De Weense kwakzalver

Afbeelding

Freud was een leugenaar. De weinige feiten die hij aandroeg om zijn pseudowetenschappelijke constructies te staven waren verzonnen of gemanipuleerd. Zijn beweringen zijn onbetrouwbaar. De manier waarop hij patiënten behandelde was onethisch. Kortom: Freud was een kwakzalver. Dat is de enige mogelijke conclusie na het lezen van Han Israëls’ De Weense kwakzalver.

Geplaatst onder
Deel artikel TwitterFacebookLinkedinWhatsapp

Voor een figuur die door velen als een groot wetenschapper beschouwd wordt (in één rijtje met Newton, Darwin en Einstein) en wiens leer op de universiteiten nog steeds onderwezen wordt, lijkt dat een erg zwaar verdict. Maar als je Israëls’ argumenten en bewijzen doorneemt, besef je dat diens gedrevenheid om Freud te ontmaskeren alleen maar terecht kan genoemd worden. Bovendien, hij valt Freud niet aan. Hij bestudeert en analyseert het werk van de man uit Wenen. De conclusies moet je zelf trekken. En die zijn niet mals. Daarom worden psychoanalytici ook woest van Israëls’ werk.

Freud heeft meer dan eens, je zou soms gaan denken systematisch, de werkelijkheid geweld aangedaan.

Israëls is historicus en legt zich toe op de geschiedenis van de psychologie. Een van zijn specialiteiten is het minutieus uitpluizen van het werk van Sigmund Freud. Hij is in ons taalgebied een van de zeldzame onderzoekers die Freuds teksten kritisch analyseert en Freud op zijn plaats kan zetten op basis van zeer grondige literatuurstudie. Internationaal hoort hij thuis in het rijtje Crews en Webster. Israëls vertelt misschien niet veel nieuws voor Freud-critici, maar zijn toegankelijke verhaal verdient ruime aandacht, zeker ook bij mensen die in Freud een belangrijk denker of onderzoeker zien.
Want wat blijkt? Freud heeft meer dan eens, je zou soms gaan denken systematisch, de werkelijkheid geweld aangedaan. Hij heeft feiten verzwegen of verdraaid, hij heeft alleenstaande gevallen opgeblazen tot iets wat leek op een bewezen theorie, hij heeft gelogen en gemanipuleerd om vermeende feiten in zijn denkkader te doen passen. Op die manier had hij natuurlijk altijd gelijk. Als je de voorbeelden van dit Freudiaanse gedrag leest, denk je eerst dat het niet waar kan zijn. De feiten die Israëls op een rijtje zet zijn heel overtuigend, en ze tarten elke verbeelding. Het graafwerk dat hij levert is zo degelijk dat je echt wel tot de conclusie moet komen dat Freud een charlatan en een bedrieger is geweest.
Anna O. is een van Freuds beroemdste patiënten. Zij werd niet echt door hem behandeld, maar door zijn leermeester Breuer. Die had in 1880 al een praatkuur uitgedacht waarmee hij de vrouw behandelde. Freud was daar zo van onder de indruk dat hij er samen met Breuer een boek over schreef. Daarin vertellen ze hoe succesrijk de behandeling wel was geweest. Freud heeft steeds in zijn officiële geschriften beweerd dat ze genezen was en na de behandeling op vakantie was vertrokken. Freud beschouwt deze casus ook zowat als het startpunt van de psychoanalyse.

