“God versus Darwin”. Is er wel sprake van een debat?

Afbeelding
placeholder

Op 31 maart 1999 organiseerden de vrijdenkers van het 't Zal Wel gaan i.s.m. SKEPP en Ichtus in de Gentse Backstage (België) een debat tussen evolutionisten en creationisten. Bijna driehonderd stonden erbij en keken toe hoe "de hel" losbarstte. De filosoof en darwinisme-kenner Johan Braeckman en de paleontoloog Achilles Gautier, beiden docent aan de RUG, werden geplaatst tegenover de geoloog Tom Zoutewelle en de bioloog Pieter Bouma, beiden aanhangers van het creationisme. Veilig tussenin zat de moderator en ethicus Tom Claes.

Geplaatst onder
Deel artikel TwitterFacebookLinkedinWhatsapp

Creationisten zijn christenen die ervan uit gaan dat het heelal uit het niets door God (een Creator) is geschapen. Ze verwerpen het darwinistische model voor het ontstaan der soorten die volgens hen is die niet in staat om de huidige rijkdom aan soorten te verklaren. Op basis van de bijbel, meer bepaald het boek Genesis, gaan de meesten onder hen ervan uit dat het leven 6 tot maximum 10.000 jaar oud is en dat de mens niet afstamt van de primaten (aapachtigen), maar apart werd geschapen. De bijbel wordt door hen beschouwd als het Onfeilbare letterlijke Woord Gods.

"Wij staan hier als natuurwetenschappers"

Het debat werd geopend door de creationisten die doorheen de avond hun kritiek zouden richten tot onder meer de problematiek van de “spontane biogenese”. Dit betreft de discussie over het allereerste leven, namelijk de vraag hoe men het ontstaan van de 'eerste' cel kan verklaren. Vervolgens zou men zich buigen over de indeling van het leven (groepen of reeksen?) en de afzetting van aardlagen (langzaam of catastrofaal?). Niet alle punten kwamen even grondig aan bod.
Braeckman verbaasde zich bij aanvang van het debat over het feit dat mensen met een zekere graad van (biologische) kennis zoiets als het creationisme konden aanhangen, waarop hij het denken van zijn opponenten prompt vatbaar achtte voor verder wetenschappelijk onderzoek. De creationisten leven volgens Braeckman in een zeer vreemde wereld waarin de natuurwetten door
mirakels doorbroken worden. Hun denken kan volgens hem worden getypeerd als ‘compartimentaliserend denken’: in het ene compartimentje van hun brein situeert zich bij wijze van spreken het wetenschappelijke of causale redeneren, in een ander compartimentje is er ruimte voor mirakels. Beiden - wetenschap en mirakels - vloeien in hun redeneringen voortdurend door elkaar. Bovendien is zogenaamd ‘wetenschappelijk creationisme‘, alsof er sprake is van ‘een andere wetenschap’, totaal absurd.
Gautier en Braeckman beschreven hoe het creationisme de afgelopen honderd jaar steeds op de hielen is gezeten door de expanderende wetenschap. Naarmate de discussie voortduurt, breidt het gebied van de wetenschap uit en krimpt het gebied van het creationisme steeds in. Was het stokpaardje van het creationisme gisteren nog het ingenieuze oog, dat wegens z’n perfectie wel een bewijs moest zijn voor het bestaan van een Ontwerper, vandaag beseffen de meer onderlegde creationisten dat geleerden daarvoor al behoorlijke goede verklaringen hebben. Het onderwerp kwam hier dan ook niet ter sprake.

