Inleiding: Het monster van Li Zhisui
De mythe van Mao is in de loop van de laatste drie decennia langzaam maar zeker gesloopt. Het afbraakproces startte begin de jaren zeventig, ging in een hogere versnelling na de dood van Mao in 1976, en was begin de jaren negentig voor een groot deel voltooid. Het weinige dat toen nog van de mythe overbleef werd in 1995 met de grond gelijk gemaakt door Het Privé-leven van Mao, de memoires van Mao’s lijfarts Li Zhisui.
In de memoires van Li Zhisui kwam Mao naar voor als een monster: een sluwe, wrede, megalomane en paranoïde tiran. De vaststelling dat Mao bovendien in talrijke villa’s een luxueus leventje leidde en zich seksueel liet verwennen door een steeds wisselende harem, terwijl miljoenen Chinezen van honger omkwamen, deed zijn revolutionaire retoriek wel erg hol klinken.
Voor Mao-gezinde extreem-linkse kringen waren de onthullingen van Li Zhisui niets minder dan blasfemie. “Allemaal leugens en propaganda,” luidde hun marxistisch-leninistische analyse. De vooraanstaande sinoloog Jonathan Spence laat over de betrouwbaarheid van Li’s ontboezemingen nochtans weinig twijfel bestaan. “Li’s memoires waren coherent en overtuigend, en inmiddels zijn z’n portretteringen van Mao algemeen geaccepteerd geworden,” schreef hij onlangs in de New York Review of Books.
Het zag er eventjes naar uit dat het imago van Mao met de memoires van Li Zhisui een absoluut dieptepunt had bereikt. Maar dat was buiten Jung Chang gerekend, die nu, tien jaar later, samen met Jon Halliday een nieuwe Mao-biografie heeft gepubliceerd. Hun werk Mao: Het Onbekende Verhaal gaat nog een stap verder in de deconstructie van de mythe. In de memoires van Li Zhisui waren de wreedheden van de rode keizer soms het gevolg van koude berekening, maar soms ook van grilligheid en onwetendheid. Bij Chang en Halliday daarentegen is Mao voor honderd procent een psychopaat, een pathologische massamoordenaar die bereid was om tientallen miljoenen levens op te offeren voor de verwezenlijking van zijn megalomane plannen: militaire suprematie en wereldheerschappij.
Chang en Halliday presenteren een indrukwekkend dossier met heel wat nieuw bronnenmateriaal. Hun betoog is vaak overtuigend, maar schiet soms ook tekort door een gebrek aan nuance. Maar wat de kwaliteiten of gebreken van hun boek ook zijn, voor de hierna volgende tekst zijn ze niet echt relevant. De tekst is niet gebaseerd op deze controversiële biografie, maar wel op de “officiële geschiedschrijving” van sinologen zoals Jonathan Spence, Alain Roux, John Fairbank, en vele anderen. Veel van wat er in het boek van Chang en Halliday staat, sluit daar overigens bij aan – zo onbekend is hun verhaal nu ook weer niet. Wat hun nieuwe inzichten betreft: daar zullen de sinologen nog een tijdje zoet mee zijn.
In wat volgt is het overigens ook niet de bedoeling om een bilan op te maken van de positieve en negatieve punten van Mao’s hervormingen. Wat ons hier interesseert is het feit dat westerse intellectuelen, de auteurs van onze schoolboeken inbegrepen, drie decennia lang Mao’s misdaden hebben verzwegen, geminimaliseerd of ontkend. Dat de Grote Sprong Voorwaarts, die tot de grootste hongersnood van de twintigste eeuw leidde, in een schoolboek van 1981 werd voorgesteld als een overweldigend succes, kun je moeilijk iets anders dan negationisme noemen. Hetzelfde geldt voor het feit dat sommige sociale wetenschappers ook vandaag nog blijven dwepen met the last emperor.
1. Kroniek van een aangekondigd schrikbewind
1.1. Een Chinese variant van het stalinisme
Toen na de dood van Mao in 1976 de lijken definitief uit de kast vielen, probeerde de marxistisch geïnspireerde intelligentsia in het westen – toen haast een pleonasme – de schade aan haar idool te beperken. Bijvoorbeeld door erop te wijzen dat Mao pas op latere leeftijd de trappers was kwijtgeraakt. Daar viel iets voor te zeggen. Mao had vanaf de Honderd Bloemen-campagne van 1957 inderdaad steeds minder voeling met de realiteit en werd steeds grilliger en dictatorialer. Dat was overigens ook het officiële verdict dat de Chinese Communistische Partij in 1981 bekendmaakte. Met de toevoeging welteverstaan dat Mao's positieve bijdragen aan de revolutie veel groter waren dan de fouten die hij later beging.
