"Kathedralen uit de steentijd" van Herman Clerinx

Afbeelding

Als we aan dolmens of menhirs denken, stellen we ons bijna onvermijdelijk druïden en stoere Keltische krijgers voor. De menhir die Obelix steeds op zijn rug meevoert is natuurlijk ook niet vreemd aan deze misvatting. De megalithische monumenten in onze streken waren echter al duizenden jaren oud toen de Kelten hier binnentrokken. De meeste van die bouwwerken dateren van vóór de bouw van de piramiden in Egypte, en werden opgericht vanaf ongeveer 4700 tot 2000 v.C. Daarom menen sommige wetenschappers zelfs dat de monumentale bouwkunst vanuit West-Europa naar Egypte is overgewaaid, een “omgekeerd diffusionisme”. Wat daar ook van aan is, megalieten zijn indrukwekkend en mysterieus genoeg om elkeen te fascineren.

Geplaatst onder
Deel artikel TwitterFacebookLinkedinWhatsapp

In “Kathedralen uit de steentijd” slaagt Herman Clerinx erin om in heldere taal de geschiedenis en verspreiding van megalithische monumenten in de Nederlanden te beschrijven. Zijn boek is zowat een combinatie van geschiedenisboek en atlas. Hij legt uit wat megalieten zijn, welke culturen ze gebouwd hebben, hoe en waarom ze gebouwd zouden zijn, hoe we weten hoe oud ze zijn (met een uitleg over koolstof-14-datering en dendrochronologie) en hij geeft een gedetailleerde beschrijving van de meeste hunebedden, dolmens en menhirs in België en Nederland. Hunebed is de naam die in Nederland en Duitsland wordt gebruikt voor wat we in België, Frankrijk en Engeland dolmen noemen. Een goede definitie van het verschil tussen die twee soorten bouwwerken bestaat er niet, maar ze zijn wel door twee verschillende culturen gebouwd. Megalieten en sommige natuurlijke “mysterieuze” stenen hebben soms ook een belangrijke plaats (gehad) in volksgeloof of -gebruiken. Clerinx behandelt al die aspecten van de megalithische monumenten in een mooi geïllustreerd en ook voor absolute leken erg toegankelijk boek.

We hebben natuurlijk geen Stonehenge in de Lage Landen, of geen indrukwekkende alignements zoals in Carnac in Bretagne. Toch zijn er ook bij ons heel wat megalithische bouwwerken te vinden. Clerinx vermeldt 37 vindplaatsen in België en 34 in Nederland, met dikwijls meerdere constructies per vindplaats. Er zijn in de loop der tijden wel een aantal dolmens en menhirs verdwenen, bijvoorbeeld omdat ze als steengroeve gebruikt werden, of ze werden verhuisd omdat ze in de weg stonden, of ze waren het slachtoffer van een compleet onoordeelkundige “restauratie” door bijvoorbeeld het afgraven van de oorspronkelijke aarden heuvel over het stenen monument. Er zijn ook “valse” megalieten, bouwsels die evengoed natuurlijk kunnen ontstaan zijn, of waar de (moderne) mens de natuur wat “geholpen” heeft. Dan hebben we ook nog regelrechte nieuwlichterij, zoals een Stonehenge-achtige stenen poort in het Zoniënwoud, neergezet na WO I ter nagedachtenis van door de Duitsers neergeschoten boswachters. De Fransen hebben zelfs een Bretonse dolmen naar één van hun oorlogskerkhoven in West-Vlaanderen verhuisd. Tenslotte moet je bij elke rechtopstaande steen bedenken wat de kans is dat die daar vanzelf is terechtgekomen, voor je hem een menhir gaat noemen. Maar desondanks zijn er heel wat indrukwekkende bouwsels bij, vooral in Drenthe en Groningen in Nederland, maar ook bijvoorbeeld in het Waalse dorpje Wéris.

De megalithische bouwwerken hebben altijd dromers en mystici aangetrokken. Oude culturen worden er nog steeds van verdacht niet bekwaam te zijn om zulke monumenten op te trekken, dus moeten er mysterieuze krachten of buitenaardse wezens aan te pas zijn gekomen. New Age-adepten zoeken naar de “diepere betekenis” van de bouwsels, nieuwe heidenen komen er bidden en offeren (religieus toerisme noemt Clerinx het). Het feit dat archeologen geen antwoord hebben op vele vragen over die overblijfselen van pre-literaire beschavingen is voor hen een bevestiging dat er een mysterie moet achter zitten. Clerinx vangt zijn boek aan met een heel toepasselijk citaat van Elia Katz: “Wetenschap is geen kwestie van antwoorden geven. Wetenschap is een kwestie van de juiste vragen stellen.” En de auteur slaagt daar doorgaans ook in wanneer hij een aantal dubieuze of pseudo-wetenschappelijke beweringen bespreekt. Hij zet vraagtekens achter veel van die ideeën, weerlegt er een aantal, maar probeert om zich onbevooroordeeld op te stellen. Als skeptici zouden wij ons wat “harder” hebben opgesteld tegenover een aantal zaken, bv. aardstralen, waarvan hij op het eerste gezicht niet niet het bestaan, maar enkel het mogelijk verband met de locaties van de megalieten in twijfel trekt. Maar ik zou Clerinx zeker in onze vereniging “adopteren” als ere-skepticus: hij bestudeert de alternatieve theorieën, toetst ze aan de feiten en verwerpt wat daardoor wordt tegengesproken.