“Wij willen een wetenschappelijk debat”

Zoutewelle reageerde behoorlijk geïrriteerd toen Braeckman zich afvroeg waarom de creationisten zich baseren op het scheppingsverhaal uit het boek Genesis en niet bijvoorbeeld de mythen die hierover bij de Arapesh of bij de Tahitianen bestonden. De kans dat de bijbelverhalen een kern van waarheid zouden bevatten is even klein als die van de scheppingsverhalen van de
andere volkeren. Hoewel het Genesisverhaal de basis vormt van hun ‘wetenschappelijke’ theorie werd elke aanval op de bijbel (getraind) weggewuifd door die als ridiculiserende vluchtpogingen van hun opponenten te brandmerken en als irrelevant te beschouwen voor de lijn van het “wetenschappelijke” debat. Nochtans hadden zij vooraf zelf voorgesteld een luik aan het debat toe te voegen waarin de relatie tussen geloof en wetenschap aan de orde zou komen. En wanneer zij zich als zijnde
‘wetenschappelijk’ profileren, zou hun alternatief (op basis van het scheppingsverhaal) zonder problemen aan kritiek onderworpen mogen worden. Blijkbaar beseffen de creationisten maar al te goed de zwakte van de bijbel, waarover zij angstvallig elke discussie proberen te vermijden.

Hoe ontstaat een cel?

Creationisten proberen vaak evolutionisten te bekampen door hen verklaringen te vragen naar het ontstaan van de eerste cel (ongeveer 3,8 miljard jaar geleden) waar dan het leven verder uit zou zijn geëvolueerd. Volgens hen is het ontstaan van de eerste cel niet te verklaren (wel de werking ervan) en moet er dus sprake zijn van een Ontwerper. Gautier en Braeckman - die van
mening waren dat de bewijslast bij de creationisten lag - gaven hierop geen pasklaar antwoord maar laatste verzekerde hen dat specialisten op dat terrein daarover reeds zeer veel weten en dat er een consensus groeit rond een aantal theorieën die steeds adequater worden. Het is duidelijk dat creationisten graag ‘nog onvoldoende verklaard’ verwarren met ‘onverklaarbaar’.
Het uitblijven van een direkt antwoord op een complexe vraag als deze, viel de creationisten retorisch gezien uiteraard gunstig, hoewel deze schijnproblematiek makkelijk ontkracht werd door er maar op te wijzen dat zij het probleem hierdoor gewoon verplaatsen tot bij een niet te analyseren ‘eerste heilige oorzaak’, namelijk Creator God.
Het is bovendien een eigenaardige logica te suggereren dat wanneer iets niet verklaard wordt, daarmee dan het het bestaan van een ‘Creator’ - een entiteit dat veel complexer is dan de 'eerste' cel - aannemelijker is. Al zou het ontstaan van de 'eerste' cel (voorlopig) niet te verklaren zijn, natuurwetenschappers zijn er tenminste in geslaagd haar geheimen te ontsluieren en de werking ervan te analyseren (met God kan je dat jammer genoeg niet). De wetenschap staat dus wat bewijskracht betreft altijd een stap voor.

De 'missing link'

Iemand uit het publiek vroeg aan Gautier of er fossielen zijn die overgangen aantonen van de ene groep naar de andere. De zoektocht naar heel precieze overgangsvormen van een bepaalde groep A naar een bepaalde groep B zou volgens Professor Gautier inderdaad tot enige moeilijkheden kunnen leiden. Maar hij wees er tevens op dat de kans om fossiel te worden zeer klein is. Slechts een zeer klein aantal op honderduizenden wezens zijn gefossiliseerd. De kans dat er overgangsvormen worden gevonden om “U” tegen te zeggen is dan ook zeer klein. Maar tussen grote groepen zijn de overgangsvormen in ieder geval rijkelijk aanwezig. Braeckman illustreerde tevens een typisch creationistische logica voor wat het beoordelen van fossiele linken aangaat. De Archaeopteryx, die gesitueerd wordt rond het Jura-tijdperk, ongeveer 135 tot 208 miljoen jaar geleden, vormt de overgang tussen de reptielen en de primitieve getande vogels. Wanneer we nu zo’n overgangsvorm kunnen plaatsen, worden we volgens de creationisten geconfronteerd met maar liefst twéé ontbrekende schakels, namelijk een hiaat tussen de reptielen en de gevonden
missing link, de Archaeopteryx, die op zijn beurt een hiaat doet ontstaan met de vogels. 'Heb je een hiaat tussen twee soorten? Plaats er een gevonden link, dan heb je twee hiaten'.
Op de vraag van Gautier hoeveel basistypen (bijvoorbeeld de katachtigen) er geschapen zijn, moesten de creationisten het antwoord schuldig blijven. Wel veronderstelde men dat het op relatief korte tijd moet zijn gebeurd, dus geen duizenden jaren zoals de Getuigen van Jehovah menen.

