Wensdenken in (positieve) psychologie: nooit ver weg

Afbeelding

Bias, ideologie en wensdenken zijn niet vreemd aan het sterk versnipperde veld van de psychologie. In deze bijdrage buigt Patrick Vermeren zich over de invloed van de humanistische psychologie op de sociale wetenschappen.

Geplaatst onder
Deel artikel TwitterFacebookLinkedinWhatsapp

In 2015 werd in de Verenigde Staten de Heterodox Academy opgericht met een website onder dezelfde naam. Deze beweging, opgericht door drie initiatiefnemers waaronder de Amerikaanse psycholoog Jonathan Haidt, en gelanceerd door 25 leden, had als doel de ongelijkmatige ideologische (politieke) verdeling te herstellen omdat zij overtuigd waren dat overwegend links of progressief denken – volgens hen vooral sterk aanwezig binnen de sociale wetenschappen1 - de kwaliteit van wetenschappelijk onderzoek ondermijnde. Momenteel zijn al meer dan 4.000 academici lid.

We zien nog andere initiatieven om problemen binnen het ruime vakgebied van de psychologie aan de kaak te stellen, zoals van psychologieprofessor Frank Schmidt (2017) die een overzicht maakte van het systematisch negeren van bevindingen uit de gedragsgenetica. En natuurlijk is er ook de befaamde replicatiecrisis – het probleem van het niet kunnen bekomen van dezelfde resultaten wanneer andere onderzoekers de studie opnieuw uitvoeren. Maar ik wil het hier even hebben over een andere vorm van Utopische bias2 in de sociale wetenschappen, namelijk de nog steeds voortdurende invloed van de humanistische psychologie.

De Humanistische psychologie vroeger

In het begin van de 19de eeuw vormde de beweging van de humanistische psychologie een tegengewicht voor het psychoanalytisch denken (o.a. Freud) en het strikte behaviorisme (o.a. Skinner). Het is moeilijk om van humanistische psychologie één scherpe definitie te geven, maar een centraal thema is wel het geloof in het inherent goede karakter van de mens en een erg groot vertrouwen in maatschappijvormen zoals de democratie. Een aantal typische overtuigingen binnen humanistische psychologie zijn de volgende:
(a) mensen zijn inherent goed,
(b) we beschikken over een vrije wil,
(c) mensen kunnen hun potentieel leren benutten en zijn in sé in staat al hun problemen zelf op te lossen,
(d) de spirituele of religieuze component maakt deel uit van de menselijke psychologie,
(e) we zijn meer dan de som van onze delen. 

Een centraal thema van de humanistische psychologie is het geloof in het inherent goede karakter van de mens en een erg groot vertrouwen in maatschappijvormen zoals de democratie.

Humanistische psychologie stelde het individu centraal, waarbij het groepsbelang vaak werd over het hoofd gezien. In Europa zijn de twee bekendste namen Abraham Maslow (1908-1970) en Carl Rogers (1902-1987). Abraham Maslow was bekend van zijn motivatietheorie over behoeften (later als een pyramide voorgesteld). Velen zijn Maslow’s theorie als een empirisch bewezen theorie gaan voorstellen, wat niet klopt. Maslow zelf uitte op 30 augustus 1965 zijn frustraties over het feit dat zijn hypotheses door anderen ‘in zijn geheel werden doorgeslikt, zonder ze te testen.’ Tot op vandaag wordt ze zowel in scholen als in het bedrijfsleven nog vaak onderwezen, maar meer dan een hardnekkige en ongeteste meme is deze theorie tot op heden niet.

Carl Rogers was een psycholoog die zich specialiseerde in therapie en had een drietal belangrijke uitgangspunten: onvoorwaardelijke, positieve acceptatie van de cliënt, luisteren met empathie en de patiënt zelf tot een oplossing laten komen – de therapeut mocht zelf nooit interpreteren noch een oplossing aanreiken. Hij bedacht de term organismic self-actualization, een term die tot op heden vaag, ondefinieerbaar en ongrijpbaar blijft. ‘Zichzelf worden’ impliceert dat men eerst iemand anders is, of ‘onvolledig’ is. Meerdere meta-analyses3 toonden aan dat deze non-directieve, Rogeriaanse aanpak niet effectief is voor het verminderen van psychische klachten in vergelijking met andere therapievormen. Toch baseren nog veel coachingscholen in het bedrijfsleven zich op dit model. Aantrekkelijk idee voor een coach natuurlijk als je alleen maar moet aantonen dat je kan luisteren en empathie tonen4, wat open vragen stellen en klaar is kees. Je kan er zelfs een ‘erkenning’ als coach van de International Coaching Federation mee behalen. Maar ook Maslow dweepte met de term: 

"The achievement of self-actualization (in the sense of autonomy) paradoxically makes more possible the transcendence of self, and of self-consciousness and of selfishness. It makes it easier for the person to be homonomous, i.e., to merge himself as a part in a larger whole than himself.” (Maslow, 1962, p. 197)

In het spoor van deze vroege humanistische psychologie maken vandaag in het bedrijfsleven een aantal minder bekende namen echter furore, met de voor mij meest in het oog springende onbekende Clare Graves (1914-1986). Hij geloofde ondermeer dat de mens in een versnelde evolutie terecht was gekomen en zichzelf zou overstijgen tot hij bevrijd zou zijn van egoïstische behoeften, de populatiegroei zou afremmen en de energieconsumptie zou inperken. Ook bijgeloof, religie en de angst voor de dood zouden volledig verdwijnen. In het bedrijfsleven vinden we zijn onwetenschappelijke ideeën terug in volgende modellen: Spiral Dynamics, Integral Theory, Teal denken (van Frédéric Laloux, Reinventing organisations) en Management Drives. Gevraagd naar de bewijzen voor zijn theorie beweerde Graves volgens een van zijn studenten dat hij zijn data was kwijtgeraakt tijdens het opruimen… van zijn schuur.