In werkelijkheid kwam aan de behandeling van Anna O. een einde omdat zij moest worden opgenomen in een gekkenhuis. De ware identiteit van Anna O. werd jaren later bekend. Zij heette Bertha Pappenheim, was een joodse activiste die streed tegen de vrouwenhandel en een tehuis voor gevallen meisjes leidde. Zo weten wij ook dat ze de psychoanalyse beschreef als een tweesnijdend zwaard en dat zij zich verzette tegen het gebruik ervan.
Freud zelf heeft haar behandeling echter altijd voorgesteld als een geweldig therapeutisch succes, terwijl hij goed genoeg wist dat het dat niet was. Wat uitvoerig blijkt uit zijn privé-correspondentie. Ook de Wolvenman  — een andere beroemde patiënt van Freud —  was op 80-jarige leeftijd nog steeds dezelfde dwangneuroticus die hij bij aanvang van de therapie was. Ook hij werd opgevoerd door Freud als een bewijs voor het succes van zijn methode. Freud gaat niet alleen uit van oncontroleerbare, alleenstaande en dus statistisch nietszeggende gevallen, zijn verslag van die vermeende feiten blijkt bovendien niet eens te kloppen met de werkelijkheid. Al die wonderbaarlijke genezingen blijken dus niet meer te zijn dan psychoanalytische sprookjes.
Op een bepaald moment ging Freud een samenwerking aan met de Berlijnse arts en chirurg Fliess. Zij geloofden dat masturbatie kan leiden tot blijvende schade aan de geslachtsorganen en voor het verhelpen van die schade beschikte Fliess over een revolutionaire methode: een operatie aan de neus.
De jonge Emma Eckstein was een patiënte van Freud en kwam op die manier op de operatietafel van Fliess terecht. Fliess vergat een halve rol verbandgaas in de wonde en dat leidde tot een onverkwikkelijke ontsteking en een wonde die maar niet genas. Bloedingen bleven regelmatig optreden; op een bepaald moment bloedde Eckstein zelfs bijna dood. In brieven schreef Freud dat die bloedingen het gevolg waren van een onbewust verlangen ("wensbloedingen") van deze patiënte. (En niet het gevolg van een kunstfout van de neuschirurg, die op die manier vrijgepleit was van schuld.) De correspondentie tussen Freud en Fliess werd gepubliceerd door Freuds dochter Anna in 1950. Daarin had zij echter grondig de schaar gezet zoals bleek toen de Freud-afvallige Jeffrey Masson ze in 1985 in ongekuiste versie publiceerde. Bezwarende of ongepaste opmerkingen van Freud waren er door zijn dochter netjes uit weggelaten.

Deze feiten zijn niet ruim bekend. Ook niet, en dat is verwonderlijk, bij mensen die de psychoanalyse bestuderen of bedrijven. Dat is ook niet toevallig. Dit soort feiten wordt stelselmatig door de psychoanalytici geheim gehouden. Soms denk je dat ze het gewoon niet willen weten. Om hun eigen terminologie te gebruiken: ze verdringen de waarheid over hun eigen leer.
Grote stukken van Freuds geschriften zitten trouwens opgeborgen in het Freudarchief waaruit de laatste stukken pas binnen honderd jaar beschikbaar komen (het laatste in 2102). Als er al eens iets uit vrij komt, blijkt het in tegenspraak te zijn met de mooie officiële verhalen van Freud zelf. Gelet op het vernietigend vermogen van wat uit de archieven wordt opgedolven, is het niet verwonderlijk dat de psychoanalytici dit alles liever geheim willen houden. 

Het speurwerk van Israëls in Freuds geschriften toont aan dat allerhande compromitterende passages verwijderd werden.

Het speurwerk van Israëls in Freuds geschriften toont aan dat allerhande compromitterende passages verwijderd werden. Freuds verslaving aan cocaïne werd weggemoffeld. De zinnen verdwijnen  waarin hij (die niet veel klanten had en dus ook niet bemiddeld was) een nieuwe patiënte beschrijft als ‘een goudvis’ of waarin hij zegt ‘geld is lachgas voor mij’. Een hele brief werd weggelaten waarin hij schrijft: "Mevrouw M. is welkom; als zij geld en geduld meeneemt zullen wij een mooie analyse van haar maken. Als er daarbij nog een therapie voor haar overschiet, dan kan ook zij tevreden zijn." Freud moest als serieus arts worden voorgesteld, dus uit een andere brief verdween "ik slaap tijdens de middaganalyse." In weer een andere brief sneuvelt de zinsnede "ik heb juist een dame in hypnose voor mij liggen en kan daarom rustig verderschrijven". Freud deed aan multi-tasking door tegelijkertijd zijn briefwisseling en zijn patiënten te beheren.

