Reeds tijdens zijn leven circuleerde het gerucht dat hij een tot het katholicisme bekeerde Poolse jood was, hetgeen voor de meeste Fransen - en ook voor Verne zelf - niet bepaald een compliment was. Een andere legende is dat de auteur van de Voyages extraordinaires (de Wonderreizen, zoals het geheel van zijn romans wordt genoemd) zelf nooit gereisd heeft.
Na een mislukte poging om als knaap op een schip aan te monsteren zou hij zijn moeder beloofd hebben alleen nog maar in zijn dromen te reizen. Dit verhaal is verzonnen. In werkelijkheid heeft Verne vele reizen ondernomen. Hij bezat zelf een tijdlang een schitterend jacht.
Nog fantastischer zijn de beschrijvingen van Jules Verne als een genie dat zijn tijd ver vooruit was, die de vooruitgang van de techniek voorzag en tuigen die pas veel later zouden bestaan (ruimteschepen, vliegtuigen, duikboten…) voorspelde, als een schrijver van toekomstromans die later bleken uit te komen, een profeet, “de man die de toekomst uitvond”, een ziener, ja, een echt paranormaal begaafde.
Wie dit beweert, heeft blijkbaar Vernes boeken nooit gelezen (wat op zich vreemd is voor een schrijver die nog altijd veel gelezen wordt). Vrijwel al zijn werken zijn geen toekomstromans, maar spelen zich af in zijn eigen tijd, een tijd van enorme wetenschappelijke en technische vooruitgang. Eigenlijk heeft Verne maar één werk geschreven dat zich in de toekomst afspeelt. Het gaat om Paris au XXème siècle, een soort anti-utopie die wat aan Orwell doet denken, maar die tijdens zijn leven nooit werd gepubliceerd omdat de uitgever het niet goed genoeg vond. Er is ook nog de heel toekomstgerichte novelle Au XXIXe siècle : La journée d’un journaliste américain en 2889 dat na zijn dood verscheen in de bundel Hier et demain (1910). Maar dit verhaal is niet van Jules Verne zelf afkomstig, maar van zijn zoon Michel, die het postuum uitgegeven werk van zijn vader aardig vervalst heeft.
Toch wordt Jules Verne de vader van de science fiction genoemd. Terecht, maar dan wel met de nadruk op “science”. In de meeste werken speelt de wetenschap een rol, zij het soms heel subtiel. Een mooi voorbeeld is zijn meest bekende en succesvolle werk Le tour du monde en 80 jours, dat zeker geen voorbeeld is van wat nu als SF geldt. De held Phileas Fogg lijkt er net niet in te slagen om in tachtig dagen de wereld rond te reizen en zo zijn weddenschap te winnen, maar op het allerlaatste moment beseft hij dat hij, doordat hij van west naar oost heeft gereisd, één dag op de zon gewonnen heeft, en dus ten opzichte van zijn plaats van vertrek toch nog op tijd is.
De Voyages extraordinaires zijn vóór alles fictieve reisverhalen. Er wordt voortdurend in gereisd, door bekende en onbekende werelden. Realiteit en fictie gaan in elkaar over (in sommige romans komen fictieve eilanden voor waarvan Verne nauwkeurige beschrijvingen en zelfs kaarten van geeft). Daarbij speelt het didactisch aspect een grote rol. Vernes uitgever Hetzel wilde dat de boeken zowel een educatief als een ontspannend karakter hadden. Vandaar de soms ellenlange - en in menige uitgave sterk ingekorte - uitweidingen over wetenschap.