De grootste kritieken uit academische hoek zijn de volgende: humanistische psychologie onderschat onze biologische disposities en intuïties als mens en gaat verkeerdelijk uit van de intrinsiek goede natuur van de mens. Humanistische psychologie kon helemaal geen fenomenen verklaren zoals zelfmutilatie, aggressiviteit, genocides, de neiging tot liegen enz.

…en vandaag

Vandaag vinden we de oude ideeën uit de humanistische psychologie niet alleen terug in New Age theorieën, maar ook in psychologische theorieën en onderzoeken die sommigen als mainstream beschouwen. We vinden dit gedachtengoed al dan niet gecamoufleerd terug in volgend lijstje:

  • Het zogenaamd Positief Denken als oplossing of tegengif voor psychische (negatieve) problemen;
  • Het GROW model van John Whitmore als gespreksstructuur voor coaching;
  • De ZelfDeterminatie Theorie van Deci & Ryan. Het woord zelfdeterminatie werd door de vroege humanistische psychologie-psychologen trouwens naast zelfactualisatie gebruikt;
  • Spiral Dynamics, Integral Theory en Teal Organizations (sic);
  • De Positieve Psychologie beweging;
  • Mindfulness;
  • Appreciative Inquiry

Drie ervan zal ik kort toelichten en analyseren5.

Positieve Psychologie

Laat ons beginnen met de grootste ‘beweging’, namelijk die van de Positieve Psychologie (PP) – door critici ook wel eens smalend de ‘geluksbeweging’ genoemd. Deze haalde de mosterd in de oude ideeën van de humanistische psychologie: Martin Seligman verwees naar ‘distinguished’ voorouders zoals Abraham Maslow. De Amerikaans-Hongaarse psycholoog Mihaly Csikszentmihaly (bekend van het concept ‘Flow’) verwees naar Maslow en Carl Rogers. Seligman en Csikszentmihaly bekritiseerden wél dat er weinig empirisch onderzoek werd verricht naar de oude humanistische psychologie en dat het teveel op het individu gericht was terwijl het collectieve welzijn werd verwaarloosd.

Sommige proponenten van de Positieve Psychologie deden bizarre beweringen, zoals dat we door samen te mediteren, we het magnetisch veld van de aarde kunnen omdraaien en oorlog volkomen verbannen.

Martin Seligman was het beu dat psychologie zo vaak focuste op psychiatrische problemen en mentaal welzijn. Hij vond dit een erg negatieve benadering, dus noemde hij zijn ‘nieuwe denken’ van de weeromstuit positieve psychologie, met een focus op ‘positieve emoties’: 

“The field of positive psychology at the subjective level is about valued subjective experiences: well-being, contentment, and satisfaction (in the past); hope and optimism (for the future); and flow and happiness (in the present).” (Seligman & Csikszentmihalyi, 2000, p. 5)

Er zijn een aantal beweringen die nogal prominent zijn: (1) iedereen kan zich ontwikkelen om zich authentiek en langdurig gelukkig te voelen; (2) door positief te zijn bereik je je doelen (je komt in een positiviteitsspiraal terecht); (3) er is een minimum ‘positiviteitsratio’ van 3:1 en (4) je kan langer leven en ziekten zoals kanker overwinnen door positiever te zijn. Sommige proponenten deden ook een aantal bizarre beweringen, zoals dat we door samen te mediteren, we het magnetisch veld van de aarde kunnen omdraaien en oorlog volkomen verbannen. 

Nogal wat van die beweringen werden onderuit gehaald. Bijvoorbeeld de zogenaamde 3:1 ratio: voor elke negatieve emotionele interactie zou je 3 positieve moeten hebben om je gelukkig te voelen. Niemand minder dan fysicus Alan Sokal, bij skeptici bekend van zijn hoax in het tijdschrift Social Tekst (1996), werkte samen met de Britse psycholoog Nick Brown en de Amerikaanse psychologieprofessor Harris Friedman om aan te tonen hoe de chileense management consulent Marcial Losada en psychologe Barbara Fredrickson een formule uit de vloeistoffenfysica van de wiskundige en metereoloog Edward Lorenz hadden gebruikt en aangepast om toe te passen op ‘menselijke emoties binnen interacties’. Het idee van Fredrickson was om aan de hand van deze formule haar “Broaden-and-Build” theorie – je kan je geluksgevoel uitbreiden – te bewijzen. Op basis van dit staaltje pseudowetenschap concludeerden Losada en Fredrickson dat om een negatieve emotie te compenseren (bijvoorbeeld door een verbale aanval op iemand) je 2,9 positieve emoties zou nodig hebben om dit te compenseren – dit was hun zogenaamde ‘minimum positiviteitsratio’. De kritiek leidde tot een gedeeltelijke aanpassing van het oorpronkelijke artikel terwijl een terugtrekking meer op zijn plaats zou zijn geweest.

Nog kwalijker is de bewering dat iedereen gelukkig kan worden, als je maar je best doet en de voorschriften van PP-psychologen volgt. Liefst van al moet je jezelf door-ontwikkelen tot de perfectie, moet je een magnifieke carrière hebben, de perfecte ouder of levenspartner zijn en moeten we ‘zelf-actualiseren’ en ook je positieve emoties maximaliseren. Maar hoe meer mensen zich tot doel stellen om gelukkig te worden en te horen krijgen dat dit haalbaar is, hoe meer mensen riskeren een ontgoocheling op te lopen. Hierdoor blijken zij zelfs het risico op majeure (!) depressie te vergroten6. Het gaat ongeveer als volgt: als ik mij ongelukkig voel en ik wil gelukkig worden, en psychologen zeggen dat ik mits voldoende discipline en een aantal technieken gelukkiger kan worden, en dit niet lukt, of ik een terugval ken, dan vind ik mezelf nog een grotere loser of verliezer. Of het voor bepaalde groepen wel positief uitdraait, moet nog bewezen worden.

