Geheimzinnige graancirkels van Eltjo Haselhoff

Afbeelding
geheimzinnige%2520graancirkels%2520pic.jpeg
Geplaatst onder
Deel artikel TwitterFacebookLinkedinWhatsapp

Je kunt over de koppen lopen. De voltallige internationale pers is vertegenwoordigd en alles wat naam heeft is opgedaagd voor de eerste live interviews met de onverschrokken ruimtevaarders. Vijf jaar heeft de reis geduurd naar de dichtstbijzijnde leefbare planeet en nog eens vijf jaar om terug te keren. Het heeft een massa geld gekost om de expeditie voor te bereiden en uit te voeren. Maar uiteindelijk zijn de ruimtereizigers terug van hun reis naar de geheimzinnige derde planeet van de ster Shamash, bijgenaamd “de blauwe”. Iedereen wil uit eerste hand het antwoord horen op de vraag die de hele bevolking zovele jaren heeft bezig gehouden: “Is er intelligent leven op de blauwe planeet?”.
Mbabkl! Pfrr, de commandant van de expeditie, is wat onwennig bij het beantwoorden van het spervuur van vragen. “Hoe hebt u kunnen communiceren met de wezens op de blauwe planeet?”, vraagt een reporter. “Wel …”, begint hij aarzelend, “in het duister, als niemand ons kon zien, hebben we cirkels gemaakt in hun voedingsgewassen.” Het geroezemoes verstomt en de reporter herhaalt onzeker: “Eh.., cirkels?”. De commandant verklaart: “Volgens instructie 3.7.13bis van het handboek ‘Contacting aliens for dummies’ moet elke poging tot contact met nieuw ontdekte levensvormen zo discreet mogelijk gebeuren. De voedingsgewassen leenden zich uitstekend tot het maken van eenvoudige pictogrammen, die voor ieder min of meer intelligent wezen intuïtief verstaanbaar zouden moeten zijn.”. “En begrepen de blauwe planeetbewoners de boodschap?”, vraagt de reporter. “Wel eh…, niet echt. Dus hebben we ze ingewikkelder gemaakt, en dan nog ingewikkelder. Maar buiten een paar excentrieke dromers dachten ze blijkbaar allemaal dat er grappenmakers aan het werk waren.”.
“’t Is een schande,” vervolgt Xfrf H@rablik, de antropoloog van de expeditie, “een authentiek Prgastkaans pictogram verwarren met de amateuristische probeersels van een paar grappenmakers. En dat noemt zich intelligent!”. “En wat hebt u toen gedaan?”. “Vermits al onze pogingen tot communicatie mislukt waren zijn we terug naar huis gekomen” antwoordt Mbabkl!. “U bedoelt dat u 10 jaar onderweg bent geweest, op een expeditie die onze bevolking quadriljoenen flapdrols (de lokale munteenheid) heeft gekost, en u hebt enkel wat cirkels gemaakt in hun velden? Dit is een nationaal schandaal, …”. De rest van het commentaar gaat verloren in het tumult van een complete chaos. De PRUL (Prgastkaanse Ruimte Utilisatie Liga) breekt de persconferentie af en veiligheidsagenten loodsen de ruimtevaarders de zaal uit, ver weg van de woedende menigte.

Dit verhaal is uiteraard verzonnen, maar sommige cerealogen of cereologen (graancirkelexperten, ook wel “croppies” genoemd) beweren dat graancirkels gemaakt worden door UFO’s in een poging om met ons te communiceren, om kosmische boodschappen over te brengen. Eltjo Haselhoff is voorzichtiger in zijn nieuwe boek Geheimzinnige Graancirkels, maar daardoor roept hij meer vragen op dan hij beantwoordt. Het boek is vooral interessant om twee redenen: er staan prachtige foto’s in van sommige van de meest spectaculaire graanfiguren van de laatste jaren, en Haselhoff geeft een overzicht van de graancirkeleigenschappen die de “wetenschappelijke” cerealogen tegenwoordig onderzoeken. Eigenlijk zou ik geen aanhalingstekens mogen gebruiken. Haselhoff voelt zich een echte wetenschapper (is het ook in zijn beroepsleven), doet op het eerste gezicht zorgvuldig onderzoek en krijgt het soms gepubliceerd in een wetenschappelijk tijdschrift. Zijn resultaten zijn intrigerend en zijn argumenten soms interessant, maar het lijkt toch meer op wetenschappelijk vernis. De skeptische reflex ontbreekt. Hij vindt zichzelf een neutraal onderzoeker, omdat hij de wildste verhalen niet gelooft en voor de rest alleen “de feiten” weergeeft, zonder conclusies te trekken.