Een overzichtje van alternatieve theorieën die Clerinx de revue laat passeren: Het reeds vernoemde “omgekeerd diffusionisme” van o.a. de Belgische archeologen Paul-Louis Van Berg en Nicolas Cauwe - het idee dat megalithische bouwwerken de inspiratiebron waren voor de Egyptische piramides. De Egyptenaren zijn van baksteenarchitectuur naar natuursteen overgeschakeld rond de tijd dat de megalithische “bouwwoede” het oosten van de Middellandse zee had bereikt. Wat vergezocht misschien, maar niet onmogelijk, natuurlijk. Het bouwen van megalieten - hierover is hij duidelijk: “Zoals bekend waren de Egyptenaren erin geslaagd zonder toverkracht piramides te bouwen. Bij ons beschikten de mensen evenzeer over de kennis en middelen om megalieten in elkaar te knutselen.” Zijn flauwekuldetector staat op scherp! Interessant hierbij is zijn opmerking dat de stenen voor de megalieten zelden verder dan 5 km versleept werden. Dat is nog altijd een serieuze prestatie natuurlijk, maar niet onmogelijk met de middelen van toen en mits veel tijd. Hij schat dat je zowat 32 mensen per ton steen nodig had voor het transport en de “logistiek”. In het boek staan een reeks voorbeelden van recente pogingen om zware stenen te vervoeren en op te richten met primitieve technologie. Interessant is ook dat in 1971 in Indonesië een dolmenachtig graf werd gebouwd voor een plaatselijke raja. De deksteen van dat graf woog 70 ton en werd door een groep van ongeveer 2000 mensen vervoerd door een heuvelachtig terrein, voor zover bekend zonder toverkracht. De bouwwerken zouden op knooppunten van aardstralen zijn gebouwd. Menhirs zouden acupunctuurnaalden zijn om energie uit de aarde op te wekken, dolmens zouden energiecollectoren zijn geweest. De prehistorische mens leefde uiteraard “in harmonie” met zijn omgeving en was gevoelig voor de energie van die aardstralen. Clerinx spreekt zich niet uit over aardstralen, maar merkt op dat het niet duidelijk is wat ze precies zijn, daarvoor lopen de verklaringen te veel uit mekaar. Bovendien bestaat er geen echte meetapparatuur voor, enkel wichelroeden en die zijn te gevoelig voor subjectieve invloeden. Hij vernoemt hier SKEPP en Skepsis, en hij citeert Wim Betz: “Alle wetenschappelijke proeven hebben steeds uitgewezen dat het pure fantasie was”. Hij bespreekt ook kort het gebruik van de wichelroede bij archeologisch onderzoek en merkt op dat er ondanks beweerde positieve resultaten geen artikels over zijn gepubliceerd en dat dubbelblind onderzoek nodig is om aan te tonen of het echt werkt. Megalieten en New Age religies - Clerinx bespreekt hier het probleem van het religieus toerisme en de schade die de monumenten ondervinden van fakkels, kaarsen, brandoffers en dergelijke. Hij vermeldt terecht dat er niets op tegen is dat mensen zulke dingen geloven, maar dat het niets uitmaakt of schade aangericht wordt uit vandalisme of uit religieuze overtuiging. De Britse werkgroep “Save Our Sacred Sites” heeft daarom een “charter van de heilige plaatsen” opgesteld, met gedragsregels voor bezoekers aan megalieten: “Beschadiging … krijgt in geen geval de goedkeuring van de Geest van de Plaats”, “De Geesten van de Plaats zullen veeleer verstoord zijn wanneer je schade hebt aangericht, dan wanneer je geen vuur hebt gestookt” en “Verander de Heilige Plaats niet. Laat de Heilige Plaats jou veranderen.”. “Andere vernuftige theorieën” komen ter sprake, waarover de auteur - voorzichtig zoals altijd - opmerkt “… sommige verrassend vernuftig gevonden … toch kunnen ze niet altijd de toets van wetenschappelijke kritiek doorstaan”. Voor aanhangers van moderne druïden- en heksenbewegingen zouden dolmens de baarmoeder van de Aardgodin voorstellen. Volgens anderen zouden het initiatieplaatsen zijn geweest, of moesten kandidaat-priesters of sjamanen er een paar dagen in doorbrengen. Zieke mensen zouden in een dolmen zijn ondergebracht om te genezen. Clerinx merkt terecht op: “Het probleem met zulke verklaringen is dat ze steunen op interpretaties en vermoedens, die moeilijk hard te maken zijn.” Maar op één van de eilanden van Vanuatu zou in het begin van de 20ste eeuw een soort dolmen wel als initiatieruimte voor