1. N.a.v. het verhaal m.b.t. chauffeur Al Sullivan (volledige narcose, akute operatie na hartritmestoornissen + blokkeren van kransslagaders), en ook m.b.t. out-of-body-ervaringen en bewustzijn, het volgende:
(1) Uit recent onderzoek is gebleken dat bij 1/1000 operaties onder volledige narcose een patiënt enige herinnering aan zaken van tijdens de operatie heeft:
(1) ofwel hemzelf niet erg verontrustend,
(2) ofwel van heldere conversaties tussen de chirurgen,
(4) ofwel van peri-operatoire informatie,
(5) ofwel van pijnen, of
(6) van combinaties van dit alles.
Dit fenomeen werd tot op heden flink onderschat door anaesthesisten (zie New Scientist, 17 april 04).
Elke mens is verschillend qua leeftijd, voorgeschiedenis m.b.t. een operatie, gewicht, algemene gezondheidstoestand, hersentoestand, hersendoorbloeding, hart- en ademhalingstoestand, spijsverterings-toestand enz. enz. De reactie op narcose is ook tot op zekere hoogte verschillend. Een anaestheticum bestaat vnl. uit een slaapmiddel, een pijnstiller en een spierverlammer/ontspanner. Verschillende mensen reageren verschillend op dezelfde gebruikte dosissen van deze ingrediënten enerzijds en verschillende anaesthesisten gebruiken niet precies dezelfde doseringen anderzijds. Tijdens de operatie moet het effect van het narcosemengsel daarenboven voortdurend worden gecontroleerd en desgevallend worden bijgestuurd. Daarom worden hartslag, ademhalingsfrequentie en elektrische huidconductie (gecorreleerd aan zweten) voortdurend gevolgd, en dient de narcose geregeld te worden bijgepast. In feite tracht men niet te veel en niet te weinig narcose toe te passen, en ook niet te kortstondig of te langdurig. Het is duidelijk dat zich hieromtrent heel wat speling voordoet, in functie van de aard en de duur van de operatie, met daarbovenop de concrete verschillen van de patiënten zelf.
Het aangehaalde geval Sullivan en andere soortgelijke gevallen kunnen behoorlijk verklaard worden voor bepaalde aspecten waargenomen door de patiënt (a) vlak vóór en (b) tijdens de operatie. Zoals we verder weten uit oprechte foutieve getuigenissen moeten we bij dit alles ook ernstig de vraag stellen én oplossen wàt een patiënt zich (authentiek) heeft ingebeeld te hebben gezien (vaak zijn er toevoegsels op grond van eerdere info of voorstellingen, waarbij het onderscheid tussen wat gezien en wat toegevoegd wordt niet gemaakt wordt, cf. ook bij déjà vu-verschijnselen in volle bewustzijn en aangetoonde foutieve zgn. incest-"ervaringen"), en wat hij wérkelijk objectief gezien heeft. Dat de hersenen ook onbewust info registreren en in een geheugen stockeren, en dat de betrokken persoon daarmee onbewust rekening houdt bij zijn besluitvorming, is bewezen.
Drie voorbeelden: wanneer patiënten tijdens de operatie onder volle narcose een koptelefoon op hun oren krijgen waarin wordt gezegd dat als de chirurg zal spreken, de patiënt aan zijn oor dient te krabben, dan ziet men dit door de patiënten naderhand op hun kamer ook effectief doen, wanneer de chirurg langs komt. Tweede voorbeeld: tijdens de operatie onder volle narcose worden een aantal woorden voorgelezen aan patiënten. Na de recovery worden een aantal lettergrepen voorgelezen, en de patiënten mogen er volledige woorden mee maken. Het blijkt dat deze patiënten statistisch veel meer de eerder zonder dat ze hiervan bewust wéét hadden voorgelezen woorden kiezen dan bij een blanco-controlegroep (die de lettergrepen zonder voorafgaande onbewuste duiding te horen krijgen) het geval is. Derde voorbeeld: sommige blinde patiënten zien bepaalde obstakels niet bewust, maar blijken ze toch te omzeilen (het zgn. blind sight). Er valt dus nog wel één en ander m.b.t. de hersenwerking te bestuderen …
In de natuurwetenschappen worden allerlei onafhankelijke verificaties en metingen waarbij vergissingen bijzonder gering zijn, uitgevoerd: met (desgevallend op zich wel erg ingewikkelde) apparaten metingen doen (wijzers en maatstrepen aflezen) is meestal niet moeilijk. De theoretisch-methodische achtergrond en de interpretatie in het kader van een wetenschappelijke theorie kunnen evenwel behoorlijk ingewikkeld zijn (cf. bv. micro-fysica).