Sindsdien echter hebben talrijke onthullingen de mythe van Mao verder onderuit gehaald. Zo is onder meer gebleken dat Mao zich al begin de jaren veertig als een meedogenloos despoot profileerde, toen de communisten nog opereerden vanuit hun basis in Yan’an, in Noordwest China. Mao ontpopte zich in deze periode niet alleen tot gezaghebbend ideoloog, maar ook tot onbetwistbare leider van de partij. In de grote zuiveringscampagne die plaatsvond tussen 1942 en 1944 werden alle dissidente stemmen binnen de partij geëlimineerd, met andere woorden heropgevoed, gefolterd, tot zelfmoord gedreven of geëxecuteerd. Dat de weg naar de utopie geen plezierreisje ging worden, was toen al duidelijk.
In 1949 behaalde Mao uiteindelijk de definitieve overwinning in zijn strijd tegen de nationalisten van Tsjang Kai-sjek. Toen kon de mythe niet meer stuk. Mao had China immers bevrijd van de Japanse bezetter, de westerse imperialisten, de lokale krijgsheren en de nationalisten. Hij was, aldus de mythe, de Stichter des Vaderlands, die het vernederde en versplinterde China opnieuw één had gemaakt.
De realiteit was gecompliceerder, vooral wat de overwinning op de nationalisten betrof. Veel keus hadden de Chinezen niet: Mao Zedong en Tsjang Kai-sjek waren beiden brutale dictators die terreur niet schuwden. Maar Tsjang Kai-sjek was corrupt en in alle opzichten uitermate incompetent, zodat hij het uiteindelijk bij een groot deel van de bevolking verkorven had. Mao werd dan ook door velen als het minste kwaad gezien. Vooral de arme boeren hadden wel oren naar de landhervormingen die hij beloofde. Bovendien trad het communistisch leger doorgaans meer gedisciplineerd op tegenover de bevolking in vergelijking met het leger van de nationalisten. Tenslotte was er ook nog de oorlog tegen Japan, die sterk in het nadeel van Tsjang Kai-sjek speelde.
Wat het imago van beide partijen betrof beschikte Mao in elk geval over een veel omvattender propaganda-apparaat. Tsjang Kai-sjek kon niet verhinderen dat zijn wreedheden en zijn wanbeleid in een deels onafhankelijke pers en door buitenlandse journalisten werden aangeklaagd. Mao daarentegen kon, eenmaal hij aan de macht was, met zijn totalitaire controle over de berichtgeving de beeldvorming rond zijn persoon helemaal naar zijn hand zetten. Van de omvang van de executies in het communistisch kamp bijvoorbeeld waren buitenstaanders toen niet op de hoogte.
In het begin van de jaren veertig had Mao een eigen doctrine ontwikkeld: het zogenaamde Mao Zedong Denken of maoïsme, een Chinese versie van het marxisme-leninisme. In de praktijk draaide dat evenwel uit op een variant van het stalinisme. Na de uitroeping van de Chinese Volksrepubliek in 1949 groeide China uit tot een totalitaire eenpartijstaat die via hersenspoeling, repressie en terreur alle geledingen van de maatschappij in zijn greep hield. De zuiveringsmethodes waarvan Mao zich voordien al in Yan'an had bediend, werden nu op grote schaal toegepast in een reeks massacampagnes tegen alle mogelijke - echte of vermeende - vijanden van het systeem. Bij publieke beschuldigingen en confrontaties, waar de partijleden de gemoederen opzweepten, werden de verdachten vernederd, mishandeld en tot bekentenissen gedwongen. De straffen varieerden van boetes, heropvoeding en dwangarbeid tot executie.
Vooral de landhervorming in 1950 en 1951 verliep bijzonder gewelddadig. Twee tot vijf miljoen grootgrondbezitters werden terechtgesteld. Diegenen die de publieke beschuldigingen overleefden, hun familie incluis, kregen het brandmerk 'klassevijand' en werden hun burgerrechten ontnomen. Ook de in 1951 opgezette campagne tegen de 'contrarevolutionairen' in de steden was bijzonder fel, met ongeveer een miljoen doden tot gevolg. Enkele miljoenen werden naar de Chinese goelags gestuurd, de werkkampen voor heropvoeding of 'Laogai'.
1.2. Honderd Bloemen
Ondanks de terreur bleven vele Chinezen in Mao geloven, omdat sommige hervormingen positieve resultaten opleverden. De armste boeren kregen een eigen stukje grond, mannen en vrouwen kregen gelijke rechten, ziekten en epidemieën werden bestreden, en het onderwijs veralgemeend. Na dertig jaar geweld door oorlog en burgeroorlog was er ook voor het eerst economisch herstel.
Maar het geloof in het beloofde land begon spoedig te tanen. Toen de landbouwgronden vanaf 1954 gedeeltelijk werden gecollectiviseerd, daalde het enthousiasme bij de boeren. Vooral op hun klein stukje privé-grond bleken ze zeer productief te zijn. Naarmate de collectivisatie toenam en de communistische partij op alle bestuursniveaus steviger in het zadel zat, ontstond er ook een nieuwe elite van geprivilegieerde en vaak corrupte partijbonzen. De intellectuelen - wetenschappers en schrijvers - zagen het met lede ogen aan. Aanvankelijk koesterden ze, hierin geholpen door een grondige marxistisch-leninistische herscholing, de hoop dat ze met hun kennis mee zouden kunnen timmeren aan de weg naar het socialisme. Maar in de praktijk moesten ze zich steevast neerleggen bij het dictaat van de partij. Het gemor nam toe.
