Van bijtende nonnen tot needlespiking

Afbeelding

Medisch mysterie of massahysterie?

Heel af en toe lijkt een vermoedelijk psychische ziekte opvallend besmettelijk te zijn. Deze zogenaamde mass sociogenic illness of massahysterie gaat gehuld in heel wat controverse. Er bestaan zelfs geen officiële criteria. Is massahysterie wel een bestaande entiteit, of is het concept misschien zelf wel ingebeeld? Maar wat moeten we dan maken van die verhalen over miauwende kloosterlingen, uitzinnige bedevaarders of vergiftigde festivalgangers?

Geplaatst onder
Deel artikel TwitterFacebookLinkedinWhatsapp

Ziekte en gezondheid, lichaam en geest

Voor we aan een wetenschappelijk artikel kunnen beginnen, moeten we duidelijk maken waarover we het hebben. Ik vraag dus even het geduld van de lezer: die wordt achteraf beloond met een uitgebreide bespreking van boeiende voorbeelden van ‘massahysterie’. Om de clichés te overstijgen en een echte poging tot wetenschappelijke bespreking van dit fenomeen te doen, moeten we eerst wat medische context schetsen.

Maar daar begint ons probleem al. In 1948 definieerde de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) gezondheid nogal optimistisch als: “Een staat van compleet fysiek, mentaal en sociaal welzijn en niet louter de afwezigheid van ziekte of invaliditeit”. De skeptische arts Petr Skrabanek pareerde dat steevast met: “te bereiken gedurende twee seconden na het simultaan orgasme”. Voor de term ‘ziekte’ heeft de WHO niet eens een definitie. Bovendien bestaan er in het Engels (de lingua franca van de wetenschappen) subtiele verschillen tussen termen als disease, illness, sickness, etc. Om de lezer niet te laten verdrinken in dit conceptuele moeras, zullen we onder ziekte en gezondheid gewoon begrijpen wat daar dagdagelijks mee wordt aangeduid.

Een ander probleem is dat van lichaam en geest. Er worden nog dagelijks boeken gepubliceerd die de aard van de mentale activiteit en haar relatie tot het lichaam beschrijven. Hoewel ik persoonlijk de mening ben toegedaan dat het mentale geen losstaande entiteit kan zijn tegenover het lichaam (een houding die men monisme noemt), vind ik het wel nuttig dat men bepaalde kwesties en ziektes als psychologisch aanduidt of op niveau van de ‘geest’ situeert. Elke wetenschap veronderstelt nu eenmaal dat men bepaalde kaders maakt om binnen te werken. Wie dat niet doet kan zich enkel uiten in vaagheden of correcte uitspraken met beperkte meerwaarde (bv.: “hét christendom bestaat niet”, “een lichaam is een geheel”, et cetera). We kunnen de Grand Canyon even goed begrijpen als een groots geologisch fenomeen als dat we er kunnen genieten van een wandeling in de natuur. Tegelijk kunnen we in een laboratorium stukjes rots of veren van lokale vogels analyseren. Het één sluit het ander niet uit.

Maar dus: lichaam en geest, ziekte en gezondheid. Concreet: het verschil tussen neurologie en psychiatrie. Aan de uiteinden van het spectrum is dat meestal duidelijk. Iemand met epilepsie door een hersentumor is vermoedelijk beter af bij een neuroloog dan bij een psychiater. Het omgekeerde geldt wellicht voor iemand met angst en depressieve gevoelens na een trauma. Dat iemand die door achterdocht voor vergiftiging niet eet en slecht slaapt op den duur ook lichamelijke problemen ervaart, zal niemand verbazen. Daarnaast weten we dat een aantal stoornissen van de interne organen gepaard kunnen gaan met opvallende psychiatrische symptomen. Bijvoorbeeld een overmaat of tekort aan bepaalde vitamines of hormonen. In kankercentra is het dan weer de normaalste zaak van de wereld om ook psychologische zorg aan te bieden. En dat voor iets wat nochtans nogal evident een lichamelijk probleem is. En zo kan ik nog wel even doorgaan.

