UFO’s bestaan gewoon

Afbeelding

... en Elvis leeft

UFO’s bestaan gewoon, van Coen Vermeeren, in 2013 gepubliceerd bij AnkhHermes; dat is het boek dat ik afgelopen week kreeg toegestopt door Geerdt Magiels. ‘Niet voor een boekbespreking, maar eerder voor een reflectie of zo,’ zei het redactielid van dit tijdschrift tegen me. Was ik nu toch wel net het ‘nieuw onderzoek naar de moord op JFK’ aan het doorworstelen; Flip De Mey bracht het dit jaar uit bij Lannoo onder de titel Cold Case Kennedy. Die turf van meer dan vierhonderd bladzijden hield me een week in de ban.

Geplaatst onder
Deel artikel TwitterFacebookLinkedinWhatsapp

Puur toeval, natuurlijk, dat ik net nu deze twee boeken zowat tegelijkertijd in handen kreeg. Het schoot me meteen te binnen dat een vergelijking tussen de twee een leuke insteek zou kunnen zijn om het gevraagde artikeltje vlotjes te plegen. UFO’s en JFK, ja, het zijn onderwerpen die tot eenieders verbeelding spreken. En iedereen heeft er wel zijn of haar zegje over. Het zoeken naar het ultieme bewijs voor het bestaan van UFO’s of het speuren naar het definitieve verhaal rond de moord op JFK leken me dus op het eerste gezicht gelijkenissen te vertonen. Eens kijken of ik Vermeeren en De Mey als auteurs kon vergelijken. Bij nader inzien kwamen er meer overeenkomsten aan de oppervlakte.

Wie heeft JFK vermoord? Bestaan UFO’s? Ik wil hier geen spoilers weggeven inzake De Mey’s boek – het doet er overigens helemaal niet toe wat diens theorie precies inhoudt. Maar wat het bestaan van UFO’s betreft – en daar gaat het hier in dit artikeltje tenslotte om – laat Vermeeren reeds op de cover volop in zijn kaarten kijken: het staat gewoon buiten kijf dat ze inderdaad bestaan, die UFO’s. Om te weten wat De Mey over zijn zaak denkt, is het wel wachten tot de laatste bladzijden van zijn boek.

De intentie van de auteurs is dezelfde: ze willen het voorhanden materiaal naast elkaar leggen om tot nieuwe inzichten te komen. Voor zover dat eigenlijk nog mogelijk is. Beiden gaan er prat op nauwgezet aan het werk te gaan. Ze zijn ervan doordrongen – De Mey als forensisch bedrijfsauditor en Vermeeren als wetenschappelijk onderzoeker verbonden aan de TU Delft als hoofd van het studium generale – onbevooroordeeld aan de slag te gaan. Vermeeren wil vooral dat er nu voor eens en altijd serieus naar het voorhanden materiaal omtrent UFO’s wordt gekeken en dat dan iedereen wel zelf zal zien dat UFO’s werkelijk bestaan. Daar gaat het Vermeeren om: de getuigenissen zijn zo talrijk en overtuigend omwille van de betrouwbaarheid van de getuigen dat het echt de moeite zal lonen om er eens wetenschappelijk onderzoek naar te doen – wat Vermeeren zelf niet doet. Het zijn twee zeer eenvoudige drogredenen die hij hanteert: wijzen op de veelheid van de getuigenissen en hanteren van het autoriteitsargument. Net zo goed is De Mey van mening dat ten aanzien van zijn onderzoeksthema in het verleden al te vooringenomen werd geoordeeld en dat het nodig is om de feiten en getuigenissen eindelijk eens onbevooroordeeld te bekijken – wat De Mey vervolgens probeert te doen. De Mey biedt dan ook een alternatieve verklaring aan voor wat er op 22 november 1963 gebeurde in Dallas en laat het uiteindelijk aan de lezer om er het zijne van te denken. Een eerste verschil tussen de auteurs: de ene wijst op de nood van gedegen onderzoek, terwijl de andere het uitvoert (mutatis mutandis). En een tweede subtiel verschil tussen de auteurs: Vermeeren wil kost wat kost gelijk hebben (‘ze bestaan’), terwijl De Mey wéét dat hij slechts een mening kan geven. Natuurlijk kan je ten aanzien van UFO’s of de moord op JFK eigenlijk enkel maar een mening uiten. Het bewijsmateriaal laat niet toe met zekerheid te beslissen: kwalitatief noch kwantitatief voldoet het. Het is verdwenen of gemanipuleerd. Er is videomateriaal en er bestaan geluidsbanden – maar telkens van belabberde kwaliteit. In beide gevallen moet men zich dus vooral op getuigen beroepen. Die kunnen liegen, die kunnen zich vergissen. UFO’s en JFK hebben verder ook nog gemeen dat er gewag wordt gemaakt van doofpotoperaties. Er is geen stevige basis om tot een sluitend antwoord te komen.

