Wat bedoel je precies met vaagtaal?
“Vaagtaal is taal waarin belangrijke begrippen niet worden toegelicht. Daardoor ontstaat een indruk van diepzinnigheid, maar die verbergt vaak nietszeggendheid. Je komt dit soort taal overal tegen, onder filosofen, vooral die van postmoderne snit, maar ook onder beleidsmakers. Ik heb sterk de indruk dat de vaagtaal onder laatsgenoemde beroepsgroep nog is toegenomen sinds de terreurdreiging.”
Geef eens een voorbeeld van dat soort taalgebruik.
“Onlangs verscheen van Frans Timmermans, Nederlands politicus en inmiddels lid van de Europese Commissie, het boekje Broederschap, waarin hij probeert uit te leggen wat hij doet en waarvoor hij staat. Het staat vol met vaagtaal. Neem bijvoorbeeld het volgende citaat: ‘Ik zie ook wel dat Europa in een crisis zit, maar ik heb wel vertrouwen in de toekomst. Dat moet dan wel zijn via een Europa dat een nieuwe invulling weet te geven aan de drie treden naar het hoogste podium: ‘vrijheid’, ‘gelijkheid’ en ‘broederlijkheid’ of iets in die trant.’ Als ik dat lees, denk ik: prachtige idealen maar wat betekenen ze in de praktijk? Lippendienst bewijzen aan abstracte vergezichten kost niets, maar ondertussen maak je er wel goede sier mee. Zeker van beleidsmakers mag je verwachten dat ze ideeën omzetten in concrete beleidsmaatregelen. Anders blijft er weinig meer over dan holle retoriek. De Amerikaanse filosoof Daniel Dennett noemt zo’n uitspraken ‘deepities’: ze lijken een ontzettend groot inzicht te verwoorden, maar ze zijn zo evident dat iedereen het er eigenlijk mee eens is. Het boek van Timmermans staat er vol mee en hij is geen op zichzelf staand geval.”
En hij concretiseert het nergens?
“Geenszins. Betekent het nu dat we meer geld moeten investeren in scholing of in de verdediging van de vrije meningsuiting? Je komt het niet te weten uit zijn pamflet. Daardoor blijft het cerebraal en algemeen, en test je je eigen ideeën niet. Met ‘vrijheid’, ‘gelijkheid’ en ‘broederlijkheid’ op het podium zal wel niemand het oneens zijn. Probeer het eens concreet te maken, dan wordt het al wat lastiger. Dan rijzen er ook allerlei mogelijke tegenargumenten. Wanneer je zo vaag schrijft dat tegenargumenten niet mogelijk zijn, dan fungeert die vaagheid als een immunisatiestrategie.”
Je moet jezelf kwetsbaar kunnen opstellen voor kritiek?
Precies, en sinds Karl Popper weten we hoe belangrijk dat is. Dat je standpunten vatbaar moeten zijn voor falsificatie, geldt niet enkel voor wetenschappelijke theorieën, maar het is een nuttig uitgangspunt voor elk geval van oordeelsvorming. Dus ook voor iedereen die zich in het publieke debat begeeft - of misschien wel juist voor hen. Toegespitst op Timmermans: pas als hij duidelijk maakt wat hij bedoelt, kun je het ermee eens zijn of er juist tegenin gaan. In the end knapt daar de kwaliteit van het denkwerk van op.
Wanneer is het gebruik van vaagtaal het meest problematisch?
“Op momenten dat je mag verwachten dat mensen verantwoording afleggen. Voor politici en ambtenaren is de verleiding groot om bobotaal te gebruiken. We moeten vooral alert zijn wanneer beleidsmakers vaagtaal gaan gebruiken. In een democratie moeten gezagsdragers rekenschap afleggen over het gevoerde beleid. Maar opdat het electoraat hen zou kunnen controleren, moeten ze in elk geval duidelijk genoeg communiceren. Dan mogen ze niet wegduiken. Misschien mag ik na Timmermans een ander voorbeeld noemen. Een tijdje terug was er een rel omdat een onderwijsstichting een dure skybox in het voetbalstadion van FC Twente huurde. Kosten: 45.000 euro per jaar. Dit nieuws zorgde voor ophef: wat moeten scholen met dit soort faciliteiten! Veelzeggend was de manier waarop de directeur van de onderwijsstichting probeerde de commotie te sussen. Hij sprak liever niet over een skybox, hij gaf de voorkeur aan ‘een platform dat ons makkelijker bij elkaar brengt.’ Tja. Een taalspelletje om de angel uit het conflict te halen, als je het mij vraagt.”