In de hoop iedereen weer aan boord te krijgen, lanceerde Mao in 1957 de Honderd Bloemen-campagne, waarin hij de critici opriep om openhartig hun grieven te luchten. Tenminste, dat is de officiële versie. Volgens de getuigenis van Li Zhisui, Mao’s lijfarts, was het eigenlijk de bedoeling om “de slangen uit hun hol te lokken”. De golf van kritiek was in ieder geval groter dan verwacht. Intellectuelen protesteerden niet alleen tegen de privileges van het partijkader en het geestdodende dogmatisme, maar uitten zelfs twijfels over het communisme. Mao hoorde het in Beijing donderen. Tegen de intellectuelen ontketende hij een wrede, door Deng Xiaoping in detail georkestreerde 'campagne tegen de rechtse elementen'. Ongeveer een miljoen Chinezen werd vervolgd. Enkele honderdduizenden verloren het leven, de anderen werden meestal verbannen naar werkkampen in afgelegen gebieden. Ze kregen, samen met hun familie, het stigma 'giftig onkruid' opgekleefd.
1.3. De Grote Sprong Voorwaarts
Mao had voordien al, in 1955, geprobeerd om een grootschalige collectivisatie van de landbouw door te drukken, maar kreeg toen tegenwind van hoge partijleiders die zijn ideeën economisch onverantwoord vonden. De kritische stemmen - waartoe ook economen behoorden - waren nu echter door de 'anti-rechtsen'-campagne weggezuiverd. Ook de propaganda had inmiddels effect gesorteerd en een ware Mao-cultus op gang gebracht. Niemand wou, kon of durfde nog te protesteren. Op die manier kon Mao eindelijk zijn radicale plan, de zogenaamde Grote Sprong Voorwaarts, doorvoeren. Bedoeling was om de productie van de landbouw op te drijven door volledige collectivisatie van de gronden en organisatie van de arbeid in reusachtige communes. Niet individueel gewin of technische deskundigheid, maar revolutionaire hartstocht, inzet en zelfopoffering moesten de boerenmassa's inspireren tot grootse prestaties.
Toen de Grote Sprong Voorwaarts in 1958 werd gelanceerd, stond er op de massahysterie geen rem meer. Plattelandsarbeiders werkten de klok rond en werden massaal gemobiliseerd voor uiteenlopende projecten, waarvan sommige volstrekt onzinnig waren. Meest bekend is de kleine staaloven op het achtererf, waarvan er zowat een miljoen over het hele land werden gebouwd. Hele bossen werden gekapt om de talloze ovens van brandstof te voorzien. Ook ijzeren keukengerei en houten meubelen verdwenen in de amateuristische constructies. Het was een waanzinnige verkwisting, want het aldus geproduceerde ijzer was waardeloos. Ondertussen werden essentiële taken in de landbouw, zoals het binnenhalen van de oogst, verwaarloosd, met als gevolg dat graangewassen soms op de velden stonden te rotten. Verder werd ook druk geëxperimenteerd met dubieuze landbouwmethodes, zoals zeer diep ploegen, het dicht op elkaar planten van gewassen, enzovoort.
De decentralisatie van de economische planning dreef de utopische waan ten top. Lokale leiders waren geen economen, maar partijleden die minachting hadden voor experts. Ze werden vooral gedreven door loyaliteit aan de partij en de 'Voorzitter'. Ze wedijverden met elkaar in het opstellen van volstrekt onrealistische rapporten over resultaten en doelstellingen. De vervalsing van de cijfers was fataal voor de boeren. Zo kwam het centraal statistisch bureau op basis van de binnenlopende rapporten tot de conclusie dat China in 1958 bijna dubbel zoveel graan had geproduceerd als het jaar ervoor. Dat was echter niet het geval en vanaf 1959 ging de graanproductie zelfs steil naar beneden, als gevolg van het rampzalige beleid en het slechte weer. Maar omdat de overheid in de waan verkeerde dat de oogsten spectaculair waren, moesten de boeren - wiens voorraden slonken - nu veel grotere hoeveelheden graan afstaan. Het land stevende af op een hongersnood.