Wat weten we over graancirkels? Ze zijn eind jaren zeventig in Zuid-Engeland voor het eerst verschenen (met uitzondering van enkele slecht gedocumenteerde, losstaande gevallen uit de vorige eeuwen) en zijn mettertijd in andere streken en (vooral Angelsaksische) landen doorgedrongen en complexer geworden. Maar de kwaliteit van de Zuid-Engelse graanfiguren blijft uitsteken boven die van de rest van de wereld. Er maakten zich ondertussen al heel wat graancirkelmakers bekend. Ze demonstreerden dat zij formaties kunnen maken die de cerealogen niet van de “echte” kunnen onderscheiden. Ze hebben zelfs prachtige websites zoals http://www.circlemakers.org/ , waar je kunt leren hoe ze dat doen. Voor een skepticus is het duidelijk: alles wijst op mensenwerk, grappenmakers die gaandeweg ervaring opdoen, een fenomeen dat zich verspreidt met de berichtgeving in de media, eerst lokaal, dan nationaal, dan internationaal. Voor Haselhoff is dat niet zo duidelijk. Hij zoekt naar verschillen tussen door mensen gemaakte en “echte” graancirkels, naar afwijkingen in de graancirkels, de zaden, de afdrukken, de vorm van het platgedrukte graan, enz. Zowel gelovige als skepticus kunnen niet anders dan onder de indruk zijn van de complexiteit en de esthetische kwaliteiten van vele recente formaties. Dit is een nieuwe kunstvorm, een etherische vorm van expressie: graankunst. De circlemakers tonen de mooiste exemplaren op hun webstek en op de “gelovige” site van Crop Circle Researchhttp://www.cropcircleresearch.com/database/index.html staat een uitgebreide database van graancirkels. Vele graankunstenaars zijn echter niet zomaar grappenmakers of hoaxers, schrijft Haselhoff, ze zijn dikwijls esoterisch geïnspireerd. Een interessant gegeven dat misschien verklaart waarom een aantal van hen jaar in jaar uit blijft volharden in deze uit de hand gelopen grappen. Ze gebruiken wichelroeden om zogenaamde leylijnen op te sporen, voelen zich geïnspireerd door een buitenaardse intelligentie of zien hun creaties als katalysatoren voor paranormale ervaringen.

Cerealogen moeten toegeven dat sommige graancirkels door mensen zijn gemaakt, maar zelfs vooraanstaande experts raken het er niet over eens welk percentage dan wel “echt” is. Voor Colin Andrews is het maar 20%, voor William Levengood is het 90%. Sommigen argumenteren dat complexe formaties nooit door mensen kunnen gemaakt worden op één nacht in het donker, anderen beweren dat enkel eenvoudige cirkels een (boven-)natuurlijke oorsprong kunnen hebben. Levengood is een aanhanger van de plasma-vortex-hypothese, oorspronkelijk door de fysicus en amateurmeteoroloog Terence Meaden ontwikkeld en gepropageerd. Een plasma-vortex zou een (nog nooit waargenomen) draaikolk van geïoniseerde lucht zijn, die graancirkels creëert wanneer hij de grond raakt. Haselhoff vindt de discussie over het percentage “echte” graancirkels onbelangrijk en wil zich in dit boek eerder toespitsen op “[het] ontstaan [van de] biophysische en andere afwijkingen aan de planten”. Hij toont zich daarin een aanhanger van Levengood, maar hij begint met de geometrische aspecten van graancirkels. Hij vermeldt dat Gerald Hawkins eenvoudige verhoudingen vond tussen (niet echt duidelijk gespecificeerde) oppervlaktes en doormeters in pictogrammen. Het zouden telkens gehele getallen zijn, maar de grafiek die dit zogezegd illustreert, toont aan dat dat niet zo is. Die gehele getallen worden dan in verband gebracht met de getemperde toonladder van de piano (de in muziek erg belangrijke kwint komt echter maar 1 keer op 25 voor!). Hij beweert vervolgens dat de in muziek omgezette verhoudingen van “echte” graancirkels harmonisch klinken en dat de muziek van door mensen gemaakte cirkels onaangenaam klinkt. Blind getest? Een hypothese gebaseerd op 25 figuren – onafhankelijk getoetst op andere figuren? Daar is niets van te merken, maar ja, dat doe je enkel in de echte wetenschap.

