Die hebben te maken met emoties en drijfveren, met wat we graag willen en wensen. Zijn er ook hete verklaringen voor de wijdverbreidheid van pessimisme en doemdenken? Ik denk het wel. Dat ging ik gaandeweg vermoeden toen ik, inmiddels enkele jaren geleden, over vooruitgang begon te schrijven. Het viel me op hoe graag mensen luisteren naar iemand die verkondigt dat de wereld naar de knoppen gaat, en hoe hardnekkig sommigen volharden in hun zwartgallig wereldbeeld, zelfs nadat je hen gewezen hebt op objectieve data van betrouwbare instellingen als de Verenigde Naties of de Wereldbank. Tegen het pessimisme van sommigen, zo lijkt het wel, is geen cijferberg opgewassen.
De boutade wil dat mensen schieten op brengers van slecht nieuws, maar volgens mij is het net andersom. De boodschappers van goed nieuws worden het hardst beschoten. In 2018 publiceerde Steven Pinker zijn indrukwekkende boek Enlightenment Now, waarin hij de menselijke vooruitgang op diverse vlakken aantoont met een berg cijfers en grafieken. Pinker werd echter zowel door rechtse als door linkse recensenten in de banvloek geslagen. Sommigen foeterden op zijn ‘zelfingenomen seculiere zekerheden’, anderen op zijn ‘evangelisme van wetenschap’ en zijn ‘misplaatst geloof in data, parameters en statistische analyses’.
Hoe meer bewijzen de vooruitgangsdenkers aandragen – en Pinker draagt er heel veel aan – hoe bozer de pessimisten werden. De econome Deirdre McCloskey, een andere vooruitgangsoptimist, schreef daarover: ‘Om redenen die ik nooit heb begrepen, horen mensen graag dat de wereld naar de verdoemenis gaat, en reageren ze lichtgeraakt en neerbuigend wanneer een idiote optimist hun pret verstoort.’
Hier is een ‘hete’ verklaring voor dit fenomeen. Pessimisme over ons persoonlijke leven vinden mensen meestal gezeur, maar pessimisme over de wereld wordt diepzinnig en slim bevonden. De negentiendeeeuwse liberale filosoof John Stuart Mill zei ooit: ‘Ik heb gemerkt dat niet de persoon die hoopt wanneer anderen wanhopen, maar de persoon die wanhoopt wanneer anderen hopen, door een grote groep mensen wordt bewonderd als een wijs man.’ Iemand die beweert dat het goed gaat met de wereld, komt snel over als een naïeveling met een gebrek aan kritisch denkvermogen, of als iemand met een nogal doorzichtig verkooppraatje. Of gewoon als een ‘idioot’, zoals McCloskey schreef. De historicus Philipp Blom, die zich enkele jaren geleden – tot mijn grote ontgoocheling – ontpopte tot een prekerige doemdenker, stelde dat onlangs vrij expliciet in een interview in De Morgen: ‘Alleen dommeriken zijn vandaag optimistisch.’
Barack Obama nam geen onnodige voorzorgen toen hij zijn publiek in Howard University tot twee maal toe waarschuwde voordat hij zijn ‘controversiële’ uitspraak deed over vooruitgang. Beweren dat het goed gaat met de wereld, wordt je in vele kringen niet in dank afgenomen. De pessimisten van de ‘Wacht maar’-school lijken het slimst van allemaal. Iemand die verkondigt dat we op de rand van de afgrond staan, lijkt een onverschrokken enkeling die voorbij de schone schijn kijkt. Hij ziet de ijsschots in de verte opdoemen, terwijl iedereen in de balzaal aan het dansen is. Doemdenkers behouden die aura van diepzinnigheid zelfs wanneer er niets van hun doemvoorspellingen in huis komt. Want ooit, wacht maar, krijgen ze alsnog gelijk.