Maar wat met de grijze zones? Van ernstige psychiatrische aandoeningen zoals schizofrenie is bekend dat ze gepaard gaan met afwijkingen in de hersenen. Patiënten met een psychiatrische ziekte leven gemiddeld nog steeds heel wat jaren minder lang dan mensen zonder: ook na correctie voor bijvoorbeeld suïcide of bijwerkingen van medicatie. En van patiënten met neurologische aandoeningen, van migraine tot multiple sclerose, weten we dat ze vaak psychiatrische problemen ervaren. Laten we niet vergeten dat Sigmund Freud himself een neuroloog was. Weliswaar geen erg succesvolle. Zijn leermeester Jean-Martin Charcot daarentegen was de grootste neuroloog van de 19e eeuw en is nog steeds een icoon in mijn vakgebied. Toch is hij wellicht het meest bekend gebleven voor zijn vruchteloze werk rond hysterie en hypnose. Waarover later meer.

Tijdens de twintigste eeuw groeiden neurologie en psychiatrie langzaamaan uit elkaar. Door de steeds toenemende kennis en behandelmogelijkheden is dat begrijpelijk. Toch leidde deze langzame scheiding volgens velen ook tot een verlies. Ikzelf grap wel eens dat neurologen best wat meer psychiater mogen zijn en omgekeerd. Uit bevragingen blijkt dat medisch specialisten veel vaker dan anderen een dualisme aanhangen. Die term betekent dat men een onderscheid maakt tussen het lichamelijke en het geestelijke. Meestal heeft dat in deze context geen religieus of spiritueel karakter. Het gaat eerder om het maken van een nogal scherp onderscheid tussen ‘medische’ en ‘psychologische’ problemen. Simplistisch voorgesteld: “Als de bloedtest normaal is, is het een psychologisch probleem” of “die buikpijn wordt veroorzaakt door je relatieproblemen”. Maar even goed “dit kan geen psychologisch probleem zijn, we zien op scan X immers Y”.

Somatoforme stoornissen

We zullen het debat over de labels van psychiatrische aandoeningen (middels de fameuze Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders, vijfde editie: DSM-5) hier niet heropenen. Ondanks alle controverse is het voor de meeste mensen wel duidelijk wat bedoeld wordt met ‘ziekte’ en ‘psychiatrisch’. Dat lichamelijke aandoeningen tot psychiatrische symptomen kunnen leiden en omgekeerd, is ook niet erg omstreden. De meeste lezers zijn daarnaast ook wel bekend met het placebo-effect. En misschien ook met het omgekeerde nocebo-effect.

Waar we ons echter in een donker hoekje van het diagnostische bos begeven, is bij de somatoforme of psychosomatische stoornissen. Met die termen doelt men op ziektebeelden met lichamelijke symptomen waarvan men een grotendeels psychische origine vermoedt. Soma is Grieks voor lichaam en staat doorgaans tegenover psyche. Opnieuw kan het helpen om in termen van een spectrum te denken. Het is volkomen normaal om een klemmend en pijnlijk gevoel op de borst te ervaren nadat een geliefde een hartaanval kreeg. Het is natuurlijk een ander paar mouwen om zonder redelijke aanleiding die spanning in zo’n mate te ervaren dat je zelf denkt een hartaanval door te maken.

Noteren we alvast dat de DSM-5 géén diagnostische criteria voor massahysterie naar voren schuift. De vorige editie vermeldde kort het bestaan van ’epidemische hysterie’. Zoals dat dan gaat, worden de benamingen om de paar jaar ook eens flink door elkaar geschud. Dat kan verwarrend zijn. Het stigma dat aan psychosomatische aandoeningen als onverklaarde chronische pijn, hypochondrie of conversie (zie later) kleeft, is bovendien enorm. In mijn ervaring soms zelfs groter dan bij ‘gewone’ psychiatrie. Dat leidt tot veel onbegrip en bijkomende controverse. De DSM-5 onderscheidt een handvol psychosomatische aandoeningen.

Bij de ‘somatische symptoomstoornis’ zijn één of meerdere lichamelijke symptomen (vaak pijn of vermoeidheid) dominant aanwezig in het leven van een zieke en leiden ze daardoor tot allerlei problemen. Meestal is er geen duidelijke medische verklaring voor die klachten, maar soms ook wel.

