Steeds stillere ganzen in het veld

Afbeelding
Image by Peace,love,happiness from Pixabay

Met halve pingpongballen op de ogen, een koptelefoon met ruis op de oren en rode belichting proberen telepathisch doorgestuurde beelden te ontvangen. Een Ganzfeldexperiment heet zoiets, en de resultaten ervan zijn behoorlijk intrigerend. We spraken met de Nederlandse scepticus Rob Nanninga, die de ontwikkelingen binnen de parapsychologie met belangstelling volgt.

Geplaatst onder
Deel artikel TwitterFacebookLinkedinWhatsapp

“Het wetenschappelijk onderzoek naar buitenzintuiglijke waarneming is zeventig jaar geleden van start gegaan in het laboratorium van de Amerikaan Joseph Rhine”, vertelt Nanninga. "Rhine had veel bedenkingen bij de vrijetijds-besteding die het onderzoek naar het paranormale toen was. De studie van paranormale verschijnselen moest onder goed gecontroleerde omstandigheden plaatsvinden, zodat bedrog of vergissingen uitgesloten waren, vond hij. Hij onderzocht in hoeverre mensen erin slaagden de volgorde van een geschud pak kaarten te raden. Op de kaarten stonden vijf verschillende symbolen, zodat de kans op een treffer bij iedere poging 20% was. Rhine’s beste proefpersonen behaalden echter regelmatig scores van wel 30 %..”

Als hier geen sprake kon zijn van toeval, wat was er dan wel aan de hand? Rhine schreef de resultaten toe aan Extrasensory Perception (ESP), maar Nanninga vermoedt dat de gebreken in het onderzoek meer invloed hadden. "Andere wetenschappers – die meer moeite deden om fouten te voorkomen – konden de resultaten niet goed herhalen. Het gemiddelde scoringspercentage zakte geleidelijk terug naar het kansniveau." Volgens veel parapsychologen lag het echter aan de eentonigheid van het raadspel dat de buitenzintuiglijke vermogens zich niet meer roerden. Zij gingen op zoek naar een beter alternatief. Charles Honorton, een leerling van Rhine, ontwikkelde de Ganzfeldmethode, waarmee hij vanaf 1974 veel succes boekte. Honorton veronderstelde dat ESP vlotter ontstaat wanneer alle zintuigen uitgeschakeld zijn, zodat de zintuiglijke informatie het subtiele paranormale signaal niet kan overstemmen. Tijdens een Ganzfeldexperiment bevindt de "ontvanger" zich met koptelefoon, afgeschermde ogen en rood licht alleen in een kamer. Hij raakt in een wat dromerige toestand en gaat allerlei fantasiebeelden zien, die hij luidop moet beschrijven. In een andere kamer concentreert de "zender" zich op een willekeurig gekozen foto en probeert die visuele indrukken aan de ontvanger over te dragen. Na afloop krijgt de ontvanger vier afbeeldingen te zien en moet hij kiezen welke daarvan het best aansluit bij zijn Ganzfeldervaringen. De kans dat hij toevallig de foto kiest die eerder door de zender werd bekeken, is 25% (een op vier). De proefpersonen van Honorton kozen echter in circa 40 % van de gevallen het juiste plaatje.

"Tot nu toe werden al meer dan 100 van dergelijke experimenten uitgevoerd, maar de resultaten zijn er helaas niet beter op geworden", zegt Nanninga. "Aanvankelijk werden de experimenten niet met de nodige zorgvuldigheid uitgevoerd. Zo liet men de proefpersonen kiezen uit vier foto’s, waaronder de foto die eerder in handen van de zender was geweest. Het was niet uitgesloten dat een zender soms sporen achterliet, bijvoorbeeld kreukels of vingerafdrukken waaraan je de juiste foto kon herkennen. Deze mogelijkheid had men moeten voorkomen door duplicaatafbeeldingen te gebruiken.”

Zolang zulke ‘normale’ verklaringen niet zijn uitgesloten, kunnen paranormale effecten niet worden aangetoond. "In de jaren '80 werden er strenge onderzoeksregels opgesteld", weet Nanninga. "Zo zijn er minimaal twee onderzoekers nodig om elkaar en de proefpersonen te controleren. Het is eveneens van belang om van tevoren af te spreken hoe de resultaten worden berekend en om in alle gevallen een onderzoeksverslag te publiceren.” Want ook daar wringt het schoentje: tot 1980 voerde het Journal of Parapsychology, het belangrijkste parapsychologische tijdschrift, de politiek van alleen de geslaagde experimenten te publiceren. Zo ontstond een veel te rooskleurig beeld van de resultaten van wetenschappelijk onderzoek naar paranormale fenomenen.