NOOT:
Er is nu een soort EEG-registrator (elektrode op de voorhoofdshuid ter hoogte van de frontale hersenlobben), BIS-monitor genoemd, in de maak die de elektrische activiteit van de voorhersenen meet. Bispectrale studie van complexe golven leidt tot een soort "index van bewustzijn" (awareness): bij goede volledige narcose is de score dan 40-60, bij bewustzijn (= verifieerbare herinnering aan gebeurtenissen tijdens de operatie) ondanks verdoving en musculaire verlamming is de score 100. Bij de tests met het toestel (wat toelaat de narcose bij te passen), werden 3 onafhankelijke beoordelaars ingeschakeld, en kwam men tot een sterke daling van het aantal geopereerden mét herinneringen van rond de operatie, door verhoging van de narcosedosis. Het artikel zal eerlang in The Lancet verschijnen.
(3) De ervaring van helder licht, tunnel-effekten e.d. bij bijna-dood-ervaringen (= bde) (slechts een gering percentage heeft bde) heeft met de neuronale toestand (fysiologie, celmetabolisme, doorbloeding, …) van de hersenen te maken. Bij het toepassen van magnetische golven (opgewekt door een toestel dat als een soort helm om de slapen wordt aangebracht) op de temporale lobben kan het fenomeen van het ervaren van heel mooi helder licht e.d. ad libitum bij een aantal proefpersonen (bij een aantal lukt het evenwel niet) als een regelrechte hallucinatie opgewekt worden. Bij temporale lob-epilepsie kunnen zich vergelijkbare ervaringen voordoen.
(4) Een Zwitsers team (O. Blanke et al., Nature 417, 2002, 19 sept) kon door lichte elektrische stimulatie van de angulaire gyrus van de neocortex van de hersenen (bij een open breinoperatie) bij een weer tot bewustzijn gebrachte patiënte herhaalbaar de ervaring opwekken (naar wat ze vertelde) dat deze persoon haar mentale ik-constructie niet meer juist in de mentale constructie van het eigen lichaam kon plaatsen, m.a.w. er was een locatie-stoornis opgetreden, en dus echt een subjectief-psychische zgn. out-of-body-experience, wat nog iets helemaal anders is dan een objectieve feitelijkheid. Dit soort locatiestoornissen trad bij deze patiënte ook op wanneer ze haar armen of benen naar zich toe bewoog bij stimulatie van dezelfde zone: de patiënte ervaarde de bewegingen van de ledematen niet correct en had de ervaring dat ze vérder in de richting van haar gelaat bewogen (waardoor ze afweerbewegingen maakte), terwijl dit objectief (vaststelling door chirurgen) helemaal niet het geval was.
Er zijn zo nog heel wat soortgelijke experimenten-vaststellingen gedaan, wijzend in dezelfde richting.
2. M.b.t. het bewustzijn het volgende:
(1) Dat het bewustzijn in associaties van neocortex-cellen van de hersenen ligt, volgt uit het feit dat men somato-sensibele ervaringen kan hebben in lichaamsdelen die niet meer aanwezig zijn, omdat de betrokken zenuwcellen in de homunculus-mapping van de somato-sensiebele neocortex (achter de groeve van Sylvius) intact zijn gebleven en nog geregeld actief zijn. Dit treedt op bij zgn. fantoom-ervaringen. Eén voorbeeld: een persoon werd geboren met zes vingers, waarbij de zesde vinger operatief vroeg in de kinderjaren verwijderd werd. Dertig jaar later beleefde deze persoon nog steeds dagelijks de afwezige zesde vinger, vooral wanneer hij iets wilde grijpen. Idem m.b.t. geamputeerde ledematen.
Bij slapen en narcose-toediening worden de zenuwcircuits naar de neocortex vanuit de zintuigen geblokkeerd en treedt bewustzijnsverlies op m.b.t. de nog steeds door de zintuigen geregistreerde stimuli. Anderzijds kunnen neocortex-hersencircuits dan nog gedeeltelijk autonoom werken (cf. bij dromen en andere hallucinaties).