De ‘ziekte-angststoornis’ is wat men vroeger hypochondrie noemde. Hier is niet zozeer de aanwezigheid van een lichamelijk symptoom zelf het probleem, maar de psychische gevolgen ervan. De persoon wordt verteerd door angst voor ziekte. Vaak draait de angst rond erg specifieke aandoeningen. Hij of zij slaat snel alarm bij banale lichamelijke gewaarwordingen en is heel erg met gezondheid bezig.

Vrij breed bekend, maar in de praktijk eerder zeldzaam, is de ‘geveinsde stoornis’ (factitious disorder). Zoals de naam aangeeft, fabriceert de zieke bepaalde symptomen en letsels teneinde medische aandacht te krijgen, soms via anderen (by proxy). Hoewel dat opzettelijk gebeurt, gaat het meestal om kwetsbare personen die geen tastbaar voordeel nastreven (zoals dat bv. in een juridische context het geval zou zijn). Verwijzingen naar de knotsgekke verhalen van baron Von Münchhausen zijn dus weinig respectvol en uit den boze. Voor alle duidelijkheid: liegen en bedriegen (genre: beweren te zijn vergeten wat je de nacht van de moord hebt gedaan of na het medisch onderzoek je rolstoel weggooien) zijn geen medische stoornissen. Moedwillig alsof doen met een concreet doel, noemt men malingering.

Tenslotte is er de fameuze ‘conversiestoornis’, recenter ook ‘functionele neurologische stoornis’ (FNS). Bij FNS manifesteert de zieke symptomen die sterk gelijken op een aandoening van het zenuwstelsel zoals verlamming, verlies van een zintuig, onvrijwillige bewegingen. Grondig klinisch onderzoek toont echter bepaalde kenmerken aan die niet passen bij een structurele beschadiging van het zenuwstelsel. Vandaar de term functioneel: er hapert iets met de functie, niet in de structuur. Louter op basis van inconsistentie en afleidbaarheid van sommige symptomen zou men kunnen vermoeden dat de zieke deze met opzet veinst. Een minimum aan oprecht contact met de patiënt toont echter snel aan dat dit niet het geval is. Het beschuldigend en logisch onmogelijk criterium uit de vorige DSM-editie waarbij men moest bewijzen dat de patiënt niét veinst, werd dan ook terecht verlaten.

Voor wie later nog verder wil lezen over deze materie: tegenover functioneel of psychogeen (of ‘hysterisch’) wordt in de medische literatuur vaak ‘organisch’ geplaatst. Ik heb een hekel aan die term. Hij wordt vaak gebruikt als eufemisme voor ‘echt’: alsof er ook iets niet echt zou kunnen bestaan. Bovendien ben ik niet op de hoogte welk deel van de mens er dan precies niet-organisch is.

Deze patiënten maakten ongeveer dubbel zo vaak een psychisch trauma door als de gemiddelde bevolking en lijden frequent aan angst en depressie. Een grote groep ervaart evenwel niet het minste psychologisch probleem. Het is bovendien niet zeldzaam om zowel een structurele aandoening van het zenuwstelsel als Parkinson of MS én FNS te hebben. FNS is relatief zeldzaam, maar verre van verdwenen. Dat wordt nochtans vaak beweerd, alsof het een hyperlokaal probleem van de 19e-eeuwse burgerij betrof.