Kwalijker is de bewering dat je betere objectieve gezondheid kan bereiken en dat PP je leven zelfs kan verlengen door positieve gevoelens op te wekken en positief te denken. Je zou dit ondermeer kunnen bereiken met Fredrickson’s Loving-Kindness Meditation en bidden of ‘andere spirituele activiteiten’. Nodeloos te zeggen dat hier veel geld is aan besteed. De bewering werd onderzocht in minstens twee studies, één bij mensen die leden aan kanker in het hoofd en de hals en een tweede was een cohort studie van  97.253 kanker patienten: optimisme vertoonde in beide studies geen enkele correlatie met mortaliteit. Gezondheidspsycholoog James Coyne heeft op de bewering scherpe kritieken geformuleerd en de American Cancer Society meldt zelfs expliciet op haar website dat geen enkele vorm van psychotherapie effect heeft op de overlevingskansen. Zelfs op de subjectieve gezondheid7 hebben de PP-interventies geen effect, zo toonde een studie van Guan en Vandekerckhove uit 2015 aan.

Er zijn nog veel ‘ongevallen’ gebeurd met proponenten van PP. Angela Lee Duckworth gaf een TED praatje dat door miljoenen mensen werd bekeken en waarin ze het concept GRIT (een soort van volharding in combinatie met passie) promootte. Een meta-analyse van Credé en zijn collega’s maakte brandhout van het construct en de gevolgen van GRIT. Het bleek grotendeels (80-98%) te correleren met het aloude begrip conscientieusheid, een van de karaktertrekken uit de HEXACO8. Oude wijn in nieuwe zakken dus.

Andere concepten en praktijken gebaseerd op het gedachtengoed van PP zijn veerkracht en veerkrachttrainingen, Appreciative Inquiry (of waarderend interviewen, waarbij men op zoek gaat naar positieve zaken in een organisatie), de ‘growth mindset’, flow, engagement enz. Tot op heden zijn de werkzaamheid van specifieke PP-technieken zoals ‘veerkracht vergroten’, ‘een dankbrief schrijven’ of ‘je positieve karaktertrekken (signature strenghts) gebruiken in nieuwe situaties’ nog steeds niet afdoende bewezen. Bepaalde technieken zijn volledig ontleend aan andere aanpakken: zo zijn graduele blootstelling, aandachtsverleggende technieken of nadenken over succesvolle aanpakken in het verleden volledig ontleend aan de cognitieve gedragstherapie. Als je al die technieken samen bestudeert, weet je natuurlijk niet wat het werkzame bestanddeel is: de ontleende technieken, de nieuwe technieken of een mix van allen? Truman Kelley noemde dit in 1927 al de Jangle Fallacy: de tendens binnen de psychologie om bestaande bevindingen onder een andere naam te gaan ‘ontdekken’. Maar het origineel is vaak beter dan de kopie.

Critici zoals James C. Coyne en Nick Brown kaartten ook de miljardenbusiness aan van de hoofdproponenten, door de verkoop van zelfhulpboeken, video’s enzovoort. Ook in België hebben we proponenten van de geluksindustrie. In België schreef PP-aanhangster en VUB-professor Elke Van Hoof zelfs een boek met als titel ‘De Chief Happiness Officer’. Sindsdien is dit een rol in sommige organisaties. Leo Bormans met zijn ‘The World book of Happiness’ bereikte er zelfs de hele internationale politieke gemeenschap mee. 

De conclusie over PP is nochtans simpel: het is meer een ideologie dan wetenschap. Het is kwalijk dat men mensen een onhaalbare kaart voorspiegelt, waardoor velen falen en hun subjectief lijden vergroot. Bovendien is het onverstandig om het te hebben over positieve en negatieve emoties, wat bij de laatsten suggereert dat ze altijd slecht zijn. Beter is het te hebben over onaangename en aangename emoties. Vormen van blijheid zorgen voor toenadering en onaangename emoties zoals angst, verdriet, walging, boosheid zorgen voor verwijdering en hebben in sé een beschermende functie. Angst bijvoorbeeld geeft waarschuwingssignalen over fysieke pijn of doodsgevaar of uit de groep gegooid worden. Boosheid geeft dan weer aan dat we ons in het sociale verkeer benadeeld voelen.

Elk van onze emoties heeft echter in gezonde dosissen een adaptieve functie. Zelfs nu en dan overdrijven had zijn evolutionair nut: beter eens teveel gaan lopen uit schrik dan het gevaar onderschatten en opgegeten worden door een roofdier. En niet alle ‘positieve’ emoties zijn zo netjes – zeker niet als je je ernaar gedraagt: leedvermaak wanneer iemand anders die we niet kunnen luchten zich pijn doet of een ander ongeluk heeft bijvoorbeeld. Een gezonde balans tussen al je emoties is al goed en uitdagend genoeg.

De Zelf-Determinatie Theorie

Dit is een theorie die ik in 2009 tot mijn spijt uitgebreid positief liet aan bod komen in mijn boek over leiderschap, maar waar empirisch onderzoek sindsdien flinke gaten in heeft geschoten. Ik kon het nochtans bevroeden op basis van de theorie. Deze ontstond deels uit frustratie met de discussie over intrinsieke versus extrinsieke motivatie.  Zelf-Determinatie Theorie gaat ervan uit dat we drie psychologische basisbehoeften hebben, dus naast de fysieke behoeften. Zij noemen dit het ABC, naar de Engelse  begrippen Autonomy, Belongingness en Competence. Autonomie is de behoefte om ‘het gevoel te hebben dat we zelf ons gedrag bepalen’ en over vrije wil te beschikken. Belongingness is de behoefe om bij een groep te horen en er (warme) connectie mee te voelen. Competentie is het gevoel dat we effectief kunnen omgaan met de uitdagingen in onze omgeving. Hoe meer mensen zouden percipiëren dat aan deze behoeften voldaan wordt, hoe meer geëngageerd zij zullen zijn en hoe beter ze zullen presteren. Deze zaken kunnen gedeeltelijk juist zijn, maar de theorie gaat voorbij aan een aantal theoretische beschouwingen en empirische bevindingen.