(2) Een nul-EEG betekent helemaal niet dat meteen ook alle hersencellen opgehouden hebben te werken. Dit is pas na enige tijd zo. Een EEG meet slechts de activiteiten-resultante van vele duizenden in de bovenste lagen (er zijn 6 op elkaar liggende lagen en miljarden zenuwcellen) van de neocortex gelegen hersencellen per oppervlakkige elektrode in de orde van µV (microvolt). Individuele zenuwcellen werken in mV (millivolt), m.a.w. er zit zo'n 1000 tot 10000 keer minder voltage-info in een oppervlakkige (= bovenop de huid gemeten) EEG-aftakking van duizenden neuronen in vergelijking met de rechtstreekse meting van (in) één zenuwcel, wat leidt tot mijn aanvangsstelling die zegt dat zelfs bij een nul-EEG nog een tijdje een zeer groot aantal zenuwcellen werkzaam zijn, zonder dat dit nog in een extern EEG meetbaar is. Dit is nog eens extra-plausibel in het geval van bde-patiënten die nog snel genoeg zonder serieuze hersenschade uit hun breintoestand met bde kunnen gehaald worden.
Ook hier zijn er weer allerlei individuele neuro-fysiologische verschillen en verschillende geheugeninhouden in het geding, die in principe verschillende ervaringen bij verschillende bde-patiënten begrijpelijk maken. Wanneer daarna vrij spoedig reanimatie mogelijk is, kunnen sommige patiënten zich dan ook bde herinneren. Die ervaringen kunnen fantastisch, aangenaam of erg schrikwekkend zijn. Het zijn ook weer voorbeelden van hallucinaties. In dergelijke tijdens de bde-fase niet gans normaal werkende (maar ook niet zo slecht functionerend dat een recovery niet meer mogelijk is) hersenen (cf. ook bij dromen) maken de hersenen van de gebrekkige werking maar wat, op grond van tijdens het voorbije leven gestockeerde informatie of niet-normale prikkels, waarbij kritische evaluatiecircuits niet werken en fantaisistische mentale beelden aanzienlijk de vrije loop krijgen.
(3) Toedienen van drugs verandert de functionering van de hersenen. Wanneer men aan een proefpersoon vraagt na inspuiting van een bepaalde drug (LSD) die op de normale werking van de hersenen inwerkt, een waargenomen kat om de vijf minuten te tekenen, dan gaat de getekende kat meer en meer afwijken van de objectieve kat (die iedereen drugvrij kan waarnemen en min of meer kan tekenen), naarmate de drug meer inwerkt. Hier is dan sprake van illusies (omdat zintuigen nog info aanbrengen).
(4) Illusies (waarbij dus initieel zintuiglijke stimuli gemoeid zijn) en hallucinaties (zonder zintuiglijke stimuli) zijn strict persoonlijke, subjectieve bewustzijnservaringen die niet overeenkomen met de normaal door iedereen waargenomen + normaal kritisch verwerkte werkelijkheidservaring. De kritische verwerking maakt van het naïef realisme een kritisch realisme (of constructivisme zo men wil). Voorbeeld: wij zien allemaal parallel lopende spoorstaven in de verte naar elkaar toelopen. Eenvoudig onderzoek doet besluiten dat dit een (collectieve) illusie is.
Enkele andere voorbeelden van illusies: een ijsvogel ziet een vis onder water op een andere plaats dan die waar de vis zich werkelijk bevindt, en een schuttersvis ziet een vlieg op een takje buiten het water om vergelijkbare brekingsindexredenen op een andere plaats dan die waar de vlieg in werkelijkheid zit.
Idem m.b.t. de positie van zon en andere sterren: wij zien de zon daar waar ze zich 8 minuten eerder bevond, en het licht van de meeste met het blote oog zichtbare sterren is al tientallen tot honderden jaren onderweg vooraleer ons oog te bereiken, m.a.w. we zien de sterren op een bepaald moment op een plaats waar ze zoveel jaren eerder stonden. Op grond van experimenten en metingen korrigeren we de illusie van het naïef realisme, tenminste wanneer onze hersenen normaal functioneren. Ijsvogels en schuttersvissen mikken meestal juist als gevolg van biologische evolutie-adaptaties (zonder dat ze vooraf kritische metingen moeten doen of de wet van Snellius moeten kennen, zoals ook kikkers als evolutieproducten meestal een verste sprong, onder een hoek van 45°, maken zonder dat ze de betreffende theorie hoeven te kennen).