Uit verslagen van partijvergaderingen in november 1958 blijkt dat Mao toen al op de hoogte was van de rampzalige ontwikkelingen: het extreme geweld dat gebruikt werd tijdens de massacampagnes, de hongersnood die het land dreigde te treffen, enzovoort. Toch hield hij vast aan de ingeslagen koers. Wanneer Maarschalk Peng Dehuai, in juli 1959, als enige de moed had om hem op de nakende catastrofe te wijzen, werd Mao woedend. Hij bestempelde Peng Dehuai als een 'rechtse opportunist', onthief hem uit zijn functie, en zorgde ervoor dat de Grote Sprong met hernieuwde ijver werd voortgezet. Van de boeren eiste Mao nu nog grotere leveringen van graan dan voorheen. Ook de graanexport naar de Sovjet-Unie werd verhoogd.
Mao’s beleid leidde tot de grootste hongersnood uit de Chinese geschiedenis, die tussen 1959 en 1961 aan minstens twintig miljoen mensen het leven kostte. Ook in de jaren daarop stierven nog velen, waaronder vooral kinderen, door ondervoeding. Het totale aantal slachtoffers wordt meestal geschat op twintig tot dertig miljoen, hoewel sommige experts een bovengrens van veertig miljoen hanteren. Daarnaast was er ook nog eens een daling van het aantal geboorten met minstens 10 miljoen. Pas in 1961 was Mao bereid de collectivisatie en het communeleven voor een groot deel terug te schroeven.
1.4. De Culturele Revolutie
Door de Grote Sprong Voorwaarts liepen Mao's imago en gezag voor het eerst ernstige averij op. De partij gooide het roer om naar een meer pragmatisch beleid, met een gedeeltelijke terugkeer naar privé-bezit in de landbouw. Vanaf 1961 begon het land uit het dal te klimmen. Dat was echter niet naar de zin van Mao. Hij vond dat het economisch herstel er gekomen was ten koste van gelijkheid en revolutionaire zuiverheid, en zag overal het spook van kapitalisme opdoemen.
Samen met enkele partijleiders die hem trouw waren gebleven, en met behulp van het leger, organiseerde Mao in 1966 de Culturele Revolutie. Jongeren werden opgeroepen om te rebelleren tegen de 'verraders' binnen partij en staat. Groepen studenten, die zich als Rode Gardisten opwierpen, vielen iedereen aan die ze ervan verdachten Mao's ideeën niet na te volgen. Ook de traditionele Chinese cultuur moest eraan geloven. Tempels, paleizen, kunstvoorwerpen en oude teksten werden vernietigd.
Er werden twee vormen van geweld gehanteerd. Een eerste vorm, die vooral gericht was tegen de 'rechtsen' in de partij, stond onder regie van Mao's bondgenoten binnen de partijtop (waaronder de 'Bende van vier'). De verdachten werden gevangen genomen en door hun ondervragers gefolterd. Daarnaast werden ze in publieke bijeenkomsten blootgesteld aan de 'revolutionaire massa's', waaronder de Rode Gardisten, waar ze nogmaals mishandeld werden. De Rode Gardisten konden, mits invulling van een formulier, zo'n gevangene voor een publieke sessie 'lenen'. Sommige slachtoffers waren zo gegeerd dat hun verschijning moest worden beperkt tot drie openbare veroordelingen per week. Onder meer Liu Shaoqi, de president van de Republiek, en maarschalk Peng Dehuai - beiden hadden kritiek geleverd op Mao - lieten het leven door zo'n behandeling. Tussen 1966 en 1976 moesten in totaal twee miljoen kaderleden van de partij dit soort beproevingen doorstaan.
Daarnaast was er ook het spontane geweld van de Rode Gardisten tegen iedereen die onvoldoende zuiver in de leer was. Vrijwel alles - een buitenlands boek of kunstvoorwerp in bezit hebben of te veel tijd besteden aan klassieke studies - kwam in aanmerking voor een beschuldiging. Vele miljoenen werden het slachtoffer van deze ongecoördineerde heksenjacht. Een deel werd gedood, anderen pleegden zelfmoord. Wie de mishandeling doorstond, was psychisch of fysiek verminkt voor het leven.
Het destructieve fanatisme van de Culturele Revolutie kende een hoogtepunt in 1966 en 1967. In 1967 begonnen diverse radicale facties ook onderling strijd te leveren en kwam het land in een totale anarchie terecht. Vanaf dan begon het leger - overigens op zeer bloedige wijze - op te treden tegen de Rode Gardisten. Een jaar later had Mao de teugels weer in handen, zijn rivalen waren uitgeschakeld. De jacht op verraders en de vetes tussen rivaliserende groepen bleven echter voortbestaan tot aan Mao's dood in 1976.
1.5. Van Dr. Strangelove tot beschermgod
Mao 'veroorzaakte meer doden onder de eigen bevolking dan enig ander leider in de geschiedenis', concludeert de Britse journalist Philip Short in zijn boek Mao, A Life (2000). Short is nog zeer mild en schat het aantal doden op 23 tot 35 miljoen. Jung Chang, auteur van Wilde Zwanen, en haar echtgenoot, de Britse historicus Jon Halliday, schetsen in hun werk Mao: Het Onbekende Verhaal (2005) een veel somberder beeld. Hun rekensom komt uit op ‘ruim 70 miljoen’. Dat cijfer stemt ongeveer overeen met de bovengrens van de schattingen in het Zwartboek van het communisme (1997), waarin de sinoloog Jean-Louis Margolin het dodental op 44 tot 72 miljoen raamt.