De filosoof Francis Fukuyama verwoordde dit goed in zijn boek The End of History: ‘Als de verwachtingen van een naïeve optimist worden gelogenstraft komt hij over als een dwaas, maar een pessimist die ongelijk krijgt behoudt een schijn van diepzinnigheid en sérieux.’ Het sprekendste voorbeeld daarvan is de Stanfordbioloog Paul Ehrlich, wellicht de bekendste doemdenker van de afgelopen halve eeuw. Decennium na decennium al doet Ehrlich de ene doemvoorspelling na de andere. In zijn bestseller The Population Bomb uit 1968, inmiddels een halve eeuw geleden, voorspelde Ehrlich dat er binnen het decennium een miljard mensen zouden sterven door honger, een voorspelling die hij in 1974 herhaalde voor het Amerikaanse Congres. Alle belangrijke grondstoffen zouden binnenkort uitgeput raken, de economische groei zou op zijn grenzen botsen, het milieu zou vernietigd worden. India zou er nooit in slagen om een half miljard mensen te voeden tegen 1980. Honderden miljoenen zouden omkomen door honger. In werkelijkheid zijn armoede en hongersnood niet alleen spectaculair afgenomen in India, maar het land werd zelfs een netto-exporteur van voedsel. En dat terwijl er maar liefst 1,3 miljard mensen leven, meer dan dubbel zoveel als in 1968. De media smulden echter van Ehrlich. Meer dan twintig keer mocht hij aanschuiven bij het populaire tv-programma The Tonight Show, als een moderne cassandra.
In 1970 kwam Ehrlich met nieuwe voorspellingen: de belangrijkste zeesoorten zouden binnen tien jaar allemaal uitsterven, hele kustgebieden zouden geëvacueerd worden vanwege de dodevissenstank. De econoom en vooruitgangsoptimist Julian Simon kreeg het op zijn heupen van Ehrlichs doempraatjes en daagde de man in 1980 uit tot een weddenschap. Ehrlich mocht zelf vijf willekeurige grondstoffen uitkiezen waarvan hij zeker wist dat de prijs in het volgende decennium zou stijgen, als gevolg van schaarste. Ehrlich aanvaardde de weddenschap en koos voor koper, chroom, nikkel, tin en wolfraam. Pech voor hem. De prijs van alle vijf daalde, en Ehrlich mocht een dikke cheque uitschrijven op naam van Julian Simon. Was het afgelopen met zijn reputatie? Werd hij door iedereen uitgelachen? Geenszins. Bijna niemand herinnert zich nog de optimist Julian Simon, maar media voeren Paul Ehrlich nog steeds op als expert inzake overbevolking en milieu. In 2018 was hij daar weer in de Britse krant The Guardian: ‘De ineenstorting van onze beschaving in de komende decennia staat zo goed als vast.’
Echte intellectuelen zijn pessimisten
De historicus Arthur Herman schreef een geschiedenis van het ondergangsdenken in zijn boek The Idea of the Decline of Western History. De doemdenkers en pessimisten die bij Herman de revue passeren, behoren tot de grootste coryfeeën van het westerse denken: Friedrich Nietzsche, Sigmund Freud, Jean-Paul Sartre, Michel Foucault, Theodor Adorno, Edward Said, Martin Heidegger, Noam Chomsky.
Bij elke stap voorwaarts die de mensheid zette, zo blijkt uit zijn boek, stonden er drommen intellectuelen klaar om te verkondigen dat het zienderogen bergaf ging. De moderne mens was een leeghoofdig en oppervlakkig en zielloos wezen, vervreemd en afgestompt door moderne technologie. Kapitalisme en industrialisering ontwrichtten eenvoudige pastorale gemeenschappen en verbrijzelden oude sociale hiërarchieën. Liberale opvattingen over huwelijk en seksualiteit reten hele gemeenschappen uiteen. Door globalisering vond een schadelijke en onhygiënische vermenging plaats van rassen en volkeren. Een andere groep intellectuelen bekende zich tot de ‘Wacht maar’-school. Nu leek het goed te gaan, maar het kapitalisme zou weldra ineenstorten, het decadente Avondland zou ten onder gaan, de exponentiële bevolkingsgroei zou eindigen in massale hongersnoden en oorlogen.
In 1776, aan de vooravond van de moderniteit, schreef de filosoof Adam Smith: ‘Er gaat zelden eens vijf jaar voorbij zonder dat er een boek of pamflet wordt gepubliceerd dat zogenaamd moet bewijzen dat de rijkdom van onze natie zienderogen afneemt, dat het land wordt ontvolkt, de landbouw verwaarloosd, dat bedrijven in verval raken en dat het afgelopen is met de vrijhandel.
Als Smith zijn woorden honderd of tweehonderd jaar later had neergeschreven, zouden ze nog even correct geweest zijn.
Uit:
Waarom de wereld niet naar de knoppen gaat
Maarten Boudry
Uitgeverij Polis, 2019
344 p.
ISBN 978-94-6310-309-1