Afbeelding
Geplaatst onder
“Something is rotten in the state of Denmark,” zegt Marcellus tegen Horatio in Shakespeares Hamlet. Het antwoord van Horatio luidt: “Heaven will direct it”. Vandaag stinkt het in “de tuin van Akademos”. Dat is uiteraard koren op de molen van de pseudowetenschappers. Het is van belang de problemen binnen de wetenschap te erkennen en naar buiten te brengen, om vervolgens samen weer aan ‘eerlijke wetenschap’ te doen. Wetenschap is meer dan ooit een economisch verschijnsel. Als we eerlijkheid als wetenschapscriterium kiezen, kunnen we misschien het tij doen keren.
Zowat een maand geleden schreef de editor van een gerenommeerd tijdschrift over nanostructuren dat tien procent van de artikels die hij ter publicatie krijgt aangeboden één of andere vorm van academisch wangedrag vertoont. De biomedische tijdschriften trokken vorig jaar meer dan 2000 artikels in: in 67 procent was er sprake van wetenschappelijke fraude. Met andere woorden: zowat 1300 artikels in de biomedische wetenschappen werden in 2012 niet gepubliceerd omwille van fraude. Uit een rondvraag blijkt dat zowat één op drie onderzoekers toegeeft zich al aan wetenschappelijk wangedrag te hebben bezondigd.
Wat is wetenschappelijke fraude? Wat is wetenschappelijk wangedrag? Een handeling is onfatsoenlijk indien ze het proces van de wetenschappelijke ontwikkeling mogelijk in het gedrang kan brengen. Shinichi Fujimura maakt 163 sites, Jon Sudbø bedenkt 900 fictieve patiënten, Diederik Stapel veinst complete onderzoeksprojecten. Er zijn wetenschapsmensen die data helemaal zelf bedenken. Dirk Smeesters verzwijgt uitbijters: extreme waarden die het gemiddelde al te zeer vertekenen. Er zijn wetenschapsmensen die gegevens aanpassen of masseren. Jan Hendrik Schön genereert grafieken zoals ze hem het best uitkomen, Shigeaki Kato ‘fotoshopt’ zijn afbeeldingen. Gegevens worden anders voorgesteld. Robert Millikan liet zowat twee derde van zijn metingen verdwijnen (omwille van zijn ego). Louis Pasteur verzweeg gegevens die zijn opponent toelieten om het tegendeel te bewijzen (omwille van zijn politiek-religieus conservatisme). Arthur Eddington negeerde drie vierde van het fotografisch materiaal (want hij vindt de relativiteitstheorie ‘prachtig en fundamenteel’). Wetenschapsmensen selecteren de waarnemingsgegevens die positief zijn. En meteen, met deze voorbeelden, mag duidelijk zijn dat wetenschapsfraude van alle tijden is: Pasteur, Millikan en Eddington waren werkzaam tussen 1850 en 1950.
Waar datafraude funest is voor de wetenschappelijke kennis en de wetenschappelijke vooruitgang, is plagiaat onhebbelijk. ‘Plagiaat is intellectuele diefstal en wordt beschouwd als wetenschappelijk wangedrag,’ zo staat het uitgetikt op de website van de Rijksuniversiteit Groningen. De ethicus-ciminoloog Patrick Van Calster plagieert in zijn VUB-dissertatie en moet in Groningen inpakken. De medicus Vijay Soman beoordeelt een artikel van Helena Wachslicht-Rodbard negatief en dient het onder zijn naam in bij een ander tijdschrift — maar Wachslicht-Rodbard is zijn peer-reviewer. Professor ‘oorlog’ Luc De Vos laat aanhalingstekens weg, maar laat zijn assistent ervoor opdraaien. De filosoof Martin Stone plagieert in dertig van zijn publicaties. Wangedrag doet zich voor in alle disciplines.