Zowel De Mey als Vermeeren willen beroep doen op Ockhams scheermes: verkies de hypothese die het minst veronderstellingen nodig heeft. Het is in essentie een kwantitatief oordeel. De Mey lijst mooi de mogelijkheden op en de veronderstellingen die eraan verbonden zijn. De optelsom is duidelijk. Vermeeren wil echter oneigenlijk gebruik maken van Ockhams methode: hij vergelijkt appelen met peren en dan kan je dit denkeconomische criterium natuurlijk onmogelijk toepassen. Los daarvan, Vermeerens redenering is stricto sensu een vals dilemma: ‘het kan niet het ene zijn, dus is het noodzakelijk het andere.’ Wat uiteraard niet het geval hoeft te zijn. De Mey maakt die fout niet. Dit is een derde subtiel verschil tussen de auteurs.

Afbeelding

Laat me er een andere auteur bijhalen: Isaac Newton. Die schreef heel wat over bijbelchronologie, occultisme en alchemie, maar haalde het niet in zijn hoofd om die bevindingen via de ‘Royal Society’ te laten passeren. Newton begreep maar al te goed het onderscheid tussen geloof en weten. De Mey verkoopt zijn mening niet als wetenschappelijke these en houdt zijn andere bezigheden onbesproken. Vermeeren presenteert zich als wetenschappelijk onderzoeker, beschouwt zijn besluiten als wetenschappelijk onderbouwd, maar laat ook duidelijk zijn affiniteit met de pseudowetenschappen blijken. Vermeeren spreekt of laat binnen het programma van het studium generale aan de TU Delft spreken over complottheorieën allerhande, vrije energiemachines, kwantummechanica om het bewustzijn te verklaren en natuurlijk ook graancirkels. Zijn affiliatie met een universitaire instelling had zijn imago goed gedaan, mocht hij niet daar zijn gedweep met bedenkelijke wetenschap tentoongespreid hebben. De Mey is bescheiden, waar Vermeeren dat niet is – een vijfde verschil tussen de auteurs.

Inhoudelijk? Laten we het eerst over de aangehaalde getuigen in beide werken hebben. Zowel Vermeeren als De Mey laten zowat alle naoorlogse presidenten van de Verenigde Staten de revue passeren: een onvermijdelijke parallel, natuurlijk. De moderne ufologie vangt aan met het Roswellincident uit 1947 en JFK werd vermoord begin jaren zestig. Van Eisenhower tot Bush jr. komen alle presidenten in beide werken ter sprake – om een verschillende reden. Vermeeren beschrijft JFK als een president die het bestaan van UFO’s niet tegensprak en oppert zelfs dat een motief om JFK te vermoorden wel eens met het ‘buitenaardse dossier’ zou te maken kunnen hebben. Vermeeren haalt de presidenten aan als autoriteiten, De Mey haalt ze aan omwille van de geschiedenis. De Mey spreekt natuurlijk nergens in zijn boek over UFO’s en oppert dan ook nergens de mogelijkheid dat JFK’s moord iets te zien zou kunnen hebben met diens vermeende plan om alle UFO-dossiers uit te pluizen. De Mey baseert zich op getuigenissen, maar uiteraard ook op feiten (of wat er nog van rest), terwijl Vermeeren feiten en fictie door elkaar haalt. Een duidelijk verschil tussen de geciteerde werken.