In absolute cijfers gerekend hoeft Mao als massamoordenaar niet onder te doen voor Hitler of Stalin, integendeel. Vooral de gelijkenissen met de 'rode tsaar' springen in het oog. Maar er zijn ook verschillen. Stalin was vooral uit op de fysieke eliminatie van zijn tegenstanders. Mao daarentegen legde meer nadruk op hersenspoeling en heropvoeding, hoewel hij zich inzake executies evenmin onbetuigd liet. Vast onderdeel van de heropvoeding waren de publieke beschuldigingen of 'strijdsessies', waar de deelnemers werden gedwongen tot kritiek en zelfkritiek. Mao creëerde op die manier een vorm van terreur die de mensen tegen elkaar gebruikten. Heropvoeding kende overigens niet zelden een dodelijke afloop, want in de strafkampen stierven velen door uitputting en ontbering - volgens de Amerikaanse politicoloog Rudolph Rummel zo'n 15 miljoen in de periode tussen 1949 en 1987.
Mao en Stalin hadden in elk geval hun eigen stijl. Bij Stalin werd de massamoord strak gepland, terwijl Mao zich vooral onderscheidde met chaotische massacampagnes die ontelbare slachtoffers eisten. Hij leek zich daar weinig om te bekommeren. Veelzeggend in dit opzicht waren zijn herhaalde uitspraken dat China een nucleaire oorlog niet hoefde te vrezen. In zo'n oorlog, zei Mao in 1957 tegen Chroetsjov, zouden er misschien 300 miljoen Chinezen sterven, maar er zouden er nog altijd voldoende overblijven om de oorlog te winnen. De Grote Roerganger was de vleesgeworden Dr. Strangelove.
Heel wat auteurs schetsen Mao als een monster: een opportunistische, genadeloze, megalomane, door absolute macht gecorrumpeerde tiran. Anderen zien hem veeleer als een complex figuur met contradictoire eigenschappen, die door het tirannieke optreden tegenover zijn critici alsmaar verder van de realiteit vervreemd raakte. 'Mao degenereerde van een pragmatisch visionair tot een paranoïde ideoloog,' luidt het bij de Australische politicoloog Frederick Teiwes. Hoe dan ook, Mao was er vanaf het begin van overtuigd dat het doel alle middelen heiligt. Zo uitte hij bijvoorbeeld op jonge leeftijd reeds zijn bewondering voor Heer Shang, een minister van de Qin-dynastie die berucht was om zijn wreed en gewetenloos karakter.
Dat Mao nu nog altijd zo populair is in China heeft verschillende oorzaken. Om te beginnen wordt hij gezien als de sterke, charismatische leider die het land heeft bevrijd en één gemaakt. In het fors nationalistische klimaat van het huidige China kan dat tellen als argument. Verder heeft Mao's partij, die nog altijd aan de macht is, de door de propaganda gecreëerde mythe altijd ten dele in stand gehouden. Tenslotte is er ook nog de volksreligie. In China is het traditie om te geloven dat de overledenen actief blijven in de wereld van de levenden. Wie zich tijdens zijn leven bijvoorbeeld onderscheidt door zijn uitzonderlijke macht of meedogenloze krijgshaftige uitstraling, kan postuum vereerd worden als beschermgod. Voor Mao was dat niet anders, des te meer omdat de cultus rond zijn persoon al tijdens de Culturele Revolutie een uitgesproken religieus karakter had gekregen. Vandaar de vele amuletten en talismans met afbeeldingen van Mao die je in auto's en vrachtwagens aan de achteruitkijkspiegel ziet hangen.
2. Mao-cultus in de jaren zestig en zeventig
2.1. Vaarwel Stalin, welkom Mao
Van de goddelijke status die Mao in de jaren zestig in westerse intellectuele kringen verwierf, blijft nu nog maar bitter weinig over. Een gelijkaardige ontmaskering viel destijds Stalin te beurt. In de jaren dertig trokken linkse intellectuelen naar de Sovjet-Unie om er “het land van de hoop” te bezoeken. Berichten over de terreur en de strafkampen werden systematisch in de wind geslagen. De sympathie voor Stalin raakte niettemin langzamerhand geërodeerd en kreeg een finale klap toen Chroetsjov in 1956 een boekje opendeed over de misdaden van zijn voorganger. Ontkennen was niet langer mogelijk. Het zou echter nog tot de publicatie van Solzjenitsyns Goelag Archipel in 1973 duren vooraleer de ware aard en omvang van de stalinistische terreur algemeen bekend raakten.