Een eerste theoretisch probleem is dat zij motivatie voorstellen als een continuüm op één dimensie, namelijk gaande van weinig zelfdeterminatie (anderen bepalen volledig wat je moet doen) tot volledige zelfderminatie, met als summum activiteiten die je doet omdat je plezier beleeft aan de activiteit zelf. Hoe meer de behoeften ABC zouden voldaan zijn, hoe hoger je gevoel van zelfdeterminatie. Dit klopt niet vanuit twee belangrijke bevindingen: de onderzoekstraditie naar zogenaamde drives of meta-motieven en het interpersoonlijk circumplex laat duidelijk zien dat twee van de drie grote metamotieven, namelijk agency en affiliation geen tegenpolen van elkaar zijn, maar wel twee aparte, ongecorreleerde dimensies die een hoek van 90 graden vormen indien tweedimensioneel voorgesteld. Sociale dieren zoals de mens willen er namelijk zowel bijhoren (affiliation of communion of belongingness hebben het allen over deze zelfde dimensie) omdat tot een ingroup behoren duidelijk een aantal voordelen zoals bescherming en taakverdeling inhoudt – als dat ze aan interne competitie doen om meer voordeel te hebben of de hiërarchie (bij de mens sociale ladder of Socio-Economische Status genoemd) te beklimmen. Dit laatste meta-motief wordt in de psychologie overwegend Agency genoemd. Autonomie en Competentie zijn beide slechts submotieven van het grotere meta-motief agency, zo blijkt uit meerdere onderzoeksbronnen en -methodes. Een tweede probleem is hoe een van de motivatieblokken uit het continuüm, namelijk het willen voldoen aan de sociale conventies of normen van de eigen ingroup tot meer gevoelens van autonomie zouden kunnen leiden: sociale conventies ‘dwingen’ je immers je te conformeren aan die groep, zelfs al is dat niet altijd plezant of in je eigen belang.

Afbeelding

Ook empirisch bleek het niet houdbaar, zo blijkt uit een artikel uit 2017 van Howard, Gagné & Bureau: met de techniek van Multi-Dimensional Scaling bleek dat er geen sprake was van een mooie rechte dimensie, maar wel van een grillig patroon van verschillende motivatieconcepten (figuur 12 op blz. 1362)9. Andere kritieken zijn dat (1) mensen vaak gemotiveerd worden door alle soorten van motivaties tegelijkertijd, bijvoorbeeld door zowel plezier als geld (o.a. Gerhart & Fang, 2015; Gunnell & Gaudreau, 2015; Weibel et al., 2007) waardoor je eigenlijk kan spreken van een generieke motivatiefactor; (2) geld niet altijd ondermijnend hoeft te werken voor de intrinsieke motivatie en dat mensen geld vaak gebruiken voor intrinsieke en zelfs biologische motieven zoals gezond blijven of voor het gezin zorgen; (3) sommige mensen nu eenmaal alleen maar zullen samenwerken of zich aan de regels houden wanneer er een dreiging is met straf.

Hier komen we bij de huidige COVID-19 pandemie. Een van de voornaamste proponenten van ZDT is namelijk Maarten Vansteenkiste van de Ugent. Hoe vaak hebben we hem niet horen hameren op het belang van motivatie in plaats van ‘moetivatie’? Hij mist punt 3 uit de vorige paragraaf. Leda Cosmides en John Tooby hebben de hypothese dat sommigen mensen alleen maar beter samenwerken onder de dreiging of toediening van milde straffen bevestigd door middel van met experimenteel onderzoek. Je moet haast blind zijn om in dit haast grootste veldexperiment wat COVID-19 veroorzaakt te ontkennen dat sommige mensen niet te overtuigen vallen en bijzonder koppig weigeren zich aan maatregelen te houden.

Ook andere manifeste fenomenen kunnen onmogelijk verklaard worden met het ABC uit ZDT: hoe verklaar je het streven naar macht en dominantie, hebzucht, zelfbedrog en bedrog van anderen bijvoorbeeld? Het zijn allemaal motieven die mensen hebben en het denkkader van de drie meta-motieven10 biedt een veel spaarzamere en adequatere uitleg. De voorbeelden die ik hier opsomde kunnen immers niet teruggebracht worden tot autonomie, verbondenheid of competentie, maar wel onder agency: je streeft dit na om er zelf beter van te worden.

Mindfulness

Dat ik ook zeer kritisch ben over de werkzaamheid van mindfulness, komt misschien voor velen als een verrassing. Ik vrees dat veel mensen, inclusief goedmenende academici, zo graag willen geloven dat ‘het’ werkt, dat ze niet meer objectief zijn. Mijn conclusie na mijn literatuuronderzoek en contacten met critici11 zoals psychologieprofessor Scott O. Lilienfeld en psychologieprofessor James C. Coyne is dat het nog absoluut niet bewezen is dat het ook echt werkt.

Afbeelding

Het eerste probleem dat zich stelt is het volgende: er is geen eenduidige definitie. Het is een containerbegrip waaronder tal van zaken vallen, gaande van meditatie tot volledig je aandacht op iets richten, bij je adem blijven, in het hier-en-nu zijn op een niet-beoordelende manier enz. Er is de MBSR (Mindfulness-Based Stress Reduction) van Jon Kabat-Zinn uit de jaren 1970, maar ook zogenaamde MBI’s (Mindfulness-Based Interventions) die opgeld maken in het bedrijfsleven, vaak om gezonde mensen op voorhand ‘veerkrachtig’ te maken. Die MBI’s dragen namen zoals mantratraining, tai chi, Zen Buddhism, qugong of yoga.

Nauw verwant met het definitieprobleem is dat men vaak ook nog eens drie zaken dooreen haalt: sommigen zeggen dat het een ‘single’ karaktertrek is, anderen zeggen dat het een ‘multifaceted’ karaktertrek is, anderen beweren dat het een toestand is en dus geen karaktertrek, nog anderen stellen dat het een vaardigheid is of een therapeutische interventie. Die vaagheid en kakofonie maken het moeilijk ‘mindfulness’ te onderzoeken op een systematische manier.