Een veel gemaakte opmerking over graancirkels is: “deze figuur beeldt een geometrische stelling uit die niet in de boeken van Euclides staat”, alsof Euclides alle mogelijke verhoudingen tussen meetkundige figuren voor eeuwig heeft vastgelegd. Ook Hawkins (en Haselhoff) bezondigen zich daaraan. Volgens hen kunnen de menselijke cirkelmakers onmogelijk die geavanceerde wiskundige kennis hebben om zulke figuren te construeren, terwijl het hier gaat om eenvoudige constructies van ingeschreven meetkundige figuren: een driehoek, vierkant, zeshoek (Haselhoff schrijft vijfhoek!) in een cirkel of omgekeerd. Een schoolkind dat met passer en liniaal speelt creëert wel meer van die dingen. En dat je in zulke constructies eenvoudige verhoudingen vindt kan toch niemand verbazen. Maar zelfs Science News en de wiskundige Ivars Peterson laten zich tot twee maal toe voor de kar spannen (1996 en meer uitgebreid in 2003) om het bijzondere van die figuren te verkondigen. Dat Haselhoff het niet zo nauw neemt met de nauwkeurigheid van zijn geometrische constructies heeft Aad Goddijn aangetoond in het Nederlandse Skepter van maart 2003. Haselhoff vindt een hele reeks merkwaardige eigenschappen in een graancirkel met concentrische cirkels die in 1997 in Nederlands Limburg is verschenen. Goddijn is zo onsportief om die figuur nauwkeurig te reconstrueren op zijn computer en dan verdwijnen die eigenschappen als sneeuw voor de zon. Foei, stoute skepticus!