Mijn voorlopig besluit is dat er soms positieve resultaten geboekt worden die nog onverklaard zijn. Onverklaard betekent echter niet onverklaarbaar; misschien vinden we uiteindelijk een normale uitleg.

Onverklaard, maar dalende trend

Samen met enkele collega’s voerde Honorton in de jaren ‘80 een lange serie Ganzfeldsessies uit die veel beter voldeed aan de wetenschappelijke eisen. De gemiddelde score was 34%, nog altijd beduidend meer dan de kansverwachting. Nanninga was destijds onder de indruk van de resultaten, maar de meest recente uitkomsten hebben hem weer aan het twijfelen gebracht. Drie Amerikaanse parapsychologen publiceerden vorig jaar een overzicht van 40 experimenten die in de jaren '90 waren uitgevoerd. Daaruit bleek dat de gemiddelde score was gedaald naar 30%. Nederlandse parapsychologen boekten nog minder succes, hoewel ze veel moeite deden om optimale omstandigheden te creëren. Nanninga telde de resultaten van alle, ruim vierhonderd, Nederlandse Ganzfeldsessies bij elkaar op en kwam uit op een gemiddelde score van slechts 27,5%. Dat ligt niet significant boven de kansverwachting. "Mijn voorlopig besluit is dat er soms positieve resultaten geboekt worden die nog onverklaard zijn”, zegt hij. “Onverklaard betekent echter niet onverklaarbaar; misschien vinden we uiteindelijk een normale uitleg. Volgens sommige sceptici kunnen alle successen aan fouten worden toegeschreven, maar die bewering kunnen ze voorlopig niet hard maken. Anderzijds beschikken parapsychologen niet over een vruchtbare theorie, want iets paranormaal noemen is nog niet hetzelfde als iets verklaren. Bovendien slagen niet alle onderzoekers erin positieve resultaten te verkrijgen, een aanwijzing dat de onderzoeker het resultaat kan beïnvloeden. Hoe dat gebeurt, blijft echter onduidelijk."

Nanninga schort dus voorlopig zijn oordeel over de Ganzfeldexperimenten op. "In het domein van de parapsychologie trek je best niet te snel conclusies; een experiment moet eerst voldoende vaak onder betrouwbare omstandigheden herhaald zijn. Je kunt niet eisen dat elk experiment slaagt, omdat we hier met mensen te maken hebben, niet met chemische stoffen. In de sociale psychologie lukken proeven evenmin altijd. Parapsychologen zouden echter wel enigszins moeten kunnen voorspellen welke factoren het resultaat beïnvloeden, en dat lijkt nog niet het geval. Zo betwijfelen sommige parapsychologen of je bij de Ganzfeldexperimenten wel een ‘zender’ nodig hebt die zich op de afbeeldingen concentreert.”

Heeft hij zelf al met halve pingpongballen op de ogen in zo'n kamer gelegen? "Alleen met vrienden, niet in een echt experimentele situatie", antwoordt hij. "Een goede proef duurt verscheidene maanden, omdat een grote onderzoeksgroep vereist is en men maximaal twee personen per dag kan testen. Bovendien hebben parapsychologen meestal bezwaar tegen de aanwezigheid van kritische waarnemers, die volgens hen de goede sfeer verstoren. Susan Blackmore, een Engelse ex-parapsychologe die er zelf nooit in slaagde positieve resultaten te boeken, kreeg ooit toestemming om een reeks Ganzfeldsessies van een succes-volle collega bij te wonen. Maar toen zij daarbij ontdekte dat de fotoselectie niet helemaal willekeurig gebeurde, wees men haar resoluut de deur.” Nanninga begrijpt die reactie niet. "Het kan toch alleen maar een gunstige indruk maken op de buitenwereld als critici met eigen ogen mogen vaststellen dat de proeven zorgvuldig worden uitgevoerd? Zolang je alleen over de onderzoeksverslagen beschikt, kun je er niet geheel zeker van zijn dat alles correct is verlopen, want in de verslagen ontbreken allerlei details.”

Om zich professioneel parapsycholoog te mogen noemen, moet men aangesloten zijn bij de Parapsychological Association. Wereldwijd zijn er hoogstens vijftig parapsychologen die met enige regelmaat experimenten uitvoeren. Daarnaast kan iedereen die dat wil zichzelf tot parapsycholoog uitroepen, omdat de titel niet beschermd is. Nanninga's wijze raad luidt: "Geloof vooral niet te snel in mensen die beweren over paranormale vermogens te beschikken. Als het echt zo gemakkelijk was om paranormale fenomenen te demonstreren, zouden parapsychologen niet zoveel moeite hebben om ze te vinden.”