Een tweede groot manco is dat de theorie rond mindfulness ook geen verklaring biedt hoe het zou kunnen werken: wat zijn de actieve ingredienten van MBSR, MBCT of mindfulnesstraining op het werk? Hoe zouden de technieken bijvoorbeeld een hoofdzakelijk genetische aanleg kunnen veranderen? Hoe zouden technieken gezonde mensen op voorhand nog meer bestand kunnen maken tegen stress, depressie of burnout en hun geluk verhogen? 

Maar, zo denkt u misschien, er is toch reeds gigantisch veel onderzoek naar de werkzaamheid van mindfulness? Jazeker, er waren medio 2019 zelfs al meer dan 4.500 onderzoeksartikels verschenen. Alleen stellen critici vast dat het onderzoek vaak van bijzonder slechte kwaliteit is, helemaal niet van het niveau van bijvoorbeeld geneesmiddelenonderzoek. Diverse kritische artikels hebben dit aan de kaak gesteld: het aantal studies dat positieve effecten vond is 1,6 keer hoger dan wat je zou verwachten bij studies met een effect size van 0.55, bijna geen enkele studie werd op voorhand geregistreerd, slechts 25% van de meditatiestudies onderzoeken expliciet eventuele ongewenste effecten (in tegenstelling tot medicijnonderzoek, waarbij 100% zich houdt aan de CONSORT regels), het gaat vaak om studies met zeer weinig patiënten, vaak zonder actieve controlegroepen, zonder gebruik te maken van valide meetinstrumenten (voor- en nameting), langetermijneffecten werden onvoldoende nagegaan of bleken onbestaand, enz12. De lijst van vastgestelde problemen is schier onuitputtelijk en veel te lang om hier te beschrijven.

Flink wat van het onderzoek is bovendien gefinancierd door organisaties die er a priori op uit zijn om te bewijzen dat mindfulness werkt. Zo kreeg Kabat-Zin heel wat middelen van het Mind and Life Institute, wat er op gericht is contemplatie en “wijsheidstraditie” uit het Oosten te integreren met wetenschap13 en ook de Templeton Foundation, speciaal gericht op het promoten van religie en spiritualiteit verschafte vele financiële middelen, wat ondermeer op kritiek botste van Robert T. Caroll14 en academici op Edge.org.15 

Soms grenst het aan het ongelooflijke. Het tekstboek Dialectic Behavior Therapy and Mindfulness Techniques (2015) van zelfverklaarde Zen Master Marsha Linehan vermeldt hoe je op een stoel moet gaan zitten. Je moet niet enkel voelen op welke manier je tot een object zoals een stoel geconnecteerd bent, maar ook hoe die stoel ‘je volledig accepteert’. Ze raadt ook aan om een boom te gaan omhelzen en te voelen hoe die boom van je houdt (blz. 55). Dit handboek wordt in talloze psychiatrische klinieken of afdelingen gebruikt. Nochtans kreeg Linehan een gouden medaille van de American Psychological Association voor haar werk rond borderline persoonlijkheidsstoornissen. Het kan verkeren. We zullen maar zwijgen over de Pano-reportage op VRT zeker, waarin een mindfulnesscoach opdracht gaf aan de undercoverjournalist om zijn penis vast te nemen en via zijn penis te ademen?

Of het werkzaam is, is inderdaad de vraag. De door vele skeptici betreurde, recent overleden psycholoog Scot O Lilienfeld wees al langer op het feit dat heel wat studies laten zien dat Mindfulness in heel wat gevallen niet werkt, en in een aantal gevallen zelfs een averechts effect heeft. In 2007 rapporteerde hij dat 54% van de deelnemers die meditatie beoefenden, een verhoging van hun subjectieve en fysiologische spanning vertoonden en zelfs paniekaanvallen kregen. Maar of dit gevolgen had op lange termijn werd volgens hem niet onderzocht. Over die potentiële nevenwerkingen hoort men weinig – maar in dat bedje zijn ook andere therapievormen ziek.

Empirisch hebben we een aantal meta-analyses en literatuurreviews die ons moeten voorzichtig stemmen: Khoury en collega’s (2013) onderzochten 209 pre-post studies en stelden dat MBI’s niet effectiever waren dan de ‘klassieke’ cognitieve gedragstherapie, gedragstherapie of medicatietheropie voor angstoornissen, depressie en stress. Maar wanneer deze onderzoekers even strenge methodologische criteria hanteerden als in wetenschappelijk onderzoek, dan werden MBI’s minder effectief bevonden.

Twee jaar later deden Khoury en collega’s een nieuwe meta-analyse, nu om te zien of MBSR training van Kabat-Zin stress bij gezonde mensen kon verminderen. Deze meta- nalyse was behept met problemen: van de 29 studies die zij meenamen vergeleek slechts één MBSR met een actieve behandeling zoals medicatie; slechts 18% van de deelnemers waren mannen en studies met uiteenlopende behandelingen werden opgenomen (zowel het originele 8-weken programma van Kabat Zin als veel kortere en minder ‘geprotocoliseerde’ behandelingen). Ze gaven overigens zelf toe dat de kwaliteit van de studies laag was. Hoeft het te verbazen dat de onderzoekers adepten van Mindfulness zijn? 