Na de exit van Stalin rees Mao als de Rode Zon aan het firmament van de marxistische utopie. In de tweede helft van de jaren zestig en de eerste helft van de jaren zeventig, toen de revolte tegen het westers kapitalisme en imperialisme haar hoogtepunt kende, ontstond er zelfs een ware Mao-rage. Mao had immers zopas de Culturele Revolutie ontketend en opgeroepen om te rebelleren tegen elke vorm van gezag en ongelijkheid. Voor de westerse protestbewegingen klonk het als muziek in de oren. De Sovjet-Unie had voor velen afgedaan, want Chroetsjov had het revolutionaire vuur laten doven door 'verburgerlijking' en bureaucratisering. Mao's permanente revolutie daarentegen werd gezien als het meest extreme experiment in utopie.
In westerse universitaire milieus, waar de strijd tegen het kapitalisme het hevigst opflakkerde, juichten velen Mao's boerensocialisme toe. Het Chinese experiment om een nieuwe, betere mens te scheppen, zo schreef de Nederlandse socioloog W. F. Wertheim in 1971, zou wel eens 'beslissend kunnen blijken te zijn voor het lot der mensheid'. In 1977, een jaar na de dood van Mao, hield dezelfde geleerde professor nog altijd vol dat Mao's beleid 'voortdurend gekenmerkt is geweest door een klimaat van humaniteit'.
Ook heel wat sinologen waren gecharmeerd door het maoïsme. 'De belangrijkste component van het Chinese leven ... is de menselijke warmte van het persoonlijke contact,' schreef de Amerikaanse sinoloog John K. Fairbank in 1972. Schrijvers en journalisten vervoegden het koor. Harry Mulish bezong in 1968 de Culturele Revolutie als 'misschien de meest fantastische gebeurtenis uit de wereldgeschiedenis'.
De Mao-adepten begaven zich, gewapend met een retourbiljetje, naar het Chinese paradijs, waar ze allemaal langs dezelfde route dezelfde modeldorpen en -boerderijen te zien kregen. De meesten onderwierpen zich gewillig aan de propaganda van de behulpzame tolken en gidsen. Ze kwamen terug met jubelende verslagen over Mao's wonderland. 'Wij wilden jullie misleiden, maar jullie wilden misleid worden,' zei een Chinese gids in 1979 tegen een westerse bezoeker die daar zeven jaar eerder was geweest.
2.2. Ideologische verblinding
De perceptie leek inderdaad ernstig vertroebeld. Hoewel men over de details in het duister tastte, was er vanaf het eerste uur voldoende informatie die aantoonde dat Mao's massacampagnes een fiasco waren. De hongersnood van de Grote Sprong Voorwaarts (1958-1961) werd bijvoorbeeld besproken in The New York Times van 16 mei 1959 en in diverse nummers van het vaktijdschrift China Quarterly in 1960 en 1961. De oorspronkelijke schattingen werden bevestigd en verder verfijnd toen de Volksrepubliek China in 1980 officiële statistieken publiceerde. Wat de Culturele Revolutie (1966-67) betrof idem dito: het geweld en de terreur kwamen destijds aan bod in de kranten van de Chinese Volksrepubliek, en haalden koppen in de internationale pers. Een overzicht was bijvoorbeeld te vinden in het Amerikaanse weekblad Time van 13 januari 1967.
In de jaren zestig al reageerden verschillende auteurs tegen de Mao-cultus. Maar het meest geruchtmakend waren de boeken Les habits neufs du président Mao (1971) en Ombres Chinoises (1974) van Simon Leys (pseudoniem van Pierre Ryckmans). Op basis van documenten, getuigenissen en eigen reisobservaties stelde deze in België geboren sinoloog de schaduwzijden van het Chinese socialisme en de ideologische verblinding van de Mao-adepten vlijmscherp aan de kaak.
Critici zoals Leys kregen van de Mao-lobby echter het verwijt slecht geïnformeerd te zijn, een westerse bril te dragen, agenten van de CIA te zijn of last te hebben van een kleinburgerlijk vrijheidsideaal. En in China waren ze niet meer welkom. Ook nu speelt dat overigens nog mee: sinologen doen liever geen al te scherpe uitspraken over Mao, omdat dat de relaties met China en dus het academisch werk in het gedrang brengt.
Hoe dan ook, bij de dood van Mao in 1976 waren er in de kranten vooral lovende commentaren te lezen. 'Mao was geen tiran', kopte The International Herald Tribune, terwijl Le Monde het had over een 'geweldige leegte'. NRC Handelsblad wees erop dat het maoïsme in China een maatschappij had ontworpen 'die voor de oplossing van de toekomstproblemen van de wereld grote beloften kan inhouden.' In China wordt Mao echter vanaf 1978 openlijk, en in januari 1981 zelfs in een officieel verdict, fel bekritiseerd omwille van zijn rol in de Grote Sprong Voorwaarts en de Culturele Revolutie. Ook in onze contreien begon de Mao-verering toen veel van zijn elan te verliezen.