Kan het niet zijn dat wat voor de ene vaag is, voor de ander duidelijk is? Welke criteria hanteer je om iets als vaag of helder te bestempelen?
“Voor alle duidelijkheid: ik pleit niet voor een soort totaalverbod op moeilijke teksten. Niet elke tekst die een inspanning vergt om te begrijpen, moet als vaagtaal worden bestempeld. Maar in elk geval moet het streven naar helderheid aanwezig zijn en ik denk dat dit juist te vaak afwezig is. Als lezer of toehoorder mag je op zijn minst verwachten dat sleutelbegrippen of bouwstenen van je betoog gedefinieerd worden. Dat geldt zeker voor beleidsmakers, maar ook wetenschappers moeten zich niet te snel neerleggen bij de overtuiging dat complexe thema´s nu eenmaal zorgen voor ontoegankelijke betogen.”
Kunnen wij er ons dan zo tegen verweren: eisen van de ander dat hij het verder concretiseert?
“Ja. De scepticus moet durven vragen: ‘Hoezo? Hoe weet je dat?’, als iemand een betoog opzet waarin abstracties elkaar in snel tempo opvolgen, maar goeddeels ongedefinieerd blijven of het moeten hebben van de macht der suggestie. Dit is de allerbelangrijkste sceptische vraag om mee te beginnen. Doodsimpel eigenlijk, misschien wel te simpel, want hoe vaak stellen we die vraag nu eigenlijk? Tegelijk is ze razend effectief. Ze dwingt de spreker om zijn begrippen uit te leggen of om voorbeelden te geven.
Maar laten we niet te snel concluderen dat ingewikkelde onderwerpen dus ook tot ingewikkelde teksten moet leiden. Uiteindelijk kan heel veel op een eloquente en heldere manier uitgelegd worden. Een wetenschapper heeft natuurlijk zijn begrippenapparaat, maar hij mag er niet van uitgaan dat daar dan automatisch een heel ingewikkeld taalgebruik bij hoort.”
Is het de taak van de wetenschapper zelf om tijd te steken in popularisering door middel van heldere uitleg voor een breed publiek?
“Ja, ik denk niet dat je zoiets moet uitbesteden aan de communicatieafdelingen van universiteiten. Die komen pas in beeld aan het einde van het traject, als een onderzoek is afgerond. Terwijl een wetenschapper al veel eerder tegen dezelfde vraag aanloopt als een journalist of een essayist: ‘Wat wil ik nu eigenlijk precies zeggen?‘ Dat dwingt je om helder te formuleren. Helder schrijven betekent dat je in staat bent een betooglijn op te zetten, met een duidelijke argumentatiestructuur. Laat dus wetenschappers zoveel mogelijk zelf verantwoordelijk zijn voor de begrijpelijkheid van hun teksten.”
Is het gebruik van vaagtaal moedwillig of gebruiken we het onbewust?
“In beginsel probeer ik steeds het scheermes van Hanlon te hanteren: schrijf nooit aan kwaad opzet toe wat afdoende verklaard kan worden door domheid of onwetendheid. Ga niet meteen denken dat er achter alles een bepaalde agenda moet zitten. In Gevoel voor stijl (2016) geeft Harvard-hoogleraar Steven Pinker het volgende voorbeeld. Een gerenommeerd bioloog houdt een lezing voor breed publiek, dus niet voor zijn vakgenoten. Alleen begrijpt de zaal er niets van. Hoe komt dat? vraagt Pinker zich af. Hij wijt het aan de vloek van de kennis. Die bioloog is zo gewend om met vakgenoten te spreken, dat hij te veel kennis veronderstelt bij zijn publiek en onbewust te veel jargon gaat gebruiken. Het gevolg: onnodige onbegrijpelijkheid.”
“In andere gevallen krijg je overigens wél het idee dat er vormen van kwade trouw in het spel zijn. Een recent voorbeeld is Diederik Stapel, de Tilburgse hoogleraar die grote delen van zijn oeuvre bij elkaar fantaseerde. Taalwetenschappers kwamen erachter dat hij zich in zijn verzonnen publicaties anders uitdrukte: die waren wetenschappelijker van toon, hadden meer jargon.”
