijzonder populair, vergelijkbaar met de vraag van psychoanalytici om dromen te vertellen.
Het is ongetwijfeld een prima middel om het ijs te breken tussen de therapeut en de patiënt. De vlekken moedigen die laatste aan om te praten en de therapeut biedt een luisterend oor, waardoor met wat geluk een vertrouwensband ontstaat. Maar heeft de test verder een diagnostische of wetenschappelijke waarde? Dat is bijzonder twijfelachtig.
Freud veronderstelde dat zogenaamde vrije associatie door een patiënt inzicht biedt in zijn of haar diepste zielenroerselen. Vroeg of laat vertelt de patiënt wel iets dat de analyticus op een of andere wijze symbolisch kan interpreteren. De betekenis borrelt als het ware vanzelf wel op en het is aan de expert om ze te detecteren.
Psychoanalytici voelen zich een Sherlock Holmes: het brein bevat verborgen, doorgaans seksueel beladen raadsels.
Psychoanalytici voelen zich een Sherlock Holmes in het diepst van hun gedachten: het brein van elke patiënt – zelfs van elke mens – bevat verborgen, doorgaans seksueel beladen raadsels. Die moet men aan de oppervlakte brengen en ontcijferen, wat enkel kan met zeer specifieke methodes waarin men ingewijd moet zijn.
Rorschach meende dat zijn inktvlekkentest ook een dergelijke methode was. Ook al zijn de inktvlekken op zichzelf betekenisloos, patiënten projecteren er betekenis op. Die projecties leggen vervolgens de persoonlijkheid van de patiënt bloot. Rorschach zelf geloofde vooral in het klinische belang van zijn test. Hij stond kritisch tegenover het gebruik ervan om inzicht te verwerven in de unieke persoonlijkheid van individuen.
Toch duurde het niet lang of tal van analytici dachten dat de interpretaties die iemand geeft aan de inktvlekken van Rorschach, hen toelieten om door te dringen tot de diepste lagen van iemands persoonlijkheid. Zo een expert meent dus in staat te zijn tot een betekenisvolle interpretatie van hoe iemand betekenisloze vlekken interpreteert. Dat elke zogenaamde expert de interpretaties van een en dezelfde persoon anders interpreteert, maakt blijkbaar niet veel uit.
Dit is vergelijkbaar met psychoanalytici die een en dezelfde droom moeten duiden, of een zogenaamde Fehlleistung (Freudiaanse verspreking, red.): de consensus is doorgaans ver te zoeken. Het lijkt erop alsof er een derde partij moet zijn, die een interpretatie van de interpretaties van de interpretaties maakt, wat tot een absurde oneindige regressie leidt.
Er is domweg geen objectieve maatstaf om dromen, versprekingen of inktvlekprojecties correct uit te leggen. (Men zou overigens ook de persoonlijkheid van de analytici zelf kunnen duiden op basis van de interpretaties die zij geven aan wat hun patiënten hen vertellen en vervolgens kan men die analyses analyseren, enzoverder.)
Tijdverspilling en gemiste kansen
Terug naar het boek van El-Hai. De toen nog jonge Amerikaanse psychiater Douglas Kelley (1912-1958) had in de periode tussen het einde van de oorlog en de aanvang van de Neurenbergse processen toegang tot meerdere nazi's die tot de hoogste kringen van het regime behoorden: onder meer Rudolf Hess, Karl Dönitz, Robert Ley en, vooral, Hermann Göring.
Psychiater Kelley geloofde zeer sterk in de wetenschappelijke waarde van de Rorschachtest. Auteur El-Hai plaatst er geen enkele kritische kanttekening bij. Hij is er net zoals Kelley van overtuigd dat wat de 'patiënten' – in dit geval oorlogscriminelen – erin zien, projecties van hun eigen innerlijk zijn die een expert als Kelley objectief en zinvol kan ontrafelen.
Sommige nazi's, aldus El-Hai, gaven bewust verkeerde antwoorden (voor zover zoiets mogelijk is) om de psychiater te misleiden, maar daarmee legden ze – zowel volgens Kelley als El-Hai – hun onbewuste eigenschappen net nog meer bloot. Kelley meende dat zijn onderzoek met de Rorschachtest tot relevante en verrassende inzichten leidde, zoals dat Göring helemaal niet extreem extravert was, maar integendeel: hij had een introverte persoonlijkheid.
Je kan je als lezer moeilijk van de indruk ontdoen dat een andere psychiater uit Görings verhalen over de vlekken een geheel andere analyse van diens onbewuste en persoonlijkheid zou afleiden. Het maakt Kelley's werk waardeloos, tenzij als onderzoeksmateriaal voor wie zelfbedrog en illusies bestudeert.
De vele uren die hij doorbracht met een groep mannen die tot de grootste misdadigers van de twintigste eeuw behoorden, had hij veel beter kunnen besteden. Ik denk bijvoorbeeld aan het boek Into That Darkness: from Mercy Killing to Mass Murder (1974) van Gitta Sereny, waarin ze verslag doet van de gesprekken die ze voerde met Franz Stangl, de commandant van het vernietigingskamp Treblinka waar negenhonderdduizend mensen zijn vermoord. Sereny's gesprekken bieden onvergelijkbaar meer inzicht in de opvattingen, motieven en handelingen van hooggeplaatste nazi's dan het pseudowetenschappelijke onderzoek van Douglas Kelley.
Het is erg jammer dat Kelley zijn tijd zo verprutste, in acht genomen wie de gevangenen waren waarmee hij urenlang kon praten. Het boek van El-Hai is al evenzeer een gemiste kans. Hij laat zijn lezers geloven dat zijn hoofdpersonage dankzij de Rorschachtest belangrijke informatie loskreeg van Göring en andere nazi's. Dat is helaas niet het geval. Kelley had Göring en co. evengoed grafologisch of astrologisch kunnen ontleden.
De nazi en de psychiater, Jack El-Hai
Verschenen bij De Arbeiderspers (2015)
Johan Braeckman is filosoof en gewoon hoogleraar aan de Universiteit Gent. Hij is mede-oprichter van De Maakbare Mens en redactielid van SKEPP magazine.