3. Mao-mania in de schoolboeken
3.1. De vrolijke kinderen van de Chinese communes
De Mao-mania drong in de jaren zeventig door tot in de Vlaamse schoolboeken. Van het beperkte aantal handboeken geschiedenis die toen aandacht hadden voor China, liet de meerderheid zich in overwegend positieve, zoniet euforische bewoordingen uit over de Grote Roerganger. Historische Units (1973) en Historia (1978) bijvoorbeeld aarzelden niet om Mao 'geniaal' te noemen. Over de hongersnood van de Grote Sprong Voorwaarts (1958 - 1961) werd in onze schoolboeken van de jaren zeventig en tachtig nooit iets gezegd. Ook de terreur van de Culturele Revolutie bleef meestal onbesproken. Wat de talrijke executies tijdens de landhervorming of de andere campagnes betrof, idem dito. Als de landhervorming ter sprake kwam, gebeurde dat op verbloemde wijze: de landeigenaren werden niet geëxecuteerd, maar ‘voor een rechtbank gedaagd’, of iets van die strekking.
Toch had men in onze schoolboeken soms ook oog voor de indoctrinatie en het totalitarisme die Mao’s socialisme kenmerkten, maar die schaduwkanten werden meteen gerelativeerd. Het ‘totalitair alternatief’, zo lezen we in Historische Units (1973), stond immers ten dienste van de gemeenschap. Dit schoolboek maakt dan ook onderscheid tussen twee types van democratie: de westerse democratie en de ‘Sovjet-democratie’ (p. 32).
In Tijdspiegel 6, Twintigste Eeuw (1978, eerste druk 1975) klinkt het nog een stuk uitbundiger. Dit handboek, dat een volle zes bladzijden aan Mao besteedt, wordt ook nog eens vergezeld van een opmerkelijke handleiding. Die omschrijft het verschil met het communisme in Europa als volgt: 'Communisme in China: nieuwe collectiviteit kwam in de plaats van een eeuwenoud patriarchaal familiesysteem - leidde tot bevrijding van het individu' (p. 116). Vandaar ook dat de lezer in deze handleiding wordt aangespoord om zich te verdiepen in het artikel 'Mao's vrijheidsdenken: de mogelijkheid om samen het leven te veranderen' van de filosoof Hans Achterhuis, die zijn mening trouwens later herzag.
Dat er onder Mao een nieuwe mens in de maak was, kon je in het handboek Tijdspiegel 6, Twintigste Eeuw ook leren uit het tekstfragment met de titel 'De vrolijke kinderen van de communes in Rood-China' (p. 240). In deze tekst deelt een Canadees psychiater ons mee hoe hij onder de indruk kwam van de 'gelukkige, ontspannen verhouding' en de 'warmte' tussen kind en ouder in het Chinese gezin in de commune. In vergelijking met het Canadese gezin, dat kennelijk minder warmte uitstraalt en in crisis verkeert, is het Chinese gezin in de commune volgens de psychiater dan ook 'zeer aan te bevelen'. Dat kinderen in de Chinese Volksrepubliek werden aangespoord om hun ouders aan te geven voor eventuele 'contrarevolutionaire' opvattingen, wat tot talrijke gezinsdrama's en zelfmoorden leidde, blijft hier uiteraard onvermeld.
3.2. Van eufemisme tot geschiedvervalsing
Over de Grote Sprong Voorwaarts - als hij al ter sprake kwam - wilden onze schoolboeken alleen maar kwijt dat hij ‘mislukt’ was. Chrono 6: Het eigen tijdsgebeuren (1982) pakt hier zelfs uit met het grensverleggend eufemisme ‘geen onverdeeld succes’. Geen woord over de hongersnood, laat staan over de 20 tot 30 miljoen doden. Als de oorzaken aan bod komen, verwijzen de auteurs naar het slechte weer, de terugtrekking van de Russische adviseurs (terwijl de hongersnood al een jaar voordien was begonnen), de misoogsten, enzovoort. Maar de verpletterende verantwoordelijkheid van Mao blijft buiten beeld.
Feiten worden niet alleen verzwegen, verbloemd of verdraaid, maar soms ronduit vervalst. In het boek Onze Eeuw Toen (1978, herdruk 1981) staat er te lezen dat de Grote Sprong Voorwaarts een 'groots experiment' is met het volgende effect: 'De totale productie van China nam toe in grootte en variatie. ... Met één slag hees China zich op tot het niveau van de economische mogendheden.' (p. 89) Opdat de grootsheid van Mao's project ten volle zou doordringen tot de lezer, wordt ze nog eens in de verf gezet in een apart kadertje: 'Grote Sprong Voorwaarts: symbolische naam voor de groei van het tweede vijfjarenplan, waarvan de doelstellingen reeds na twee jaar waren gerealiseerd.' Volgens dit geschiedenisboek was de Grote Sprong dus een overweldigend succes en heeft de grootste hongersnood uit de twintigste eeuw eigenlijk nooit bestaan. Drie jaar later, in 1981, werd deze tekst in ongewijzigde vorm herdrukt.