Alleen de kritische modellen die we aldus over de extra-mentale wereld opbouwen (in een steeds verder verfijnend research-proces) blijken leefbaar en consistent te zijn, en laten het maken van desgevallend later geobserveerde (juiste) voorspellingen frequent toe. Interessant daarbij is dat we correcties maken t.a.v. onze subjectieve primaire ervaringen op grond van objectiveerbare (meet)experimenten en zo tot een objectief model komen dat werkzaam is m.b.t. het doen van objectieve voorspellingen die blijken uit te komen (wanneer de theorie klopt), terwijl we hiertoe meestal niet met onze primaire subjectieve ervaringen in staat zijn.
(5) Wetenschappelijke objectieve (intersubjectieve) kennis werkt operationeel met behulp van meetinstrumenten. Variabelen worden in afgesproken eenheden uitgedrukt. Wat wetenschappelijk bestaat heeft dus meetbare dimensies en dus meetbare parameters van variabelen. Afgeleiden worden d.m.v. wiskundige operatoren berekend (dit geldt zelfs voor zoiets als "snelheid"), en wetmatige relaties volgen ook uit experimentele metingen en desgevallend gemeten observaties met allerlei technieken (daar waar experimenten niet mogelijk zijn, zoals hier en daar in de cosmologie) en laten toe gebeurtenissen operationeel te begrijpen en consistent te verklaren. Heel de fysica, chemie, biologie, geologie en cosmologie zijn totaal beheersbaar binnen het kader van het behoud van energie (toestandsvergelijkingen), zoals alle zeer nauwkeurig gemeten proeven telkens opnieuw hebben aangetoond. Gepostuleerde entiteiten die niet meetbaar zijn voldoen niet aan de objectieve criteria nodig voor de opbouw van wetenschappelijke kennis. Hierop wordt het principe van het scheermes van Occam toegepast (cf. het verwerpen van een niet-aantoonbare eter als de ooit hypothetisch veronderstelde stoffelijke drager van elektromagnetische golven). Dit is de enige beproefde manier om totaal fictieve kabouters en trollen uit de objectieve kénnis-modelvorming te weren: ze zijn niet als entiteiten met dimensies aantoonbaar, en alle bekende fenomenen zijn verklaarbaar zonder er beroep op te moeten doen.
Er zijn zo nogal wat oudere concepten verworpen, zoals het phlogiston dat ooit beschouwd werd als een reuk- en kleurloze substantie die hitte in zich droeg (en vrijgemaakt zou worden bij de verbranding), wat door Lavoisier weerlegd is. Hetzelfde geldt voor het postulaat van een onmeetbare "geest" (en/of "ziel") als een los van de materiële (= dimensies hebbende) wereld geconcipieerd bewustzijn.
Alles wijst – ook in de context van het voorgaande - op een modelopvatting dat bewustzijn een puur subjectieve ervaringseigenschap is (alléén ervaren door de bezitter van het werkzaam brein) van werkende neuronen in neur(on)ale netwerken, en misschien enigszins vertaalbaar (hierover is nog volop onderzoek bezig) in fysico-chemische reacties in een heel netwerk van neuronen (objectief formuleerbaar in het betreffend wetenschapsjargon). Alleen deze fysico-chemische reacties hebben dimensies en hebben een objectief (of zo men wil tenminste een intersubjectief) entiteitstatuut in het natuurwetenschappelijk model.
(6) In de modelvorming zouden we (héél omslachtig) het subjectief bewustzijn of de mentale ik-constructie van andere mensen en desgevallend van bepaalde diersoorten objectief kunnen omschrijven en ermee werken d.m.v. chemische reacties in netwerken van neuronen. In de praktijk is het handig aan alter ego's vergelijkbare eigenschappen op een soort uitwendig niveau toe te kennen als wat we bij onszelf ervaren, net zoals omgekeerd allerlei eigenschappen die we desgevallend bij andere medemensen vaststellen (het hebben van werkende hersenen, bloedvaten, allerlei organen op bepaalde plaatsen enz.) ook bij onszelf blijken voor te komen.
We hebben desgevallend bij een operatie de hersenen van een medemens gezien, maar nog nooit die van onszelf. Een niet-invasieve hersenscan van een medemens gelijkt bijzonder sterk om een hersenscan bij mezelf. Het is daarom nogal plausibel om op een soort uitwendig vlak vergelijkbare eigenschappen aan gelijkaardige organismen toe te kennen, dus ook een subjectief bewustzijn aan alter ego's. Dit volgt ook uit de nauwkeurige observatie van hun gedrag, waarbij met hen praten niet echt nodig is.