Anders werd het wanneer medisch geschoolde onderzoekers onderzoek deden: Goyal en collega’s (2014) keken naar Randomized Control Trials (RCT’s) – met willekeurig ingedeelde groepen dus – en zij vonden slechts zeer kleine effecten van MBI’s. Zelfs mindfulness-genegen onderzoekers zoals Gotink en collega’s (2015) die enkel focusten op de ‘officiële’ vormen, namelijk MBSR en MBCT (mindfulness- based cognitive therapy) en deze voornamelijk vergeleken met wachtlijstgroepen en ‘treatment as usual’ (lees: bij de huisarts gaan) vonden (1) geen verbetering in gezondheid noch slaapkwaliteit bij 1.668 kankerpatiënten, (2) geen verbetering van de levenskwaliteit bij 722 patiënten met chronische pijn, behalve bij fybromyalgie, maar enkel wanneer deze vergeleken werden met een wachtlijstgroep, niet met patiënten in een gezondheidseducatiegroep, (3) geen significante effecten bij 1.058 patienten m.bt. hun depressieve symptomen en terugval en (4) tenslotte een kleiner effect dan de effecten van CGT voor angstproblemen bij 1.244 patiënten. Dit laatste lag in lijn met andere meta-analyses van Clara Strauss en collega’s (2014) en Jenny Gu en haar collega’s (2015).

De studie van Gotink en collega’s werd bovendien ongemeen fel bekritiseerd door James Coyne, die vaststelde dat de auteurs hun belangen niet kenbaar maakten: ze bekleedden namelijk belangrijke posities bij het Benson-Henry Institute for Mind-Body Medicine in het Massachusetts General Hospital, en hadden al diverse commerciële zelfhulpboeken, DVD’s, CD’s enz. over mindfulness uitgebracht. Dit leidde tot een correctie van 5 artikels van deze auteurs in het wetenschappelijk tijdschrift PLOS One. Dat was niet het enige punt van kritiek door Coyne: er werden studies opgenomen die geen effect sizes berekenden en enkel narratief van aard waren, bovendien was de systematische review van Goyal niet meegenomen.

Tenslotte vermeld ik nog de meest vernietigende meta-analyse (of meta-analyse poging) van andere medisch geschoolde onderzoekers, namelijk die van Hedman-Lagerlöf en collega’s. Zij hanteerden strenge inclusiecriteria zoals methodologische kwaliteit, risico op bias, publicatiebias en het niveau van het bewijs. Van hun initiële selectie van 2.448 artikels over de effecten van mindfulness beleven er maar 19 studies over die aan hun strengere criteria beantwoorden. Niet alleen zegt dit iets over het gebrek aan kwalitatief uitgevoerde studies waarnaar ik verwees, bovendien liet de beperkte meta-analyse enkel een klein (!) effect op hypochondrie zien, en vond zij geen enkel effect op andere psychiatrische aandoeningen. De auteurs besloten dat het niet evidence-based is om MBI’s aan te bevelen terwijl er bewezen werkzame behandelingen bestaan.

Ook Van Dam en collega’s (2018) vonden in hun meta-analyse dat MBSR niet het gewenste terugvalpreventie effect had op patiënten met drie of meer depressieve episodes. En zo kan ik nog verder gaan, bijvoorbeeld door te verwijzen naar de meta-analyses van Lao en collega’s uit 2016, Gilmartin et al. uit 2020 en Hafenbrack & Vohs uit 2018 – waarbij de laatste studie aantoonde dat mensen die mindfulness beoefenden geen betere noch slechtere prestaties leverden, maar dat mensen wel aangaven minder zin te hebben in toekomstige taken. Zelfs financiële stimulansen konden dit demotiverende effect van mindfulness niet compenseren. Ik vermoed dat veel bedrijven daar niet blij mee zijn. Is het dan verkeerd om te concluderen dat de hype ver vooruitloopt op de evidentie?

Om af te ronden op een grappige noot (nu ja) vermeld ik tenslotte nog het onderzoek van Grossman & Van Dam uit 2011 die vonden dat vragenlijsten vaak van zulke slechte kwaliteit zijn, dat ervaren mediteerders er als minder ‘mindful’ uitkwamen dan bingedrinkers.16

 

Voetnoten

1. Meerdere studies toonden aan dat een groot deel van (sociale) psychologen zich als progressief/links identificeert: zie het bronnenoverzicht voor de inleiding.
2. Ik beschreef in mijn laatste boek uitvoerig wat ik hiermee bedoel: wanneer mensen hun wensdenken over een ideale wereld voor werkelijk nemen, bijvoorbeeld wanneer ze overtuigd zijn dat iedere mens intrinsiek de impuls heeft om het goede te doen, (verborgen?) talenten heeft die je moet weten naar boven te halen enzovoort.
3. De lijst zou veel te lang worden, maar u vindt deze terug in het boek A Skeptic’s HR Dictionary van de auteur: ondermeer Chambless & Ollendick, 2001; Inserm, 2004; Hofmann et al., 2014; Hunsley & Di Giulio, 2002; Mitte, 2005; Shadish et al., 1991; Shadish et al., 2000; Smit et al., 2010; Tolin, 2010, Weisz et al., 1995.
4. Zo makkelijk is het niet, want zelfs door ‘hmm’ en ‘ah’ te zeggen bekrachtigd een therapeut vaak gedrag, zo bleek reeds uit een studie van Truax in 1966.
5. Ze beslagen elk letterlijk tientallen bladzijden in het boek A Skeptic’s HR Dictionary van de auteur: de evaluatie hier is dus kort en onvolledig.
6. Bijvoorbeeld Mauss et al., 2012; Ford et al., 2014; Thompson et al., 2016. Mc Guirk et al., 2018 toonden experimenteel het causale effect aan.
7. Hier wordt soms de term ‘psychologisch welbevinden’ voor gebruikt.
8. HEXACO staat voor eerlijkheid/bescheidenheid, emotionaliteit, extraversie, aangenaamheid in de omgang, conscientieusheid en openheid. Het zijn dimensionele  voorstellingen van zes karaktertrekken
9. De MDS-grafiek toont motivatieconcepten binnen ZDT die ik hier niet allemaal kan verklaren. Het belangrijkste is dat deze niet één dimensie uitmaken, maar een grillige verspreiding in een tweedimensioneel veld vertonen zoals u ziet. Toch maakten de auteurs er later in het artikel door een technische ingreep een vlakkere dimensie van – ik vermoed om toch maar het hoofdconcept van ZDT te kunnen bewaren, want de auteurs zijn zelf ZDT-onderzoekers.
10. Agency (in biologie: interne competitie of competitie, denk aan de dominantiehiërarchie), Affiliation of Communion (in biologie: de neiging van groepsdieren of sociale insecten om samen te werken) en tenslotte onze diepe behoefte om alles te willen verklaren en voorspellen (Meaning genaamd door sommigen).
11. Bekende critici die volledig of gedeeltelijk kritiek spuien (bijvoorbeeld op bepaalde vormen) zijn ondermeer Daniel Dennett, Scott O Lilienfeld, Robert Sapolsky, Adam Grant, Sam Harris, Edzard Ernst (die het over placebo-effecten heeft) enz.
12. Bijvoorbeeld Coronado-Montoya et al., 2016; Davidson & Kazsniak, 2015; Dimidjian & Hollon, 2010; Farias & Wikholm, 2016; Farias, Wikholm & Delmonte, 2016. Goldberg et al., 2017 gingen na of de methoden ondertussen beter waren en stelden tot hun ontzetting vast dat er niets veranderd was.
13. https://www.mindandlife.org/mission/
14. De auteur van skepdic.org: http://skepdic.com/essays/templeton.html
15. https://www.edge.org/conversation/john_horgan-the-templeton-foundation-…
16. ‘Gemeten’ met de Freiburg Mindfulness Inventory. Wensdenken in (positieve) psychologie