Genesis 1 & 2

Wanneer creationisten het ontstaan van de wereld trachten te verklaren, doen zij beroep op het bijbelse scheppingsverhaal. Problematisch wordt het als je hen de vraag stelt welk scheppingsverhaal in Genesis ze aanhangen: het ene maakt melding dat de mens geschapen is nà de dieren (Gen 1), het andere dat de mens geschapen is vòòr de dieren (Gen 2). Professor Vermeersch haalde vanuit het publiek de creationisten de grond onder hun voeten weg door hen voor het dilemma te plaatsen welk scheppingsverhaal uit de bijbel ze eigenlijk aanhangen. Is de mens geschapen vòòr de dieren of nà de dieren? Niet bang van contradicties zien de creationisten Genesis 2 gewoonweg als een aanvulling (een verduidelijking) van Genesis 1. Volgens hen beschrijft het tweede verhaal een rangorde* onder hetgeen er geschapen is. Bouma benadrukte dat er in het ene verhaal sprake is van ‘scheppen’, in het andere verhaal is er sprake van ‘boetseren’: “In Genesis 2 zou het kunnen zijn dat hier in plaats van ‘boetseren van de dieren’ wordt bedoeld het ‘plaatsen van de dieren’ in de hof, waardoor dit tweede verhaal de nadruk legt op de belangrijkheid of hiërarchie van hetgeen er geschapen is. Terwijl Genesis 1 melding maakt van ‘scheppen vanuit het niets’.”
De creationisten - die anders zoveel belang hechten aan een letterlijke interpretatie van de bijbel - laten ons in dit geval boetseren interpreteren als plaatsen (in een hiërarchische volgorde). Er staat nochtans overduidelijk dat Jahwe God één voor één de dieren boetseert. Dat het twee verschillende scheppingsverslagen zijn, die niet met elkaar stroken, blijkt precies uit het verschil in taalgebruik. Genesis 1 komt uit een totaal andere traditie binnen het Joods volk, namelijk de priestercodex. De aanduiding “God” is in dit verhaal “Elohim” en in Genesis 2 “Jahwe”. Genesis 2 komt uit een Jahwistische traditie die van een totaal andere orde is. Beide verhalen zijn op een kunstmatige wijze samengebracht vanaf ongeveer de 6e eeuw waardoor je kunt verklaren dat ze tegenstrijdig zijn.
Vermeersch trachtte tevens de creationisten duidelijk te maken dat een wetenschappelijke verklaringspoging er in essentie in bestaat de veelheid van de fenomenen die men vindt zoveel mogelijk met elkaar verbinden en dat die is beëindigd wanneer alle fenomenen met elkaar verbonden zijn. In tegenstelling met wat de wetenschap doet, blijven de creationisten stilstaan bij afzonderlijke groepen dieren en planten die men op basis van mythische verhalen uit de bijbel niet wil met elkaar verbinden en waarvan zij de oorsprong toe schrijven aan een zogenaamde Goddelijke ingreep. Dat dit een veel armere verklaring is, behoeft geen verdere uitleg. Bovendien kon God - als die zou bestaan - 14 miljard jaar geleden het heelal in al z’n aspecten in één keer hebben geschapen, in plaats van telkens iets opnieuw te moeten scheppen naar zijn soort. Deze Goddelijke ingreep voor de totaliteit van de levende wezens doet namelijk niets af van de almacht van God, maar wel van de verklaringen. Wetenschappelijk verklaren is zoveel mogelijk afzonderlijke fenomenen die in de wereld voorkomen met elkaar verbinden.
 
Wanneer creationisten beweren Genesis 2 het eerste verhaal preciseert en dus de rangorde voorstelt, merk dan vooral de positie van de vrouw op. Niet alleen verschijnt ze als laatste op het toneel (na planten en dieren!), ze staat ook onder de man. Dat ze uit Adam wordt gevormd of afgeleid (Gen 2, 23), benadrukt haar afhankelijkheid van de man. Het mag duidelijk zijn dat dit verhaal ontstaan is in een patriarchale traditie.