Moeilijke taal als rookgordijn?
“Het lijkt er wel op. Dezelfde indruk krijg ik als ik postmodernistische auteurs lees. Zo stelt Jacques Lacan het mannelijk erectieorgaan gelijk aan de de wortel van min één. Tja. Je zou je wellicht nog kunnen voorstellen dat hij een heel diep inzicht op het spoor kan zijn, dat zich bijna niet in gewone taal laat uitdrukken en moet uitwijken naar concepten uit de bètawetenschap. Ik kan me dat niet meteen voorstellen, maar goed, laten we for the sake of the argument aannemen dat het van uit een soort onmacht gebeurt. Bijvoorbeeld omdat de taal die ze tot hun beschikking hebben niet volstaat om hun diep inzicht onder woorden te brengen. Maar dan lees je bij Lacan: ‘Als u mijn teksten niet begrijpt, zoveel te beter, dat geeft u juist de vrijheid om zelf aan de slag te gaan, om ze zelf te interpreteren.’ Hier gaat het niet meer om onmacht, maar om de onwil om zich helder uit te drukken.”
Wat zijn de overeenkomsten en verschillen tussen vaagtaal en postmodernistisch taalgebruik?
“Onder het postmodernisme heeft er een inflatie van begrippen plaatsgevonden. De betekenis van concepten raakte aan het schuiven. Zo zag Michel Foucault overal duistere machtsstructuren werkzaam. De school was bij voorbeeld een vorm van machtsuitoefening en politici waren nog erger dan onderdrukkende slavenhandelaren. Nog een voorbeeld: een debat of een uitwisseling van ideeën was nooit zomaar een debat of een uitwisseling van ideeën. Voor Foucault was het een machtsstrijd waarbij het ene standpunt het andere omverwerpt, als in een worstelpartij. Zo schrijft hij: ‘Een levendig publiek debat is eigenlijk een soort burgeroorlog in de dop.’ Dergelijke exterme interpretaties zijn het gevolg van taalgegoochel, onder meer door het veelvuldig gebruik van hyperbolen.”
Waarom is het gebruik daarvan schadelijk?
“Foucault was door zijn eigen filosofie niet meer in staat om de verschillen tussen goed en kwaad te zien. Zo bestempelde hij onze Westerse samenleving als de ergste samenleving die er ooit geweest was. Op hetzelfde moment bezocht hij het Iran van Ayatollah Komeini, het land bij uitstek waar een homoseksueel niets te zoeken had. Hij was zodanig in de ban van het zogenaamde ‘institutionele geweld’ op alle niveaus van onze samenleving (waarvan nooit helemaal duidelijk was waarvoor dat stond) dat hij het echte geweld uit het oog verloor. Dat zie je bij meer filosofen die zijn geïnspireerd door het postmodernisme.”
Hij stelde dat scholen machtsstructuren waren, maar dat is in zekere zin toch ook zo? Zeker in de jaren vijftig en zestig waren scholen machtsinstituten, met autoritair onderwijs waar kinderen als straf op hun handen geslagen werden met een ijzeren liniaal.
“Allicht ging het er vroeger strenger aan toe en was er sprake van lijfstraffen. Maar dat was niet waartegen Foucault ageerde, hij heeft het niet over een bepaalde periode in het onderwijs. Hij geeft een analyse van het het instituut als zodanig. Ja, het is waar dat de docent het in het klaslokaal voor het zeggen heeft en dat leerlingen moeten luisteren. Maar het is tamelijk potsierlijk om deze situatie te beschrijven in termen van systemisch geweld. Als je hiervoor zo’n krachtige termen nodig hebt, welke taal staat je dan nog ter beschikking om de echte misdrijven van de buitencategorie te omschrijven, zoals genocide en onderdrukking? De neiging tot overdrijving is een constante in het werk van Foucault, ook wanneer hij spreekt over het interpreteren van een tekst. Dat noemde hij een brutale activiteit. Op gewelddadige wijze wordt een al bestaande interpretatie overmeesterd, vond hij, ‘door die om te draaien, omver te werpen, met hamerslagen te verpletteren.’ Heel meeslepend, geef ik onmiddellijk toe, en dat verklaart waarschijnlijk ook de populariteit van Foucault. Maar hoe verhelderend is zulk bloemrijk proza nog? Is hier sprake van filosofie of hebben we niet veeleer te maken met poëzie?”