 

Bronnen Inleiding

Abrams, S. (2016). Professors moved left since 1990s, rest of country did not. Heterodox Academy. https://heterodoxacademy.org/professors-moved-left-but-country-did-not/
Buss, D. M., & von Hippel, W. (2018). Psychological barriers to evolutionary psychology: Ideological bias and coalitional adaptations. Archives of Scientific Psychology, 6(1), 148–158.
Ditto, P. H., Liu, B. S., Clark, C. J., Wojcik, S. P., Chen, E. E., Grady, R. H., ... & Zinger, J. F. (2018). At least bias is bipartisan: A meta- analytic comparison of partisan bias in liberals and conservatives. Perspectives on Psychological Science, 1745691617746796.
Duarte, J. L., Crawford, J. T., Stern, C., Haidt, J., Jussim, L., & Tetlock, P. E. (2015). Political diversity will improve social psychological science. Behavioral and Brain Sciences, 38, 1–58.
Eagan, K., Stolzenberg, E. B., Lozano, J. B., Aragon, M. C., Suchard, M. R., & Hurtado, S. (2014). Undergraduate teaching faculty: The 2013–2014 HERI faculty survey. Los Angeles Higher Education Research Institute, UCLA, Los Angeles
Guan, M., & Vandekerckhove, J. (2016). A Bayesian approach to mitigation of publication bias. Psychonomic bulletin & review, 23(1), 74–86.
Haidt, J. (February 11, 2011). The bright future of post-partisan social psychology. Edge via https://www.edge.org/conversation/jonathan_haidt-the-bright-future-of-post-partisan-social-psychology
Inbar, Y., & Lammers, J. (2012). Political diversity in social and personality psychology. Perspectives on Psychological Science, 7(5), 496–503.
Schmidt, F. L. (2017). Beyond questionable research methods: The role of omitted relevant research in the credibility of research. Archives of Scientific Psychology, 5(1), 32–41.
Von Hippel, W., & Buss, D. M. (2017). Do ideologically driven scientific agendas impede the understanding and acceptance of evolutionary principles in social psychology? In Politics of Social Psychology, 17–35.

 