Voor het boek over JFK zullen tal van lezers zich aanbieden, misschien wel evenveel als voor het boek over de UFO’s – en een aantal mensen zal ze beide lezen, zoals ondergetekende. Ik nam het boek van JFK mee op de boekenbeurs omdat het onderwerp me interesseert en ik tot op heden geen bevredigend antwoord had gevonden op de vraag wie er hoogstwaarschijnlijk verantwoordelijk was voor de misdaad in kwestie. Ik geef graag toe er heel wat over gelezen, gezien en gehoord te hebben. Intussen geniet ik van Columbo’s en Castle’s en alles daartussen. Het boek van De Mey zou ik in één ruk gelezen hebben indien ik de gelegenheid had gehad – het is uiteindelijk één week geworden. Wat UFO’s betreft: ook daar heb ik al wat werken over verslonden, maar dan eerder vanuit een wetenschapsfilosofische interesse voor ufologie als een pseudowetenschappelijk verschijnsel. Als Geerdt Magiels het me niet gegeven zou hebben, ik had het nooit gelezen. Hoe dan ook, ik begrijp dat mensen over JFK willen lezen uit nieuwsgierigheid, maar evengoed over UFO’s. Ik begrijp tevens dat mensen willen geloven in UFO’s, in het bestaan van buitenaardsen die onze planeet bezoeken. Ik begrijp dat mensen als Vermeeren er boeken over willen schrijven. Ik begrijp dat Vermeeren de ene na de andere drogreden opstapelt om zijn gelijk te halen. Maar Vermeeren gelooft in zijn mening als was het de Waarheid zonder een sprankeltje zelfkritiek te tonen. Hij gaat dus (triviaal) dogmatisch te werk, al zal hij dat als gelovige ontkennen. Vermeeren is niet van Newtons kaliber: hij kan geloof en wetenschap niet (meer) scheiden. Dat beseft Vermeeren natuurlijk niet. Hij ziet zichzelf nog steeds als wetenschapper, maar is het niet (meer). Vanuit zijn standpunt is hij vanzelfsprekend oprecht en brengt hij een eerlijke boodschap. Hij is zich van geen kwaad bewust – vermoed ik.

Vermeeren krijg je volgens mij niet meer op de sporen. Mag zo iemand een universitair studieprogramma bepalen? Neen, natuurlijk niet. Astrologie (Sorbonne), osteopathie (ULB) en ufologie (TU Delft) horen niet aan een universiteit. Het is geen kwestie van de pseudowetenschappers monddood te maken – er is inderdaad zoiets als vrije meningsuiting – maar pseudowetenschap moet ‘gecontextualiseerd’ worden voor mensen in opleiding. Wie pleit voor pseudowetenschap aan een universiteit heeft eigenlijk niets van wetenschap begrepen. Wie zout niet van zoet kan onderscheiden moet uit een bakkerij blijven – al zal die persoon niet begrijpen waarom. Vermeeren heeft zichzelf buiten de academische wereld geplaatst en heeft daar niets meer te zoeken. Tenzij iemand hem vraagt om zijn theorie uiteen te zetten – dat is iets heel anders. Nu is het belangenvermenging, maar dat ziet Vermeeren natuurlijk niet zo.

Afbeelding

Het is zo moeilijk om mensen van hun geloof te brengen; de enige mogelijkheid lijkt me om niet op het inhoudelijke, dan wel op het vormelijke te spelen. Als er nog een greintje rationaliteit aanwezig is, zullen gelovigen misschien inzien dat de argumentatie louter op basis van drogredenen is opgebouwd. Wijs hen niet op de onhoudbaarheid van de veronderstellingen, maar wel op de foutieve redeneringen. Doe hen autoriteitsargumenten bannen, toon dat de kwantiteit van argumenten er niet toe doet. Leer hen Ockhams scheermes correct te gebruiken, wijs hen op valse dilemma’s in hun betoog, behoed hen voor ‘slippery slopes’. En om te vermijden dat wetenschapsmensen in de verleiding komen hun persoonlijke pseudowetenschap uit te brengen als wetenschap: leer hen van meet af aan dat onafhankelijke controle noodzakelijk is voor elke hypothese die ze tot wetenschappelijke uitdrukking willen maken en wees eerlijk tegenover hen als ze een scheve schaats rijden.

UFO’s bestaan gewoon. Ontegenzeggelijk bestaan ze: iedereen ziet ze wel eens vliegen, als je onder ‘UFO’ een ‘niet onmiddellijk verklaarbaar verschijnsel in de lucht’ begrijpt. Je hoeft het boek dan niet te openen. Versta je onder ‘UFO’ een ‘eventueel door buitenaardsen bemand ruimtetuig’, dan laat je het boek ook maar beter links liggen. Het is immers een mystiek moeras van sofismen rond oude getuigenissen. In geen enkel op zicht iets nieuws onder de zon.