Maar ook al is die klassieke lijst van denkfouten (of drogredenen) nog steeds handzaam, er zit een beetje sleet op. Dat is niet verwonderlijk. We kunnen Aristoteles niet verwijten dat hij de nieuwste ontwikkelingen in het moderne informatietijdperk niet bijhield. De kunst van het argumenteren kent zijn eigen wapenwedloop: mensen vinden voortdurend nieuwe argumenten uit. Het arsenaal van denkfouten dat we vandaag de dag gebruiken is dan ook niet meer vergelijkbaar met dat van de oude Grieken.
Hoe zou Aristoteles het ervan afbrengen tijdens een flamewar op Facebook of Twitter? De filosoof zou ongetwijfeld oude denkfouten en drogredenen herkennen die je op marktpleinen in Athene ook kon horen, zoals onterechte veralgemeningen, afleidingsmanoeuvres of dubbelzinnige premissen. Maar bij andere denkfouten zou hij zich in de baard krabben. De oude Grieken wisten nauwelijks iets van kansrekening en van moderne wetenschap, laat staan van klimaatverandering, genetisch gemodificeerde organismen en trolling. Tijden veranderen, zo ook de trucs en uitglijders van de opiniestrijd. De lijst van denkfouten is aan een update toe.
De meerderheid heeft niet per se gelijk. De aarde is rond, ook al zou iedereen denken dat die plat is. Maar gelijk hebben is niet hetzelfde als gelijk krijgen. Wat als een fake news-bericht honderdduizend likes ontvangt? Of als een complotvideo op YouTube een miljoen keer bekeken wordt? Probeer de inhoud daarvan dan nog maar eens met een handjevol experts te weerleggen. Ook al hebben de experts gelijk, het is niet zo eenvoudig om de meerderheid te bedwingen.
Wantrouwen jegens experts is soms best terecht: experts hebben niet altijd gelijk. Sterker nog, een witte jas maakt nog wel eens overmoedig. Ook deskundigen willen er soms vreemde overtuigingen op na houden, vooral als ze het niet gewend zijn tegenspraak te krijgen, of menen van alles iets af te weten terwijl hun vakkennis juist heel specialistisch is.
Dat zij stevig worden aangepakt als ze door de mand vallen, is best te billijken. Die witte jas en doctorstitel creëren immers een aura van vertrouwen en geven een bijzondere verantwoordelijkheid. Wie dat vertrouwen beschaamt, mag met harde hand worden terechtgewezen.
Maar grootschalige scepsis ten aanzien van gevestigde experts, en massaal vertrouwen op de stem van de massa, is niet de oplossing. De optelsom van alle individuele meningen staat niet gelijk aan de objectieve waarheid. In de huidige media is soms sprake van een democratisch teveel: iedereen mag zijn zegje doen, naast elke deskundige mogen drie bezorgde burgers aanschuiven. Het inzicht van mensen die verstand van zaken hebben, raakt ondergesneeuwd door de stem van het volk. Als het om feitelijke vraagstukken gaat is dat een slechte zaak. De waarheid is ondemocratisch: eenstemmigheid impliceert nog geen gelijk.
Grootse gevolgen, grootse oorzaken
Wat zal de volgende grote gebeurtenis zijn in de wereldgeschiedenis? Niemand kan het voorspellen. Maar één ding weten we nu alvast: wat er ook zal gebeuren, er zullen mensen opstaan die beweren dat het allemaal doorgestoken kaart is, dat we worden voorgelogen over de werkelijke toedracht van de feiten. Alles is in scène gezet, zullen ze verkondigen, door geheimzinnige krachten en genootschappen. Bijna geen enkele historische gebeurtenis ontsnapt aan die wetmatigheid.
Neem 9/11. Enkele uren na de inslag van de vliegtuigen in de wtc-torens begon de complotmolen al te draaien. Zou de Amerikaanse regering hier zelf achter zitten? Of misschien de zionisten, de illuminati, de familie Rothschild? Waren de torens op voorhand uitgerust met explosieven, zodat ze op het juiste moment zouden neerstorten? Werden ze eigenlijk wel geraakt door echte vliegtuigen, of misschien door raketten of hologrammen? Tot op de dag van vandaag blijven veel mensen hardnekkig volhouden, zonder enig bewijs, dat de aanslagen op 9/11 een false flag-operatie waren. Wie er dan wel achter de aanslagen zat, daar zijn ze na bijna twintig jaar nog steeds niet uit. De term ‘complottheorie’ is nog te veel eer. Eerder gaat het om complotflodders, een eindeloos spervuur van losse speculaties zonder veel samenhang, die elkaar ook vaak onderling tegenspreken. Slechts over één zaak zijn alle complotdenkers het roerend met elkaar eens: die negentien zogenaamde terroristen van Al Qaida hadden er niets mee te maken.