Je kunt je inbeelden hoe het gaat, en misschien doe je het ook wel bij het schrijven van een eigen werkstukje. Wikipedia staat open, je knipt teksten van allerhande sites en plakt ze in het voorheen lege blad. Je husselt en haspelt de citaten door elkaar, je parafraseert, je zegt het met eigen woorden. Een referentielijst voeg je niet toe, laat staan nauwkeurige bibliografische verwijzingen. Je schrijft nog wat bindteksten en klaar is kees: de tekst is klaar om te printen. Niets ongepast is gebeurd, toch? Meer dan veertig procent van de Amerikaanse scholieren geeft toe dat ze teksten ‘haspelen’. Bijna zeventig procent vindt het geen probleem. Zowat de helft van de scripties die zestien- tot twintigjarigen produceren zijn in meer of mindere mate gehusselde teksten.
Wetenschapsmensen herhalen zich graag. Auteurs gebruiken (bijna) letterlijke delen van een eigen artikel keer op keer – ze recycleren eigen werk. Of ze stellen een nieuwe tekst samen uit reeds gepubliceerde eigen teksten en maken een collage. Of ze doen aan worstsnijden (‘salami slicing’), wanneer ze hun resultaten verdelen over meerdere korte publicaties om het rendement te vergroten.
“Bepaalde resultaten worden niet zo boeiend ervaren omwille van wetenschappelijke, financiële of maatschappelijke redenen,” schrijft Marleen Temmerman, “omdat ze niet meteen bijdragen tot nieuwe ontdekkingen of medicijnen.” Daarom bedenken ze de meest idiote probleemstellingen om maar in de kijker te lopen: “Naar links overhellen doet de Eiffeltoren groter lijken”, “Plas ophouden heeft een invloed op de geheugenfunctie”, “Er is een verband tussen chocoladeconsumptie en het winnen van een Nobelprijs”. En wat denk je van onderzoek naar de vorm van paardenstaarten, of onderzoek naar de redenen waarom je al dan niet koffie morst als je met je mok (in rechte lijn) stapt?
Vanuit maatschappelijk standpunt kan je bij zulk onderzoek terecht de wenkbrauwen fronsen. Onderzoek kost nu eenmaal veel geld, geld van de gemeenschap. En wie wordt er beter van de onderzoeksresultaten? Enkel en alleen maar de onderzoekers zelf: want hun resultaten raken wél gepubliceerd in de meest hoogstaande tijdschriften: Physical Review Letters, Psychological Science, Physical Review E, Neurourology and Urodynamics, en zelfs in de New England Journal of Medicine. De impactfactoren van deze tijdschriften zijn niet te versmaden. De impactfactor van een tijdschrift voor een bepaald jaar is het aantal citaties uit de artikels gepubliceerd in dat tijdschrift tijdens het voorgaande jaar gedeeld door het aantal artikels tijdens het voorgaande jaar. Het komt er dus voor een tijdschrift op aan om zoveel mogelijk artikels te hebben die door andere auteurs worden geciteerd. Het is een beetje een populariteitspoll voor een tijdschrift. Nature had in 2012 impactfactor 32, Physical Review Letters 7.4, Psychological Science 4.4, Physical Review E 2.3, Neurourology and Urodynamics 2.96, en de New England Journal of Medicine maar liefst 51.7 – het hoogst. De ontdekking van het verband tussen chocoladeconsumptie en het winnen van een Nobelprijs is gepubliceerd in het belangrijkste wetenschappelijke tijdschrift van het moment.
‘Wetenschappelijke en medische literatuur is doorzeefd met zwakke studies, niet-reproduceerbare resultaten, verborgen data en slordige fouten.’ In de helft van de artikels op het domein van de neurowetenschappen staan statistische fouten. Wetenschap vertoont al te veel slordigheden. Bijna één op twee artikels wordt ingehouden omdat er oneerlijke fouten in staan. Eén op de tien ingehouden artikels bevat onreproduceerbare resultaten. Waarom toch? “Iedereen zoekt de grenzen van het toelaatbare op. De druk om met ophefmakende resultaten naar buiten te komen is immens groot. Zo veel mogelijk publicaties in wetenschappelijke tijdschriften, dat is het enige wat nog telt om toch maar fondsen binnen te rijven. […] Zover zijn we gekomen: de dingen die we doen, zijn niet echt koosjer, maar ze zijn algemeen gangbaar. Bovendien wordt achteraf voortgebouwd op dat onderzoek”, zo schrijven twee wetenschapsmensen in de krant. En een collega stelt: “In plaats van te publiceren in functie van de zoektocht naar waarheid, wordt nu de waarheid geweld aangedaan om te kunnen publiceren.”