Conversiehysterie

De vroegere benaming voor deze problematiek – hysterie – is ondertussen verouderd. De term werd oorspronkelijk gebruikt voor een hele verzameling symptomen die men associeerde aan het vrouwelijk geslacht. Het woord komt dan ook van het Grieks voor baarmoeder. Soms werd vermoed dat de baarmoeder overal tegenaan botste, tot aan ‘de krop in de keel’ toe. Eén van de oudste medische geschriften uit het oude Egypte beschrijft hoe een mix van geurige kruiden de baarmoeder terug naar de juiste plek moet lokken. Later dacht men aan een opstapeling van ‘vrouwelijk zaad’. De Grieks-Romeinse arts Galenos beschrijft doodernstig (maar met respect en compassie) hoe hij een hysterische dame helpt met de evacuatie van dat opgestapelde vrouwelijk zaad. De lezer kan zich inbeelden hoe dat ging. Omdat Galenos als gladiatorenarts natuurlijk nog andere dingen te doen had, schreef hij de enige bekende genezing voor: een echtgenoot. Het is overigens niet juist om te denken dat de baarmoedertheorie nog recent van groot belang was. Naast de vermelde Charcot toonde ook Thomas Sydenham in de 17e eeuw al uitvoerig aan dat hysterische symptomen zich frequent bij mannen voordoen. Zoals dat gaat met professionele termen die hun weg vinden naar het brede publiek, is het woord hysterie gaandeweg breed en onduidelijk geworden. De betekenis in het dagelijks leven is helemaal anders dan in die medische of psychologische context. Alleszins blijkt uit bevragingen dat zieken de term hysterie als bijzonder pejoratief ervaren. Dat lijkt me weinig verrassend. De term ‘conversie’ danken we aan een oude bekende. Freuds in 1895 verschenen Studien über Hysterie beïnvloedt de perceptie van conversiehysterie – en van Freud zelf – tot vandaag. Nochtans draait het boek vooral rond werk van zijn coauteur Breuer. Bovendien had de Franse arts Paul Briquet decennia eerder al uitgebreid gepubliceerd over de causale rol van trauma bij lichamelijke klachten. Maar goed: eenvoudig voorgesteld werd hier de idee naar voren geschoven dat de patiënt een psychisch trauma of conflict onbewust omzet (conversie) naar lichamelijke symptomen. Soms is deze conversie zodanig efficiënt dat de patiënt, ondanks verlamde benen of andere ernstige symptomen, zich prima voelt en nergens last van zegt te hebben: la belle indifférence. Ik kan meegeven dat het vermakelijk is om collega’s het Frans onkundig zijn dat op congressen te horen uitspreken.

Hoewel er wel degelijk patiënten zijn waarbij het verklaringsschema van conversie nuttig lijkt te zijn, is de consensus onder specialisten wereldwijd dat het gaat om een kleine groep. Jammer genoeg zitten vage ideeën over conversie daarentegen breed en diep ingebakken in de medische cultuur. Dat zorgt ervoor dat patiënten niet zelden verward of geschoffeerd achterblijven nadat een zorgverlener onhandig heeft zitten peuteren naar een psychisch probleem bij lichamelijke symptomen.

Afbeelding

Mass sociogenic illness

Maar we hebben een probleem. Zelfs wanneer we het voorkomen van hysterie in die moderne zin aanvaarden, dan nog lijkt het moeilijk toepasbaar op plotse uitbraken. Hebben al die mensen dan kort na elkaar hetzelfde trauma? De symptomen van FNS zijn erg divers, waarom krijgen slachtoffers hier dan ongeveer dezelfde klachten? Met andere woorden: massahysterie in die zin bestaat wellicht niet.

Toch kunnen we moeilijk heen om het feit dat er zich doorheen de geschiedenis opvallend gelijkaardige scenario’s hebben voorgedaan. Ondanks een vaak totaal andere culturele context. We zullen die nu mass sociogenic illness (MSI) noemen.

Laten we proberen een aantal rudimentaire criteria voorop te stellen:

  • Plots ontstane lichamelijke klachten,
  • Die goedaardig zijn (d.w.z.: men kan functioneel geïnvalideerd zijn, maar er doen zich geen overlijdens of andere ernstige complicaties voor),
  • Met een algemeen karakter (d.w.z. vermoeidheid, kortademigheid…) of meer neuropsychiatrisch (onvrijwillige bewegingen, stoornissen van de zintuigen en hogere hersenfuncties…),
  • Die besmettelijk lijken te zijn en/of op korte tijd na elkaar ontstaan bij mensen uit eenzelfde sociale groep,
  • Die vaak gepaard gaan met grote angst voor een vermeende aanwijsbare oorzaak
  • Zonder andere bekende, structurele medische oorzaak.

Oef, we zijn ergens geraakt. We hebben nu wel wat voorbeelden verdiend.