jonge mensen zijn gebruikt. De dolmen werd daar als een symbolische baarmoeder gebruikt, volgens de antropoloog die het ritueel meemaakte en beschreef. Zon, maan en sterren - Het is onmiskenbaar dat de oriëntatie van sommige megalithische bouwwerken niet op toeval berust. Sommige constructies blijken gericht te zijn op het punt waar de zon opkomt bij de zonnewende of de equinoxen. Maar of je ze daarom als kalenders of zelfs observatoria moet beschouwen? Clerinx is hierover duidelijk: “Had het niet wat eenvoudiger gekund? … Grote en ingewikkelde constructies als Stonehenge of Newgrange waren daarvoor niet nodig.” Hij besluit dat de betekenis vermoedelijk eerder in de verering van de hemellichamen moet gezocht worden. Hij vermeldt hier ook de archeo-astronomie die “in academische kringen niet overal evenveel geloofwaardigheid geniet”. In de lage landen zijn er weinig of geen megalieten met mogelijke astronomische connotaties te vinden. Maar in het Waalse Wéris zijn er toch opmerkelijke voorbeelden van een oriëntatie op de zon. De dolmen van Wéris en de menhir “Pierre Haina” liggen vrijwel exact op een oost-west-lijn, en zijn dus gericht op zonsopgang en -ondergang aan het begin van lente en herfst. Er zou vroeger nog een tweede menhir wat verder op diezelfde lijn hebben gestaan. Van op de wat zuidelijker gelegen dolmen van Oppange kun je bovendien tijdens de zomerzonnewende de zon zien opkomen boven diezelfde “Pierre Haina”. En daar komt nog bij dat tot het begin van de twintigste eeuw de dorpelingen van Wéris deze menhir wit kalkten op 21 maart. De zon lijkt hier toch een inspiratiebron geweest te zijn voor de locaties van deze monumenten. Het Grote Beer-mysterie? In Wéris zouden volgens Paul de Saint-Hilaire - schrijver van reisgidsen over mysterieus België in de jaren ’70 - de posities van de megalithische monumenten de sterren van de Grote Beer weerspiegelen (een Belgisch “Orion-mysterie”?). De kaart die hij daarvan publiceert in zijn boek gelijkt inderdaad op de Grote Beer …, maar heel wat minder op de posities van diezelfde monumenten op een topografische kaart. Heeft Graham Hancock hier zijn inspiratie gehaald voor de truuk met Orion en de piramides? Vele “wood”henges? In de Bronstijd werden bij ons geen megalieten meer rechtgezet, maar dat was wel de periode dat Stonehenge zijn huidig aanzien kreeg. In de Lage Landen werden toen grafheuvels gebruikt waarvan er een paar duizend ontdekt zijn in Nederland en België. Rond een aantal daarvan werden sporen van paalkransen gevonden en sommige daarvan zijn blijkbaar georiënteerd op de zon. Clerinx vermeldt hierbij ook dat als je het punt van zonsopgang (ongeveer in het NO) op 21 juni verbindt met dat van zonsondergang op 21 december (in het ZW), en je doet hetzelfde met het meest noordelijke punt waar de maan kan ondergaan (in het NW) en het meest zuidelijke punt waar ze kan opkomen (in het NW), die twee lijnen mekaar dan snijden onder een rechte hoek, maar enkel op de breedtegraad van Stonehenge en van Noord-Brabant (51° tot 51°30’ noorderbreedte). In Stonehenge vormen vier stenen uit de eerste bouwperiode (de Station Stones) een rechthoek die zo georiënteerd is, en in enkele Noord-Brabantse paalkransen is deze rechthoek ook terug te vinden.

“Kathedralen uit de steentijd” is een aanrader voor iedereen die gefascineerd is door deze mysterieuze bouwwerken uit onze prehistorie. Het is duidelijk geschreven, begrijpelijk voor de leek, bespreekt een opvallende rijkdom aan facetten van deze bouwsels en loopt niet in de val van het modieus New Age-gezwets over dit onderwerp, zonder echter a priori alternatieve theorieën te verwerpen. Het boek is handig als leidraad bij een bezoek aan deze bij ons wat minder bekende monumenten, alhoewel het niet bedoeld is als reisgids en je dikwijls andere bronnen zult moeten gebruiken om de dolmens en menhirs terug te vinden. Ik ga deze zomer in ieder geval eens op ontdekkingstocht, een buitenkans om de invloed van aardstralen eens aan den lijve te ondervinden.

 

Kathedralen uit de steentijd - Hunebedden, dolmens en menhirs in de Lage Landen - Herman Clerinx - 197 pagina’s - uitgeverij Davidsfonds, Leuven