Maar Verne was geen wetenschapper of ingenieur. Wel las hij enorm veel boeken en tijdschriften over wetenschap en techniek. Hij bezat 25.000 fiches met aantekeningen, die helaas niet bewaard zijn gebleven, net zo min als zijn bibliotheek. Toch bleef zijn kennis vaak oppervlakkig en onjuist. Alleen in aardrijkskunde kon hij een expert worden genoemd. Zijn “uitvindingen” zijn dan ook volledig gebaseerd op de kennis van zijn tijd. Overigens zijn ze niet typisch voor zijn werk, want slechts in een minderheid van zijn romans (23 op 64 titels) komt “nieuwe technologie” (en dan nemen we dit begrip nog zeer ruim) voor. De door hem beschreven uitvindingen vormen een extrapolatie van wat in zijn tijd bestond. Ze werken volgens gekende wetenschappelijke principes. In dit opzicht is Verne de vader van de hard science fiction, zoals Asimov en Clarke in de 20ste eeuw, in tegenstelling tot de SF waarin de wetenschap maar een voorwendsel is voor ongebreidelde fantasie en waarin tuigen worden beschreven (tijdsmachines of ruimtetuigen die sneller gaan dan het licht) waarvan we niet weten of ze ooit kunnen bestaan of hoe ze zouden werken.
Het meest treffende voorbeeld is zijn beroemde maanreis, het tweeluik De la terre à la lune uit 1865 en Autour de la lune uit 1869 (in Nederlandse vertaling samengevoegd tot De reis naar de maan). Als middel om naar de maan te reizen stelt hij een kanonskogel voor. Een weinige succesvol voertuig, tenminste voor bemande reizen. Verne geeft zelf toe dat de geweldige versnelling bij het afvuren van het kanon dodelijk moet zijn voor de inzittenden, maar hij bedenkt een weinig geloofwaardig systeem van waterkussens en veren om de schok te dempen. Het tuig kan bovendien niet naar de aarde terugkeren als het eenmaal de maan bereikt (iets waar de inzittenden zich vreemd genoeg weinig van aantrekken). Daarom zorgt hij ervoor dat het projectiel de maan mist, een lusvormige baan rond de maan maakt en tenslotte naar de aarde terugvalt (en gelukkig voor de inzittenden gebeurt dat op een plek waar de zee héél diep is). Ondanks deze technische mankementen - of misschien deels vanwege - is alles zo realistisch beschreven dat het hele project wel realiseerbaar lijkt. Eigenlijk is het het eerste wetenschappelijke project voor een maanreis. Van hieruit loopt een rode draad, via Tsiolkovski en Oberth, naar de échte ruimtevaart. Men vergelijke Vernes reis naar de maan maar eens met de vele andere die voor hem zijn verschenen, of zelfs met die welke die andere grote SF-pionier, H.G. Wells, zo’n dertig jaar later schreef: Wells’ tuig bestaat uit een metaal dat de zwaartekracht uitschakelt. “Dat is allemaal heel mooi, maar toon me dat metaal”, merkte Verne op toen hij dat las. Verne heeft trouwens in een latere roman, Les cinq cent millions de la Begum (1879, Eldorado of het monsterkanon van Staalstad), een beschrijving gegeven van een kunstmatige satelliet, ook al door een kanon afgevuurd.
Toch blijven minder rationeel ingestelde lieden hameren op het profetisch karakter van de maanreis. Er is gewezen op enkele vreemde coïncidenties tussen de verzonnen maanreis van Verne en de echte bemande maanreizen van ruim een eeuw later, vooral de Apollo 8, waarbij voor het eerst mensen in een baan om de maan kwamen. Ik geef hierbij enkele coïncidenties, met commentaar. De lezer oordele zelf hoe profetisch ze zijn.
- In beide gevallen is het een Amerikaanse onderneming. (Verne was in zijn tijd al getroffen door de ondernemingszin en de technische vernuft van de Amerikanen en besefte de economische kracht van de Verenigde Staten.)
- In beide gevallen waren er drie reizigers. (Verne moest voldoende reizigers hebben om de dialogen levendig te houden. Bij de echte maanreizen ging het telkens om drie Amerikanen, bij Verne om twee Amerikanen en een Fransman.)