Voorbeelden uit het verleden

Hier geldt uiteraard de waarschuwing dat we nooit met volledige zekerheid kunnen weten wat er zich in het verleden afspeelde. Bovendien is de kijk op ziekte en gezondheid doorheen de eeuwen erg veranderd. Zelfs een medisch verslag van amper twee eeuwen terug is grotendeels onbegrijpelijk voor de moderne student geneeskunde. Gelukkig zijn sommige verhalen alsnog voldoende treffend.

Wellicht het bekendste voorbeeld zijn de terugkerende dansplagen van de middeleeuwen. Hierbij traden plotse uitbraken op waarbij (vrijwel steeds arme) mensen hyperactieve bewegingen vertoonden, riepen en zongen, obscene taal brulden, enzovoorts. De zieken konden niet stoppen met dansen: choreomanie. Daardoor ontstond er soms een soort ad hoc fanfareprocessie. Het fenomeen werd in verband gebracht met de obscure heilige Vitus (ook wel Guy of Guido, trouwens de Germaanse oorsprong van mijn voornaam). Daarom werd dit fenomeen ook wel Sint-Vitusdans genoemd. Verwarrend genoeg heeft de Engelse arts Sydenham in de 17e eeuw een bepaald type onvrijwillige bewegingen na streptokokkeninfecties bij kinderen ook Sint-Vitusdans genoemd. Een meer bekende geassocieerde heilige was Johannes de Doper. In onze contreien was het dan ook gebruikelijk dat zieken op bedevaart werden begeleid naar de kerk van Sint-J(oh)an(ne)sMolenbeek. Pieter Breugel de Oude en zijn zoon maakten treffende illustraties van deze processies die overigens wellicht werden gemaakt in mijn aan Molenbeek grenzende geboortedorp.

Daarnaast zijn intrigerende beschrijvingen bewaard gebleven van vreemd gedrag door nonnen. In onze tijden klinkt dat misschien niet zo verbazend meer. Toen in een middeleeuws Frans klooster plots een zuster begon te miauwen als een kat, verspreidde zich onmiddellijk een panische angst voor de duivel. Die werd immers met katten geassocieerd. Binnen de kortste keren deed het hele klooster niets anders meer dan miauwen, wat duiveluitdrijvers lange dagen bezorgde. In het Heilig Roomse Rijk begon één non zelfs haar medezusters te bijten. Die zetten daarop spontaan hun tanden weer in andere habijten. Naar het schijnt zette de ketting van bijten en gebeten worden zich helemaal tot in Rome verder. Rare jongens, die middeleeuwers.

Gelukkig veranderen de tijden. Toen nonnen in 1962 druk bezig waren met het onderwijzen van meisjes in het huidige Tanzania ontstond in één lokaal de slappe lach. Toen die de helft van de school had besmet en ook niet meer vanzelf leek over te gaan, sloegen de zusters alarm. Binnen de kortste keren deden duizenden meisjes niets anders dan doelloos rondlopen, heftige bewegingen maken, en uitbarsten in hysterische (sorry…) lachbuien. Het hele proces duurde meer dan een jaar en leidde tot de sluiting van wel tien kostscholen. Het is trouwens opvallend dat nogal wat uitbraken van MSI zich bij jongeren voordoen. Bij naar voren geschoven verklaringen voor MSI wordt wel eens belang gehecht aan stresserende omstandigheden: het kloosterleven, arme landbouwers, kostscholen... Maar die factor is niet altijd even prominent aanwezig.

In 1997 werd in Japan een aflevering van de tekenfilm Pokémon uitgezonden. Op een bepaald moment flikkert het beeld gedurende enkele seconden tussen twee kleuren. Duizenden Japanse kinderen kregen daarop last van aanvallen. Hoewel een klein percentage van de mensen met epilepsie inderdaad gevoelig kan zijn aan bepaalde stroboscopische lichteffecten, had de overgrote meerderheid van deze kinderen niet eens epilepsie. De meesten kregen nogal vage klachten die zeker niets met het effect te maken konden hebben. Ondanks die bevinding bevat zowat elke videogame en Japanse tekenfilm nu nog steeds een weinig zinvolle waarschuwing voor deze zogenaamde fotosensitieve aanvallen.