De Culturele Revolutie kreeg in onze schoolboeken een gelijkaardige behandeling. Over deze periode zegt bijvoorbeeld Onze eeuw toen (1978, 1981): 'In massa bezon het land zich drie jaar lang over het sluipende vergif van de verburgerlijking en de macht van de bureaucratie.' Meer moest dat niet zijn. Ook in Historische Units (1973) geen kwaad woord over de Culturele Revolutie: dit was een poging van Mao om de jeugd te radicaliseren en 'de zuiverheid der revolutionaire idealen te vrijwaren'. Wat in hetzelfde boek wordt geïllustreerd met een voortreffelijk staaltje van Mao's wervende poëzie: 'Gij jongeren, gij zijt dynamisch, in volle ontplooiing, zoals de zon om acht of negen uur 's morgens. Het is op u dat de hoop gevestigd is' (p 15).
3.3. Professoren in de ban van Mao
Na de dood van Mao in 1976, en vooral na de democratiseringsbeweging in 1978, vielen de talrijke onthullingen over Mao’s regime niet meer te ontkennen. Dat blijkt onder meer uit het boek De Papieren Lente, dat in 1981 verscheen, met een voorwoord van de Nederlandse politicoloog Bart Tromp. Tromp stipt daarin aan dat de beruchte hongersnood ‘misschien wel tientallen miljoenen doden’ heeft geëist. Verder in het boek wordt de Culturele Revolutie verantwoordelijk geacht voor ‘de politieke brandmerking van maar liefst 100 miljoen mensen en de moord op 400 000.’ Maar onze schoolboeken bleven zwijgen. In de edities van de jaren tachtig, en zelfs die van de jaren negentig (met uitzondering van één editie van 1994) werd nog altijd met geen woord gerept over de hongersnood wanneer de Grote Sprong ter sprake kwam. Ook het geweld van de Culturele Revolutie bleef in nevelen gehuld.
Niettemin begon het discours in de jaren negentig kritischer te klinken. Pas na 2000 echter - bijna een halve eeuw na datum - verschijnen twee handboeken die de hongersnood en de terreur onder de aandacht brengen. Historia 6 - Unit Noord-Zuid (2002) doet dat op een veeleer omzichtige wijze, terwijl Storia (2002) in niet mis te verstane woorden Mao van zijn voetstuk haalt. Wat echter nog altijd in het oog springt in deze edities, is het gebrek aan cijfers over het aantal doden. De ‘minstens 20 miljoen’ doden van de hongersnood, een schatting waarover een vrij grote consensus bestaat onder sinologen, staat in onze huidige schoolboeken nergens vermeld.
Feit blijft dat er nu met veel meer scepsis wordt teruggekeken op Mao's bewind. Maar er zijn nog altijd uitzonderingen. Voor wie nu aan de universiteit van Gent sociologie studeert bijvoorbeeld, is het boek Social Theory (1999) van Charles Lemert, en in het bijzonder het daarin opgenomen artikel Identity, Struggle, Contradiction van Mao Zedong, verplichte lectuur. Op zich is daar niets mis mee, ware het niet dat Lemert in zijn inleiding over Mao - die in het artikel blijkbaar 'op zijn briljantst' is - ongeremd de loftrompet steekt. 'Misschien meer dan enig ander, Lenin inbegrepen, slaagde Mao erin theorie en politieke praktijk te verenigen in een coherente levensfilosofie,' toetert de socioloog van dienst. Sommige academici zien er blijkbaar nog altijd geen graten in om massamoordenaars de hemel in te prijzen.
De oorspronkelijke versie van dit artikel werd in oktober 2005 gepubliceerd in het tijdschrift Eos.
Bibliografie
- Aart Aarsbergen, Verre Paradijzen, HES Uitgevers, Utrecht, 1988.
- Timothy Cheek, Mao Zedong and China’s Revolutions, Bedford/St.Martin’s, Boston/New York, 2002.
- John K. Fairbank, China: A New History, Harvard University Press, Cambridge/London, 1992.
- Stefan Landsberger, Mao Zedong, de beeldvorming rond een moderne keizer, Groniek, 158/159, 2002.
- Jean-Louis Margolin, China: een lange mars in de nacht, verschenen in: Zwartboek van het communisme, De Arbeiderspers, Amsterdam/Antwerpen, 1997.
- Erik van Ree, Wereldrevolutie, De communistische beweging van Marx tot Kim Jong Il, Mets&Schilt/Standaard, Amsterdam/Antwerpen, 2005.
- Alain Roux, La Chine au 20e siècle, Armand Colin, VUEF, 2003.
- Jonathan Spence, Op zoek naar het moderne China, Agon, Amsterdam, 1991.
- Jonathan Spence, Mao, Maarten Muntinga, Amsterdam, 2001.
- Li Zhisui, Het privé-leven van Mao, Balans, Amsterdam, 1995.