(7) Gewervelde dieren (evolutief gaande van vissen over amfibieën, reptielen, vogels en zoogdieren) hebben véél gemeen met de mens (de mens wordt niet voor niets in de orde van de primaten en de klasse van zoogdieren geplaatst en we kennen reeds veel van zijn evolutieve afstammingsgeschiedenis). Wanneer wij een opgroeiend kind in een spiegel laten kijken, zal het gaandeweg beginnen in te zien dat het (= zijn) spiegelbeeld op dezelfde manier beweegt als het kind zelf, en zal het diverse lichaamsdelen die het bij zichzelf kan zien ook nagenoeg precies zo in het spiegelbeeld herkennen. Finaal zal het kind concluderen dat het plausibel is het spiegelbeeld als het spiegelbeeld van zijn lichaam te beschouwen. Het kind is ook tot een vergelijkbare conclusie gekomen bij het in de spiegel zien van ouders en andere goede bekenden enerzijds en het tegelijk rechtstreeks zien van die bekenden anderzijds. Welnu, zowel alle mensapen (inclusief gorilla's, die evenwel een tijd last hebben met de blik (ogen) van het spiegelbeeld) als dolfijnen blijken hun spiegelbeeld als dat van hen te interpreteren. Het mooiste experiment is allicht het onder volledige narcose aanbrengen van een streepje verf op het voorhoofd van een chimpansee, hem laten ontwaken en hem zijn spiegelbeeld laten zien. De chimpansee zal meteen aan zijn eigen voorhoofd voelen (uiteraard op grond van de interpretatie dat de verfstreep op het voorhoofd van het spiegelbeeld ook de verfstreep op zijn eigen voorhoofd is).
Naarmate andere diersoorten meer afwijkend werkende bouwplannen hebben in vergelijking met de mens, en ook meer afwijkend gedrag waarin wij onszelf minder herkennen, wordt het alsmaar moeilijker in de modelvorming ook subjectief bewustzijn aan deze evolutief verder afstaande diersoorten toe te kennen. Daarover bestaat aanzienlijke discussie en het probleem is nog lang niet opgelost. Of het hier om een omgekeerd antropomorfisme-discussie gaat is een niet opgeloste vraag.
Ik sluit hierover nog een verder te onderzoeken werkhypothese in.
Het lijkt mij voorlopig minder plausibel om bij vertebraten met dezelfde soort kopzintuigen en tot op zekere hoogte dezelfde informatieverwerkende hersensystemen (cf. de verschillende vormen van geheugenvorming die op biochemisch-neurologisch vlak zéér gelijkaardig blijken te verlopen bij slakken, vissen, ratten en mensen) te veronderstellen dat hun visuele, auditieve, tactiele, gustatieve, olfactorische zenuwcircuits helemaal niet tot een soort bewustzijnservaringen leiden, dan te veronderstellen dat dit wel het geval is, zij het zonder cognitieve, verbale reflectieniveaus die bij de mens voorkomen. Het is trouwens op basis van gelijke bouw en gedrag dat wij aan medemensen als alter ego's ook een subjectief bewustzijn toekennen, hoewel we dàt nooit als zodanig zelf ervaren. Bij niet-mensen of niet-zoogdieren zou men nog aan een soort zombie-achtig model kunnen denken, waarbij wel de neurologische zintuiglijke circuits aanwezig zijn, maar niet een soort bewustzijn dat wij subjectief ervaren. Nemen we nu bepaalde vogels. Er zijn soorten die een zang ontwikkelen die partieel genetisch aangelegd is, en ook partieel aangeleerd wordt in de locale populatie (een soort dialect). Er zijn mensen die een normaal werkend trommelvlies, middenoorbeetjes en haarcellen op de basilaire membraan van het binnenoor hebben, maar die storingen hebben in de terminale auditieve neocortex-mapping, waardoor ze niet bewust horen. Doordat ze anderen noch zichzelf bewust kunnen horen spreken, zijn ze zelfs met een intact spraaksysteem niet in staat een taal vlot te leren (afgezien van zich erg moeizaam en beperkt leren behelpen via visueel liplezen en zelf nabootsen met lippen, tong en mond, en gecorrigeerd worden door helpende mensen). Indien die vogels nu natuurlijkerwijze ook totaal bewust-doof zouden zijn, dan kan men de vraag opperen of hun neuronaal circuit in staat is een vlotte melodie te leren ontwikkelen met incorporatie van de genetische én epigenetisch geïnduceerde componenten, waartoe mensen die op bewustzijnsvlak doof zijn, niet in staat zijn. In het kader van dit betoog is het evenwel niet nodig hierop nu nog verder in te gaan.
Walter Verraes