Haselhoff beschrijft dan metingen en experimenten die hij gedaan heeft, in navolging van Levengood, met monsters graan uit twee graancirkels. Hij onderzocht twee eigenschappen: knoopverlenging en kiemlengte (lengte van de kiemplantjes twee weken na het planten van de zaden). Graan en andere grassen hebben groeiknopen op hun stengels. Graan uit graancirkels heeft langere knopen dan graan erbuiten, ontdekt Haselhoff. Hij gebruikt een computerprogramma om de knooplengtemeting te automatiseren, een lovenswaardig initiatief dat ten minste een beetje blindering in dit onderzoek brengt. En hij ontdekt dat de knooplengte toeneemt naar het centrum van de cirkels toe. Dat de knooplengte beïnvloed wordt is natuurlijk niet te verwonderen, want het graan gebruikt die groeiknopen om zich terug op te richten, bijvoorbeeld na een storm, of na de vorming van een graancirkel. Tussen vorming en ontdekking of onderzoek van een cirkel kan wat tijd verlopen (een paar dagen voor sommige gekende “nep”-cirkels). Ze kunnen natuurlijk ook vervormd zijn bij het proces dat de cirkel gevormd heeft, het platduwen van de halmen bijvoorbeeld. Haselhoff houdt het bij opwarming door een plasma-vortex of een lichtbol. Maar om te weten of dit echt zo is, zou je dezelfde metingen dubbelblind moeten uitvoeren op enkele “echte” en enkele door mensen gemaakte cirkels. Jammer genoeg hebben de cerealogen geen criteria om echt van vals te onderscheiden, tenzij allerlei zogenaamde anomalieën, zoals knoopverlenging. Ze zitten dus in een cirkelredenering gevangen, letterlijk. Haselhoff probeert hard te maken dat het effect enkel door een energiefenomeen zoals een lichtbol kan veroorzaakt worden, omdat hij een R²-regelmaat vindt in (een deel van) zijn data (een effect dat afneemt met het kwadraat van de afstand). Dat is inderdaad het geval voor stralingsintensiteit, maar ook voor een hele reeks andere fenomenen. Ook menselijke graancirkelmakers zullen veel meer in het centrum van de cirkel rondlopen dan aan de rand, afhankelijk van welke technieken ze gebruiken. Haselhoff toont wel een erg mooi (te mooi?) grafiekje met een kaarsrechte correlatie op één doorsnede (van drie die hij bemonsterd heeft) van één cirkel (van twee) waarvoor hij data heeft. Een grafiek met alle punten zou wat overtuigender geweest zijn – nu lijkt het wat op “data mining”. Een gelijkaardige (maar niet identieke) niet-blinde proef op een “nep”-cirkel levert een veel zwakkere correlatie op. De bemonstering is hier niet op vaste punten gebeurd maar willekeurig – veel ruimte dus voor (on)bewuste invloeden. Veel kunnen we er in deze omstandigheden spijtig genoeg niet uit besluiten. Ook de kiemproeven overtuigen niet om gelijkaardige redenen. Het is niet te verwonderen dat graankorrels van sommige platgeduwde halmen moeilijker kiemen dan van onberoerd graan. Er zijn ook zeer sterke verschillen binnen de graancirkels, waar maar een deel van de monsters kiemproblemen vertoont. Je kunt er weer weinig uit besluiten, maar Haselhoff vindt wel dat hij met deze metingen het door skeptici vereiste “buitengewone bewijs” heeft geleverd voor de “buitengewone stelling” dat sommige of de meeste graancirkels niet door mensen zijn gemaakt.

Skeptici gaan natuurlijk anders te werk om een dergelijk fenomeen te beoordelen dan gelovigen (Haselhoff zou zichzelf eerder agnost noemen in deze zaak, denk ik). De cerealogen zeggen: kijk eens naar al die anomalieën, al die getuigenissen, er moet toch iets aan de hand zijn. Skeptici zeggen: we weten dat een deel van de formaties door mensen gemaakt is, we zien geen verschillen tussen deze en andere formaties van tot nog toe onbekende oorsprong, waarom zouden we twee verschillende mechanismen moeten veronderstellen voor één fenomeen? De skeptische argumenten zijn (gebaseerd op de Canadese graancirkelskeptici Ted Clay en DeNoma (2003)):