Hoe komen mensen ertoe om in complotflodders te geloven? Eén denkfout die een belangrijke voedingsbodem vormt voor complotdenken, kunnen we het ‘gelijkeniscriterium’ noemen. Dat is de intuïtie dat een oorzaak in proportie moet staan tot het effect. In dit geval: grootse gebeurtenissen vereisen grootse oorzaken. De gedachte dat een zootje ongeregeld met primitieve breekmesjes en enkele uren vliegles het kloppende economische hart van de machtigste natie op aarde kon vernietigen, en ook nog eens drieduizend mensen kon doden, vinden complotdenkers gewoon compleet ongeloofwaardig. Het druist in tegen de intuïtie van het gelijkeniscriterium: een dramatische gebeurtenis als 9/11, die zulke verstrekkende geopolitieke gevolgen heeft, kan niet door zo’n onooglijke oorzaak verklaard worden. De werkelijke oorzaak moet iets zijn wat in verhouding staat tot de omvang van de aanslag: een groots complot, een machtige organisatie, een eeuwenoud genootschap. Kleine garnalen schrijven geen geschiedenis.
Binair denken
De vleesindustrie stuit op twee flinke morele bezwaren: ten eerste vanuit het oogpunt van dierenwelzijn, ten tweede vanwege de bijdrage die grootschalige vleesconsumptie levert aan de opwarming van de aarde. Laten die zaken je niet onberoerd, dan weet je wat je te doen staat: koop geen vlees, zeker geen vlees dat uit massaproductie afkomstig is.
Maar maakt dat het een doodzonde om ooit nog een hap vlees door de keel te krijgen? Morele perfectie is niet altijd een haalbaar ideaal. Ook toegewijde vegetariërs gunnen zichzelf weleens een vrijheid die tegen hun eigen regels indruist. Om vervolgens alle aandacht vervolgens op hun imperfecties vestigen is nogal flauw. Beter vegetariër dan flexitariër? Zeker. Maar ook: beter flexitariër dan carnivoor. Wanneer we slechts perfectie gedogen, en alle imperfecties verguizen, dan zullen de zaken er doorgaans niet beter op worden.
Zoals Voltaire opmerkte: ‘Le mieux est l’ennemi du bien.’ Die alles-of-nietsmentaliteit – als je het doet, dan alleen perfect – schemert regelmatig door in morele discussies, niet zelden met een strategisch motief op de achtergrond: de imperfecties van anderen aankaarten is een manier om je eigen straatje schoon te vegen (zo’n heilig boontje ben jij ook niet!).
Die binaire manier van denken wordt soms ingezet als excuus voor morele apathie. Neem klimaatverandering: de vooruitzichten zijn volgens sommigen zo slecht dat het weinig zin meer heeft om nog maar een poot uit te steken. We hebben de strijd al verloren; voor echte verandering is het nu te laat. Niet alleen is de bewijsgrond van die stelling wankel – we weten dat de opwarming van de aarde serieuze risico’s met zich meebrengt, maar ook dat de grootte van die risico’s afhangt van menselijke keuzes in de komende decennia – maar ook vanuit moreel oogpunt is dat een onzinnige gedachtegang. Alle beetjes helpen. Streven naar perfectie vormt al gauw een obstakel om überhaupt een begin te maken. Vooruitgang boeken we niet door slechts het beste te proberen, maar door het beter te doen.
Natuurlijk = gezond
Er zijn niet alleen ethische redenen om ons eetpatroon te veranderen. Een andere mogelijke reden is medisch: eten we wel gezond? Dieetgoeroes en andere eetprofeten proberen ons van het tegendeel te overtuigen. Volgens hen moeten we allerlei voedingsstoffen mijden, en van andere juist meer eten. Bij hen lijkt het soms alsof God de eetbare wereld in twee handzame categorieën heeft geschapen, de ene gezond en de andere ziekmakend.