Freud wordt dus door zijn volgelingen en archiefbeheerders de das omgedaan. In al deze gevallen gaat het echter om feiten die zich in de beslotenheid van de therapeutische situatie afgespeeld hebben en waar we verder geen objectief materiaal voorhanden hebben. De freudianen gebruiken dat als argument om de kritiek te neutraliseren. Maar dat nepargument gaat helemaal niet meer op als Freud zich baseert op publiek materiaal.
Zijn analyses van de gevallen Mozes, Dostojevski of Leonardo Da Vinci zijn nauwgezet bestudeerd, omdat daar Freuds uitgangsmateriaal wel voor iedereen beschikbaar is. En ook daar blijkt dat hij de feiten naar zijn hand zet. Het geval Da Vinci (latent homoseksueel volgens Freud) is tekenend. Freud baseert zijn analyse op een enkele spaarzame autobiografische passage van Da Vinci. Daarin komt een herinnering voor aan een wouw. Freud gebruikt een Duitse vertaling van het Italiaanse origineel waarin de wouw foutief als een gier vertaald is. De gier stond in het oude Egypte symbool voor de moeder. Dat is ‘gefundenes Fressen’ voor iemand die voortdurend in de weer is met moederbindingen. Freuds analyse van Da Vinci is dus gebaseerd op een foute vertaling. Voorstanders verdedigen Freud met de bewering dat Freud geen weet had van die verkeerde vertaling. Israëls heeft Freuds boekenkast ondersteboven gekeerd en heeft daarbij Duitse vertalingen van Da Vinci’s originele tekst gevonden waarin de wouw juist vertaald werd en waarin die passages bovendien door Freud eigenhandig waren aangestreept. Freud wist dus heel goed dat hij uitging van een foute vertaling en dat heel zijn verhaal niet meer was dan een vergezocht verzinsel. Toch kwam hij nooit op zijn beweringen terug.
Israëls speurtocht door de archieven van Freud is ontluisterend. Freud graaft zijn eigen graf, je staat er bij en je kijkt er naar. De freudianen doen er nog een schepje bovenop door heel sektarisch om te springen met de feiten en in het spoor van hun voorganger de waarheid geweld aan te doen. Dat is wat Israëls haarfijn analyseert. Daarbij bewaart hij een grote intellectuele distantie. Hij gaat nooit schelden of onder de gordel slaan. De feiten die hij op tafel legt zijn hallucinant genoeg, daar hoeft verder geen kwaadheid meer bij. Je begint begrip en waardering te krijgen voor de hardnekkigheid waarmee Israëls te werk gaat. Als je ziet wat hij aan het licht brengt is die vasthoudendheid niet verwonderlijk.

De stroom kritische geluiden over Freud en de psychoanalyse lijkt de laatste tijd niet te stoppen. Is Freud het zoveelste slachtoffer van de populaire trend om grote figuren met terugwerkende kracht van hun voetstuk te halen? Ook Gandhi, Churchill, Picasso, Mitterand of recent Kohl bleken toch niet zo goed en rechtschapen te zijn als de geschiedenislessen hadden doen geloven. Volgens psychoanalytici (en zij kunnen het weten) is het afvallen van Freud een afrekening met de vaderfiguur. Jammer genoeg is er meer aan de hand. Zolang het over politici of kunstenaars gaat hebben de kleine kantjes van de mens verder weinig belang. Iedereen mag wel eens liegen, straffe verhalen vertellen of onbeleefd zijn. We zijn geen heiligen.
Maar in het geval van Freud gaat het om beweringen en uitspraken die meer pretentie hebben. De psychoanalyse meent een theorie te zijn over het functioneren van de menselijke psyche en/of een therapievorm waarmee zieke mensen kunnen genezen worden. Deze pseudo-theorie wordt — ondermeer op basis van de feitenvervalsing van Freud en de zijnen —  nog steeds onder een mom van wetenschappelijkheid op de universiteiten onderwezen. En het verleent academisch gewicht aan een nog steeds groeiende hoeveelheid postmoderne prietpraat.
Boeken zoals die van Israëls maken echter duidelijk dat het om pseudowetenschappelijke kwakzalverij gaat. En daarover valt misschien veel interessants te zeggen, maar het blijft kwakzalverij. Freud was misschien historisch gezien een invloedrijk figuur, maar het blijft een kwakzalver. De feiten (die hij overigens zelf gecreëerd heeft) laten daarover geen twijfel bestaan.



Deze boekbespreking is verschenen in het Nulnummer van "Wonder en is gheen Wonder", november 2000.

 

Titel: De Weense kwakzalver
Ondertitel: honderd jaar Freud en de freudianen
Auteur: Han Israëls