- Beide reizen vonden in december plaats, in de jaren ’60 van respectievelijk de 19de en de 20ste eeuw. (De maanreis van Verne duurt van 1 tot 12 december 186? - het precieze jaartal wordt weggelaten -, die van Apollo 8 van 21 tot 29 december 1968)
- Beide ruimtetuigen vertrokken vanuit Florida. (En wel om dezelfde reden. Florida is de Amerikaanse staat die het dichtst bij de evenaar ligt. Maar terwijl Cape Canaveral aan de oostkust van Florida ligt, stond Vernes kanon 160 km verder naar het westen, nabij Tampa.)
- Beide tuigen zijn van aluminium - in Vernes tijd nog een vrij duur metaal. (Verne zocht uitdrukkelijk een licht en stevig metaal en aluminium werd al industrieel geproduceerd.)
- Beide tuigen zijn vrijwel even groot: Vernes projectiel is 3,65 m hoog, de Apollo-cabine 3,60 m. (Inderdaad opvallend, maar het tuig van Verne is maar 2,70 m breed, de Apollo-cabine 3,90 m. Bovendien is voor de Apollo alleen de hoogte van de commandocabine genomen, zonder de 7,1 m hoge service-module die er de hele reis aan gekoppeld was.)
- Beide tuigen zijn vrijwel even zwaar: Vernes projectiel woog 5547 kg, de Apollo 8 woog 5621 kg. (Dit klopt niet. Bij Verne is er sprake van een gewicht van 20 000 pond, de inhoud niet meegerekend.)
- De namen van sommige inzittenden gelijken nogal op elkaar. Bij Verne: Barbicane en Ardan. Bij Apollo 8: Borman en Anders. (Wat heet gelijkenis? En wat met de derde reiziger: Nicholl/Lovell?)
- Tenslotte: Apollo 11 (de eerste echte maanlanding, waarbij mensen op de maan rondliepen) landde bij zijn terugkeer in de Stille Oceaan, op 9 km van de plaats waar Vernes projectiel terugkwam. (Nu is het plots Apollo 11 en niet meer Apollo 8. Zowel bij Verne als in het echt moest er in de buurt een Amerikaans schip zijn dat de inzittenden kon oppikken.)
Een ander profetisch stukje technologie van Jules Verne is zijn onderzeeër Nautilus in Vingt mille lieux sous les mers (1869, Twintigduizend mijlen onder zee). Laat het duidelijk zijn dat Verne de onderzeeër niet heeft uitgevonden: in 1869 waren er al zo’n 25 duikboten gebouwd. Eén ervan (die van Fulton) heette zelfs al Nautilus. Kort voordat Verne zijn roman schreef was er in Frankrijk een duikboot gebouwd die 47 meter lang was (en trouwens model zou staan voor de illustraties van de Twintigduizend mijlen). Natuurlijk overtrof Vernes Nautilus alles wat toen denkbaar was: een elektrisch aangedreven onderzeeër die zonder zich aan land te moeten bevoorraden maandenlang volkomen autonoom de hele wereld rondreist en binnenin luxueus ingericht is opdat kapitein Nemo en zijn bemanning er de rest van hun leven in kunnen doorbrengen. Er is opgemerkt dat Vernes visioen uitgekomen is in 1959, toen de eerste atoomduikboot, de U.S.S. Nautilus, een reis rond de wereld maakte en zelfs, net zoals bij Verne, onder het poolijs door de pool kon bereiken. Alleen ging het om de noordpool, terwijl Vernes onderzeeër naar de zuidpool voer (hij meende dat daar een open zee was)! Bovendien liep Vernes duikboot niet op atoomenergie - zoiets kende hij uiteraard niet - maar op batterijen (die pas na maanden moesten herladen worden: hoe dat allemaal kon is een onderwerp waar hij bewust niet op inging!). En dat de twee duikboten dezelfde naam hebben, komt uiteraard omdat de tweede genoemd is naar de eerste…