  • Er worden graancirkels door mensen gemaakt. Doug Bower en Dave Chorley hebben in 1991 toegegeven dat ze er al sinds 1978 mee bezig zijn. Grappenmakers, skeptici en de media hebben meegewerkt aan graancirkelprojecten. Cerealogen slagen er niet in te herkennen dat ze door mensen gemaakt zijn, en velen van hen willen zich er nu niet meer over uitspreken. Ted Clay meldt dat in 1999 meer dan 50% van de graancirkels in Engeland ontstaan is in de graafschappen het dichtst gelegen bij bekende graancirkelmakers.
  • Menselijke sporen. De traditionele werktuigen (zoals een plank aan twee touwen) laten sporen na, er zijn constructielijnen, gaten van in de grond gedreven pinnen, voetsporen, er is zelfs eens een stuk borstelsteel in het midden blijven staan.
  • Constructiefouten. Sommige van de meest complexe constructies worden de hemel in geprezen als “perfect”. Maar ze zijn helemaal niet zo perfect als je nauwkeuriger kijkt. Er ontbreken soms cirkels, of er staat er één te veel (om de constructie makkelijker te maken?), of de symmetrie klopt niet, bijvoorbeeld om een zogenaamde “tramlijn” (een regelmatig tractorspoor door het veld) te vermijden.
  • Het “kwantum”-effect (zoals Ted Clay dit noemt). Cirkels worden niet kleiner dan een minimumafmeting, bepaald door de afmetingen van de gebruikte planken (en de afmetingen van een mens).
  • Handtekeningen. Sommige graancirkelmakers laten hun handtekening achter, zoals DD voor Doug en Dave.
  • De verlegenheidsfactor. Graancirkels ontstaan bijna altijd ’s nachts, ze worden dus gevormd door een fenomeen dat verborgen wil blijven. De mooiste constructies ontstaan op het einde van de zomer, wanneer de nachten langer worden (en er meer tijd is om complexe constructies te maken). In 1989 hebben croppies gedurende acht dagen de velden in Zuid-Engeland intensief bewaakt (Operation White Crow). In die periode is er geen enkele graancirkel gemaakt in Engeland, maar er waren er 100 voor en 140 na die periode in dat jaar.
  • De weekendfactor. Er worden meer formaties gemaakt op vrijdag-, zaterdag- en zondagnacht dan op andere nachten. Het fenomeen heeft dus meer tijd (of pinten gedronken) tijdens het weekend.
  • Verspreiding in plaats en tijd. Ontstaan in Zuid-Engeland (in 1978, wanneer Doug en Dave zeggen ermee begonnen te zijn), verspreid over de rest van Engeland, de Angelsaksische landen en Europa in het kielzog van de persberichten. Maar de beste, meest complexe formaties komen nog steeds uit Zuid-Engeland. Ze komen enkel voor in landen waar er landbouwoverschotten zijn (er zijn geen Indische rijstcirkels of Afrikaanse sorghumcirkels). Typisch is ook dat enkele van de eerste pogingen in de VS in maïsvelden plaatsvonden (ook in de film Signs gebeurt het in maïs), een erg zware job. “Corn” betekent immers koren in het Brits-Engels maar maïs in de VS – die ufonauten of plasma-vortexen hadden de Britse krantenberichten blijkbaar slecht begrepen.
  • Toenemende complexiteit en afwijking van de cirkelvorm. De complexiteit neemt toe met de tijd, het “fenomeen” leert dus bij, typisch voor menselijke activiteiten. In het begin waren ze rond – gemakkelijk te maken, geïnspireerd op “UFO-landingsplaatsen”. Dan worden ze complexer naarmate de ervaring en vakkennis toenemen. En als een “geleerde” over plasma-vortexen begint, komen er rechte lijnen. Er zijn vierkante graancirkels, complexe wiskundige constructies (bijvoorbeeld de Julia set), een tekst (We are not alone), “pixelfoto’s” zoals van “het gezicht op Mars”, een tekening van het DNA, zelfs een pictogram van een fiets. Welk (boven-)natuurlijk fenomeen zou al die dingen kunnen creëren, buiten de mens?
  • Geen dode dieren. De hitte en het geweld van zulk een plasma-vortex zouden toch een effect moeten hebben op de alomtegenwoordige knaagdieren, insecten en ongewervelden in de velden. Enkel de Nederlandse Janet Ossebaard (zoals vermeld door Haselhoff) rapporteert dode en “ontplofte” vliegen op de aren in sommige cirkels. Maar geen dode muizen, slakken, kevers, wormen enz.

Tenslotte is er het eendprincipe: “Als het er uitziet als een eend, loopt als een eend, kwaakt als een eend, dan is het een eend”. Daarmee bewijs je natuurlijk niets, maar zo denkt iedereen intuïtief. De skeptische tegenhanger hiervan is “buitengewone beweringen vereisen buitengewone bewijzen”. Haselhoff vindt van zichzelf dat hij die bewijzen heeft geleverd, maar als skeptici zijn we er niet van onder de indruk. Wat betreft zijn boek, als je één “gelovig” boek wil kopen over graancirkels, dan is dat van Haselhoff volgens mij de beste keuze. Er staan prachtige foto’s in, Haselhoff is wat kritischer dan sommigen en hij schetst een soms boeiend beeld van de wereld van de cerealogen.

Paul De Belder is bestuurslid van SKEPP

Ik wil hierbij speciaal Ted Clay, skeptisch graancirkelonderzoeker, en Jeanine DeNoma van de Oregonians for Rationality bedanken, Ted voor zijn hulp bij een aantal punten en Jeanine voor de toelating om stukken van haar artikel over dit onderwerp te gebruiken.

 

Referenties