Ad miseriecordiam

Creationisten hunkeren naar wetenschappelijke erkenning. Ze klagen steen en been dat de wetenschappelijke wereld (terecht) hun publicaties afwijst. Om hun povere geloofwaardigheid kracht bij te zetten, misbruiken ze maar al te vaak het aureool van de wetenschap om betrouwbaar over te komen. In een folder staat: “De (Belgische) v.z.w. Creabel geeft lezingen en studies i.v.m. schepping en evolutie aan verenigingen, scholen en universiteiten om creatiefeiten bekend te maken.”
Ja, zelfs universiteiten! Het zijn meesters in het discrediteren van de wetenschap daar waar de wetenschap het creationisme ondermijnt. Maar waar hen hen goed uitkomt, laten zij zich door diezelfde wetenschap hartelijk bedienen. Zo deed Zoutewelle tijdens het debat beroep op de kritiek van de vooraanstaande bioloog Lewontin. Braeckman wees er op dat de creationisten een autoriteit inriepen die inderdaad bekend staat om zijn goed onderbouwde kritiek ten aanzien van een aantal aspecten van de evolutietheorie, maar die daarentegen het creationisme fel bestrijdt en aantoont wat er fout is aan het creationisme. Zoutewelle zag dit laatste detail blijkbaar over het hoofd.

Achterhoedegevecht?

Van intellectuele oneerlijkheid en selectieve bronnenmanipulatie zijn de creationisten overigens niet vies. Ze blazen specifieke onenigheden tussen evolutionisten graag op alsof die het over gans de lijn met elkaar oneens zijn, terwijl geen enkele ernstige bioloog twijfelt aan evolutie. Maar al te vaak wordt er door deze evolutie-tegenstanders selectief omgesprongen met kritieken van geleerden op de evolutietheorie. Geleerden zoals Stephen J. Gould, Niles Eldredge en Richard Dawkins zijn het behoorlijk beu dat creationisten hun ideeën misbruiken:
“Na de introductie van het onderbroken evenwicht om bepaalde trends te verklaren, wordt tot onze ergernis keer op keer onze uitspraak geciteerd - misschien opzettelijk, misschien uit domheid - dat het fossiele archief geen overgansvormen laat zien. Over het algemeen ontbreken overgangsvormen op het niveau van de soorten, maar tussen grotere groepen zijn ze rijkelijk aanwezig”, aldus Gould (R. Dawkins, Het toppunt van onwaarschijnlijkheid p. 100 , 1996).
Hierbij rijst de vraag of we met de creationisten een openlijk debat moeten aangaan. Je geeft het creationisme een platvorm door met hen in discussie te treden. Ze verklaren zich maar al te graag als zijnde wetenschappelijk en door met hen te debatteren neem je hen ook ernstig. Anderzijds heeft negatie tot gevolg dat ze permanent tendentieuze lezingen geven over het hele land, doorgaans voor een onkritisch publiek dat hen toelaat een groot gedeelte aan pseudo-wetenschappelijke nonsens te slikken. Of het dus veel zin heeft om met de harde kern van het creationisme te debatteren, valt te betwijfelen. Maar ronduit schrikbarend is te moeten vaststellen dat onlangs vijfentwintig à dertigduizend aanhangers van het creationisme zijn samengekomen in Flevoland, waaronder twee à drieduizend afkomstig uit een vijftal Kempense dorpen in België. Dit smeekt om sociologisch onderzoek naar een fenomeen dat langzaam vanuit de Verenigde Staten naar Europa overwaait.
 

Er is in Skeptical Inquirer (vol 23, no 5 - sept 1999) een artikel verschenen over de theorieën rond het ontstaan van de eerste cel: “For those who are studying the origin of life, the question is no longer whether life could have originated by chemical processes involving nonbiological components. The question instead has become which of many pathways might have been followed to produce the first cells”.