Deze voorbeelden maken hopelijk duidelijk dat Verne geen profeet was, althans niet in de “paranormale” zin. Maar daarnaast werden nog heel wat omstreden zaken in Vernes werk “ontdekt”. De eigenaardige reisverhalen lenen zich voor nogal wat diepzinnige interpretaties. Zo meent de structuralistische literatuurwetenschapper Roland Barthes in de ei-vorm van zijn voertuigen een drang tot “terugkeer naar de baarmoeder” te herkennen. Psychoanalytici hebben uit het ontstellend gebrek aan vrouwen in Vernes romans (stel je voor: reizen die maanden of jaren duren zonder dat er een vrouw bij is…) uiteraard afgeleid dat Verne ofwel een vrouwenhater of een homoseksueel was. Nu was Vernes huwelijk geen groot succes; is het dan ook niet begrijpelijk dat hij bij het schrijven van zijn romans niet aan vrouwen wilde denken, met zijn weinig inspirerende echtgenote in de buurt? In de vroegere communistische landen was er dan weer belangstelling voor het politiek-revolutionaire aspect van Vernes werk, iets dat vooral in zijn laatste romans terug te vinden zou zijn. Een illusie, want de echte Jules Verne was een deftige, gelovige conservatief en zijn laatste werken werden postuum uitgegeven, nadat zijn zoon, die er meer linkse ideeën op nahield, ze flink had bewerkt.
Maar dat is nog niets vergeleken bij de speurtocht naar de “occulte” Jules Verne. De verleiding om in zijn werk occulte interpretaties te zoeken is groot. Veel romans zijn doordrongen van een geheimzinnigheid, die voor die typische Verniaanse sfeer zorgt. Denk aan de geheimzinnige kapitein Nemo (Latijn voor “niemand”) of aan de geheimschriften die in nogal wat romans terugkomen. Dat neemt niet weg dat de occulte interpretaties vergezocht zijn. Om een extreem voorbeeld te geven: in zijn - weinig bekende en ook weinig geslaagde - roman Clovis Dardentor (Op de grenzen der woestijn, 1896) vindt er een reis plaats op een schip onder bevel van kapitein Bugach. De occultistische Verne-interpretator Michel Lancy merkt op dat de naam verwijst naar de Pic de Burach, een bergtop in de Pyreneeën nabij het dorp Rennes-le-Château. En Rennes-le-Château is de plaats waar zich volgens aanhoudende geruchten een fabelachtige schat zou bevinden die volgens de enen van de Tempeliers, volgens de anderen van de Merovingers of van de Wisigoten afkomstig is. Volgens Lancy bevat Vernes werk de sleutel om die schat te vinden. Dat er in dat werk niets naar Rennes-le-Château verwijst zal hem een zorg wezen, net zo min als dat de bergtop Pic du Bugarach heet en niet Pic du Bugach!