Dieetgoeroes hanteren vaak de volgende logica: als het natuurlijk is, dan is het gezond/goed/heilzaam. Dat is een intuïtie die veel mensen delen. Vage keurmerken als ‘organisch’, ‘ecologisch’ en ‘biologisch’ baden in een warme gloed. Ze wekken associaties op van ongereptheid en zuiverheid, van glooiende velden met gouden korenaren, van een leven in harmonie met Moeder Natuur. Filosofen noemen deze denkfout de ‘naturalistische dwaling’. Lang niet alles wat natuurlijk heet, is ook goed voor ons. In werkelijkheid zijn heel wat natuurlijke zaken levensgevaarlijk. Planten in de wilde natuur zitten vol gifstoffen. Dat past in hun strategie van chemische oorlogsvoering; ze stellen het doorgaans niet op prijs om opgegeten te worden.
Gifstoffen aanmaken is heel ‘natuurlijk’ voor hen. Meer dan 99,9 procent van alle pesticiden die we binnenkrijgen, is afkomstig van de planten zelf, niet van menselijke besproeiers. Of neem arsenicum, een volstrekt natuurlijke stof die overal in de wilde natuur voorkomt. Niettemin, als je er een halve gram van verorbert, ben je dood. Ook malaria is puur natuur, maar het doodt jaarlijks wel 400.000 mensen. DDT daarentegen, het kunstmatige gif tegen de malariamug, redde honderdduizenden mensenlevens. Onze voorouders de jager-verzamelaars aten alleen maar natuurlijk voedsel, maar toch werden ze gemiddeld slechts 35 jaar. Dan doen wij het met onze kunstmatige bestrijdingsmiddelen en bewaartechnieken een stuk beter.
Kunstmatige pesticiden kunnen heel gezond zijn, en natuurlijke producten dodelijk. Dat biologisch voedsel gezonder is dan gewoon voedsel klopt niet. Wetenschappelijke studies, inmiddels een vuistdikke stapel, tonen geen verschil aan. In bepaalde opzichten is biologisch voedsel zelfs ongezonder. Verzadigde vetzuren bijvoorbeeld zijn talrijker in biologisch voedsel, met palmolie en kokosvet op kop. Bio is niet per definitie beter.
Overal fobieën
Er is in ons publieke debat een epidemie van ‘fobieën’, irrationele angsten voor van alles en nog wat. Volgens sommigen tiert de xenofobie welig, de angst voor vreemde mensen en culturen. Volgens anderen lijden we daarentegen aan oikofobie, de ziekelijke afkeer van het eigene en vertrouwde. Homofoben zijn bang voor zoenende mannen, technofoben voor artificiële intelligentie, feminofoben voor vrouwen en vooral voor feministische exemplaren. De vaakst voorkomende fobie, als je afgaat op ons publieke debat, is wellicht islamofobie, de irrationele angst voor de religie van Mohammed.
Dat kwistige gebruik van het etiket ‘fobie’ is ergerlijk. Het concept van de fobie heeft een welomschreven psychiatrische betekenis: een hevige angst voor een specifiek object die niet voor ratio vatbaar is en die het redeneren verhindert. In bijna geen enkel van de bovenstaande gevallen is het woord ‘fobie’ gepast. Neem de term ‘homofobie’. Mensen die homo’s in elkaar timmeren of op straat uitschelden, voelen niet zozeer angst voor holebi’s, als wel afkeer, haat of walging. De term ‘fobie’ is hier misplaatst. Een uitzondering kun je misschien maken voor de opvatting – vroeger wijdverspreid maar nu een zeldzaamheid – dat homoseksualiteit ‘besmettelijk’ zou zijn. Mensen wilden niet dat hun kinderen omgingen met homo’s, uit angst dat ze de ‘aandoening’ zelf zouden opdoen. Dat kun je als een vorm van irrationele angst zien, dus een fobie.
Het irritantst is de term ‘islamofobie’, omdat die bijna altijd wordt gebruikt om een geloofssysteem (de islam) voor kritiek en spot af te schermen. Net zoals elk ander dogmatisch geloofssysteem moet de islam echter voorwerp kunnen zijn van scherpe kritiek. Als de afkeer op personen gericht is, dan is de term ‘moslimhaat’ te verkiezen. Bovendien kun je je afvragen of angst voor de islam wel irrationeel is, laat staan pathologisch. Voor pakweg een afvallige moslim in Pakistan (en zelfs bij ons) die met de dood wordt bedreigd door zijn voormalige geloofsgenoten, is die angst vaak meer dan gegrond. Natuurlijk zijn sommige doembeelden over het gevaar van de islam overtrokken, maar dan nog helpt het ons weinig om dat als een ‘fobie’ te veroordelen. Het klopt niet, en je overtuigt er je tegenstander niet mee.
Dit is een bewerking van: Maarten Boudry & Jeroen Hopster, Alles wat in dit boek staat is waar (en andere denkfouten). Antwerpen: Polis. 2019.