Hoe los je het op? De academische overheid reageert geschokt en gepikeerd. Het imago van de academie loopt schade op! De universitaire overheid wil behoudsgezind en vooral hard optreden, een kliklijn instellen, fraudeurs op staande voet ontslaan en strafrechtelijk vervolgen, nauwlettender inspecteren en onderzoek controleren! Studenten moeten de regels uitgelegd krijgen. Maar weet je wat? Dat is allemaal reeds het geval. Wetenschapsfraude verknoeit de academische carrière. Geen bekende fraudeur is nog werkzaam in de universitaire wereld. En toch: wangedrag doet zich meer en meer voor. Dus is het aan strengere peer-reviewers om er wat aan te doen. Maar ook hier bestaat corruptie: peer-reviewers werken tegen, omdat ze andere manuscripten (bijvoorbeeld van medewerkers of studenten) voorrang willen geven, of omdat ze zelf vergelijkbare resultaten willen publiceren. Bovendien kunnen peer-reviewers vooringenomen zijn, al te streng optreden en verantwoordelijkheid van zich afschuiven. Waarom zouden peer-reviewers trouwens hun werk doen? Het zijn onderzoekers die net zo goed ook zelf moeten publiceren. Ze controleren elkaar enkel uit eergevoel. Peer-review is onbezoldigd en levert op een cv nauwelijks wat op. Het is trouwens niet aan de peer-reviewers om fraude te detecteren, zoals terecht onlangs in ‘The Economist’ werd opgemerkt (27 oktober).
Een naïeve oplossing bestaat erin om ethische codes op te stellen, te verspreiden en dan te hopen dat mensen zich ernaar zullen gedragen. Je doet niemand aan wat je niet wil dat anderen jou aandoen. We kennen die gulden regel, maar we passen hem niet altijd toe. Deze regel helpt dus geen sikkepit. Slechts een derde van de wetenschappelijke toptijdschriften maakt overigens de publicatieregels aan de lezers bekend. Twee derde geeft dus geen blijk van enige beroepsethiek.
Mensen hebben het moeilijk met ethiek. Recente wetenschappelijke studies tonen aan dat een meerderheid van de jongeren (17-18) er rotsvast van overtuigd is ethisch juist te handelen door nooit cd’s te stelen uit winkels, terwijl ze toch illegaal muziek downloaden. Mensen zien het ethisch probleem niet als het gaat om diefstal van immateriële goederen. En daar schort het als het om plagiaat gaat: er is geen respect voor auteurs.
72 procent van de ondervraagde onderzoekers in een EOS-enquête van vorig jaar wijst de publicatiedruk aan als oorzaak van wangedrag. 52 procent vindt dat de publicatiecultuur de wetenschap ziek maakt. Aan de jonge onderzoekers worden quota opgelegd: 3.25 wetenschappelijke artikels publiceren per jaar om in pole-position te zitten voor onderzoeksmandaten (University of Aberdeen). Wil je een academische positie bekomen dan moet je publiceren, veel publiceren. De gevolgen zijn er: fraude, plagiaat, absurde wetenschap, foutieve wetenschap … en nog meer: menselijke drama’s. “Wetenschapsmensen overwegen de academische wereld te verlaten omdat ze ondergewaardeerd worden, naar een partner verlangen, de job niet kunnen combineren met het gezinsleven, kortom omdat ze een normaal leven willen.”
Het is dus de academische wereld zelf die moet veranderen. ‘Rehumanisering’ noem ik dat. Wetenschappelijke fraude kan je enkel maar uit de wereld helpen door aan het competitief sfeertje een einde te stellen. Het gaat trouwens niet om de wetenschappelijke kennis alleen, het gaat vooral om de mens die die wetenschappelijke kennis produceert.
Prof. Gustaaf Cornelis is docent wetenschapsfilosofie aan de VUB en gewezen voorzitter van SKEPP.
Gustaaf C. Cornelis, 2013, Eerlijke wetenschap. LannooCampus, Leuven.