Veel onzin over Jules Verne dus, maar is er ook onzin bij Jules Verne? Hier en daar botsen we in zijn werk op opvattingen die althans vandaag als pseudo-wetenschappelijk kunnen worden beschouwd. Bij de ellenlange beschrijvingen die hij van zijn personages geeft, doet hij soms beroep op de gelaatskunde of fysionomie om uit fysieke uiterlijkheden iemands karakter af te leiden. Zoiets was in die tijd in de mode. In Mathias Sandorf (1885) wordt iemand door een “magnetische slaap” schijndood gemaakt en vervolgens weer tot leven gewekt. Meer tot de verbeelding sprekend is wel de onderaardse oceaan met prehistorische monsters in zijn beroemde Voyage au centre de la terre (Naar het middelpunt der aarde, 1864). Verne baseerde zich hier op een theorie uit 1818 van de Amerikaan John Cleves Symmes, volgens dewelke de aarde van binnen hol zou zijn. Aan de polen zou er een opening naar die holle ruimte zijn (Verne laat zijn reizigers naar het middelpunt der aarde in een uitgedoofde vulkaan in IJsland afdalen en in een andere roman uit die tijd, Les aventures du capitaine Hatteras (1864-65, Avonturen van kapitein Hatteras), plaatst hij een vulkaan precies op de noordpool). Die vreemde theorie was wellicht afgeleid van een nog oudere opvatting van de Engelsman Thomas Burnet uit de 17de eeuw, waar ook de astronoom Edmund Halley een aanhanger van was. Veel 19de-eeuwse auteurs waren erdoor geïnspireerd, bijvoorbeeld Edgar Allan Poe (die Verne zeer bewonderde), Bulwer-Lytton en ook de beruchte Madame Blavatsky. Voor Verne is die onderaardse wereld alleen een middel om zijn fantasie te laten gaan en tegelijk een soort geologisch en paleontologisch visioen weer te geven. Het is overigens onjuist hier een pleidooi voor het darwinisme te zien. Naar het middelpunt der aarde werd enkele jaren na Darwins Origin of species geschreven, maar in Frankrijk was het heus niet zo schokkend om te schrijven dat de aarde miljoenen jaren geleden door een natuurlijk proces zou zijn ontstaan. Verne was trouwens bevriend met de geoloog Boucher de Perthes en in zijn onderaardse roman herinnert hij aan de belangrijke vondst (een menselijk skelet) die deze jonggestorven onderzoeker deed.
In feite staat Vernes wetenschappelijke inspiratie, ondanks de fantasie en de geheimzinnige sfeer, garant voor een nuchtere, wetenschappelijke, ja skeptische kijk op de wereld. Zijn romanfiguren ontdekken steevast een rationele verklaring voor mysterieuze raadsels. Twintigduizend mijlen onder zee begint als de speurtocht naar een vreselijk zeemonster, dat uiteindelijk een onderzeeër blijkt te zijn. In Robur le conquérant (1886, Robur de veroveraar) doet Verne dit recept nog eens over met een “ufo”, die in feite een reuzehelikopter is (in die tijd doken in de pers verhalen op over “spookluchtschepen”). En in de minder bekende, maar zeer stemmige roman Le château des Carpathes (1892, Het kasteel in de Karpaten) betreden een paar onversaagden een Transsylvaans spookkasteel, tot ontzetting van de bijgelovige inwoners van het naburige dorp, en ontdekken dat de vreemde verschijnselen op het kasteel veroorzaakt worden door elektrische lampen, projectie-apparaten, grammofoons en dergelijke. Jules Verne als skepticus. Waarom niet?
Tim Trachet,
Stichtend lid van SKEPP, redactielid, wiskundige en VRT-journalist
Wonder en is gheen wonder — 3e jaargang, nr. 2, juni 2003
Bibliografie
Niet alle van de vele biografieën van Jules Verne zijn even kritisch. Zeer aan te bevelen is het volgende werkje van eigen bodem: Robert Pourvoyeur: Jules Verne en zijn werk: een reëvaluatie. Brussel, 1988 (uitgegeven als nr. 70 van “Eclectica”, monografieën van de Economische Hogeschool Sint-Aloysius). Met dank aan de auteur, ondervoorzitter van de Société Jules Verne, voor de vele mondelinge toelichtingen.
De paar voorbeelden van omstreden interpretaties van Vernes werk komen uit volgende artikelen (en dat zijn maar enkele uit de vele!). Robert Tausset: “Autour de la lune”, Bulletin de la Société Jules Verne, vol. 24, nr. 95, 1990, p. 8-11. Michel Lancy: “Jules Verne et le trésor des rois de France où le sens caché de Clovis Dardentor”, Bulletin de la Société Jules Verne, vol. 17, nr. 65/66, 1983, pp. 70-74.
Dit artikel mag niet gedupliceerd worden zonder uitdrukkelijke toestemming.