Bronnen hoofdthema

Beck, D. E., & Cowan, C. C. (1996, 2006). Spiral Dynamics: Mastering Values, Leadership and change. Blackwell Publishing.
Brown, N. J. L., Sokal, A. D., & Friedman, H. L. (2013). The complex dynamics of wishful thinking: The critical positivity ratio. American Psychologist, 68(9), 801–813.
Brown, N. J. L., Sokal, A.D., & Friedman, H. L. (2014a). The persistence of wishful thinking: Response to “Updated thinking on Positivity Ratios.” American Psychologist, 69(6), 629–632.
Brown, N. J. L., Sokal, A.D., & Friedman, H. L. (2014b). Positive Psychology and Romantic Scientism: a Reply to Comments on Brown, Sokal, & Friedman (2013). American Psychologist, 69(6), 636–637.
Coronado-Montoya, S., Levis, A. W., Kwakkenbos, L., Steele, R. J., Turner, E. H., & Thombs, B. D. (2016). Reporting of positive results in randomized controlled trials of mindfulness-based mental health interventions. PloS one, 11(4), e0153220.
Coyne, J. C., & Tennen, H. (2010a). Positive psychology in cancer care: Bad science, exaggerated claims, and unproven medicine. Annals of behavioral medicine, 39(1), 16–26.
Coyne, J. C., Tennen, H., & Ranchor, A. V. (2010b). Positive psychology in cancer care: A story line resistant to evidence. Annals of Behavioral Medicine, 39(1), 35–42.
PLOS blog gepost op 15 maart 2015 door James Coyne: “Amazingly spun mindfulness trial in British Journal of psychiatry: how to publish a null trial.”
Credé, M., Tynan, M. C., & Harms, P. D. (2016). Much Ado About Grit: A Meta-Analytic Synthesis of the Grit Literature. Journal of Personality and Social Psychology, No Pagination.
Davidson, R. J., & Kaszniak, A. W. (2015). Conceptual and methodological issues in research on mindfulness and meditation. American Psychologist, 70(7), 581.
Dimidjian, S., & Hollon, S. D. (2010). How would we know if psychotherapy were harmful? American Psychologist, 65(1), 21–33.
Dimidjian, S., & Segal, Z. V. (2015). Prospects for a clinical science of mindfulness-based intervention American Psychologist, 70(7), 593–620.
Farias, M., & Wikholm, C. (2016). Has the science of mindfulness lost its mind? BJPsych Bull, 40(6), 329–332.
Farias, M., Wikholm, C., & Delmonte, R. (2016). What is mindfulness-based therapy good for? Evidence, Limitations and Controversies. The Lancet Psychiatry, (11): 1012–1013.
Gerhart, B., & Fang, M. (2015). Pay, intrinsic motivation, extrinsic motivation, performance, and creativity in the workplace: Revisiting long-held beliefs. Annu. Rev. Organ. Psychol. Organ. Behav., 2(1), 489–521.
Gilmartin, H., Goyal, A. Goyal, A., Hamati, M. C., Jason Mann, M. S. A., Saint, S., & Chopra, V. (in press) Brief mindfulness practices for healthcare providers - a systematic literature review. (downloaded from Researchgate).
Goldberg, S. B., Tucker, R. P., Greene, P. A., Simpson, T. L., Kearney, D. J., & Davidson, R. J. (2017). Is mindfulness research methodology improving over time? A systematic review. PloS one, 12(10), e0187298.
Gotink, R. A., Chu, P., Busschbach, J. J., Benson, H., Fricchione, G. L., & Hunink, M. M. (2015). Standardised mindfulness-based interventions in healthcare: an overview of systematic reviews and meta-analyses of RCTs. PloS one, 10(4), e0124344.
Goyal, M., Singh, S., Sibinga, E. M., Gould, N. F., Rowland-Seymour, A., Sharma, R., ... & Ranasinghe, P. D. (2014). Meditation programs for psychological stress and well-being: a systematic review and meta-analysis. JAMA internal medicine, 174(3), 357–368.
Goyal, A., Hamati, M. C., Jason Mann, M. S. A., Saint, S., & Chopra, V. (in press). Brief mindfulness practices for healthcare providers - a systematic literature review.  (downloaded via Researchgate)
Graves, C. W. (1970). Levels of existence: an open system theory of values. Journal of Humanistic Psychology, 10(2), 131–155.
Graves, C.W. (1981). Summary Statement: The Emergent, Cyclical, Double-Helix Model Of The Adult Human Biopsychosocial Systems, handout for presentation to World Future Society, Boston, Mass., May 20, 1981 (gecompileerd door Chris Cowan).
Gu, J., Strauss, C., Bond, R., & Cavanagh, K. (2015). How do mindfulness-based cognitive therapy and mindfulness-based stress reduction improve mental health and wellbeing? A systematic review and meta-analysis of mediation studies. Clinical psychology review, 37, 1–12.
Gunnell, K. E., & Gaudreau, P. (2015). Testing a bi-factor model to disentangle general and specific factors of motivation in self-determination theory. Personality and Individual Differences, 81, 35–40.
Hafenbrack, A. C., & Vohs, K. D. (2018). Mindfulness Meditation Impairs Task Motivation but Not Performance. Organizational Behavior and Human Decision Processes, 147, 1–15.
Hedman-Lagerlöf, M., Hedman-Lagerlöf, E., & Öst, L. G. (2018). The empirical support for mindfulness-based interventions for common psychiatric disorders: a systematic review and meta-analysis. Psychological medicine, 1–14.
Howard, J. L., Gagné, M., & Bureau, J. S. (2017). Testing a Continuum Structure of Self-Determined Motivation: A Meta-Analysis. Psychological Bulletin, 143(12), 1346–1377.
Khoury, B., Lecomte, T., Fortin, G., Masse, M., Therien, P., Bouchard, V., ... & Hofmann, S. G. (2013). Mindfulness-based therapy: a comprehensive meta-analysis. Clinical psychology review, 33(6), 763–771.
Khoury, B., Sharma, M., Rush, S. E., & Fournier, C. (2015). Mindfulness-based stress reduction for healthy individuals: a meta-analysis. Journal of Psychosomatic Research, 78(6), 519–528.
Krasnow, M. M., Cosmides, L., Pedersen, E. J., & Tooby, J. (2012). What are punishment and reputation for? PLOS one, 7(9), e45662.
Krasnow, M. M., Delton, A. W., Cosmides, L., & Tooby, J. (2015). Group cooperation without group selection: Modest punishment can recruit much cooperation. PloS one, 10(4), e0124561.
Laloux, F. (2014). Reinventing Organizations. A guide to creating organisations inspired by the next stage of human consciousness. Brussels: Nelson Parker.
Lao, S. A., Kissane, D., & Meadows, G. (2016). Cognitive effects of MBSR/MBCT: a systematic review of neuropsychological outcomes. Consciousness and cognition, 45, 109–123.
Lilienfeld, S. O. (2007). Psychological treatments that cause harm. Perspectives on Psychological Science, 2, 53–70.
Linehan, M. (2015a). DBT Skills Training Manual. Second Edition. New York: The Guilford Press.
Linehan, M. (2015b). DBT. Skills Training Handouts and Worksheets. Second Edition. New York: The Guilford Press.
O’Gorman, R., Henrich, J., & Van Vugt, M. (2009). Constraining free riding in public goods games: designated solitary punishers can sustain human cooperation. Proceedings of the Royal Society of London B: Biological Sciences, 276(1655), 323–329.
Strauss, C., Cavanagh, K., Oliver, A., & Pettman, D. (2014). Mindfulness-based interventions for people diagnosed with a current episode of an anxiety or depressive disorder: a meta-analysis of randomised controlled trials. PLoS One, 9(4), e96110.
Van Dam, N. T., van Vugt, M. K., Vago, D. R., Schmalzl, L., Saron, C. D., Olendzki, A., ... & Fox, K. C. (2018). Mind the hype: A critical evaluation and prescriptive agenda for research on mindfulness and meditation. Perspectives on Psychological Science, 13(1), 36–61.
Weibel, A., Rost, K., & Osterloh, M. (2007). Crowding-out of intrinsic motivation: Opening the black box. Zurich: IOU Institute for Organizational and Administrative Science, University of Zurich.