Maar ook in eigen land werden eind jaren ‘90 miljoenen blikjes Coca-Cola uit de handel gehaald. Dat gebeurde naar aanleiding van een aantal gevallen van vage darmklachten zonder bewezen link met de frisdrank. Het waren natuurlijk dioxine-tijden. Hoewel door dioxine niet één Belg ziek geworden was, bleek de sfeer op gezondheidsgebied erg gespannen. Op de website van ‘De Wereld van Sofie’ bij Radio 1 staat een interessante reconstructie van de kwestie.

Afbeelding

Hedendaagse voorbeelden

Actueler is het ‘Havana syndroom’. In 2016 werd een aantal medewerkers van de Amerikaanse ambassade in Cuba getroffen door mysterieuze symptomen. Vooral door oorsuizen en een verminderd gehoor. Daarnaast hadden ze vaak evenwichts- en concentratieproblemen. Binnen de kortste keren meldden ook andere buitenlandse medewerkers van de V.S., uit allerlei gelederen in allerlei landen, dezelfde symptomen. Vermits in de buitenlandse betrekkingen van de V.S. vaak een wat hysterische (oeps, nu doe ik het weer) achterdocht heerst, schreef men de symptomen al snel toe aan zogenaamde sonische wapens. De Cubanen zouden het ambassadepersoneel bestookt hebben met gerichte radio- en microgolven. Ettelijke miljoenen werden geïnvesteerd in onderzoek naar hoe de Cubanen dat dan voor elkaar kregen. We kunnen de hele kwestie hier niet punt voor punt hernemen, maar wie er meer wil over weten, zie de publicaties van skepticus Robert E. Bartholomew.

Ter illustratie: het geluid dat verschillende medewerkers vol overtuiging identificeerden als het vermeende geluid van de aanval bleek identiek aan... het getsjirp van een Cubaanse krekelsoort. Wie ooit in Cuba was, weet hoe erg de infrastructuur kreunt onder zowel economische sancties als wanbeleid. Dat zij een dergelijk microgolfwapen zouden hebben ontwikkeld vóór de grote geopolitieke spelers, zou wel erg indrukwekkend zijn. De lijst van symptomen die veel medewerkers ervoeren is niet te onderscheiden van een groot deel van de ‘normale’ patiënten bij de huisarts. Door de overheid gefinancierde wetenschappers publiceerden een artikel in één van de allergrootste medische vakbladen waarin ze na diepgravende analyse van exotische hersenscans aangaven dat… de slachtoffers niet alsof doen. Daaruit meenden ze dan te moeten besluiten dat het ‘Havana syndroom’ niet psychologisch kan zijn. Ik hoop dat ik in eerdere alinea’s voldoende duidelijk heb gemaakt waarom zo’n besluit wel erg onnozel is.

Nog een recent voorbeeld. Tijdens de lockdowns ontwikkelden duizenden jongeren wereldwijd vrij plots tics. Een tic is een type plotse beweging. Hoewel die wel vrijwillig wordt uitgevoerd, gebeurt de beweging omwille van een niét vrijwillig opbouwende spanning die de patiënt dwingt die beweging te maken. Een ticcer kan tics dus wel onderdrukken, maar ten koste van veel moeite en interne spanning. Wanneer zowel bewegingen als het maken van geluiden (‘vocale tics’; slechts zeer zelden gaat het om scheldwoorden) samengaan, spreken we van het syndroom van Gilles de La Tourette. Tics worden beschouwd als een neurologisch probleem. Soms kunnen ook functionele/psychogene tics ontstaan. Het onderscheid tussen beide maken is niet eenvoudig en gebeurt door specialisten.

Schijnbaar veroorzaakte de combinatie van video-dagboeken op sociaal mediaplatform TikTok en de belabberde pandemische periode een soort besmettelijkheid. Bovendien schijnt het tieneridool Billie Eilish aan tics te lijden. Resultaat: een hele reeks publicaties in het vakblad Movement Disorders over…. ‘TikTok tics’.

Afbeelding

Een laatste voorbeeld. De Vlaamse media werden enkele maanden geleden gedomineerd door ‘needle spiking’. Hierbij zou een booswicht op grote evenementen slachtoffers injecteren met een gifstof. Ik kon me al bij de allereerste verschijning van dit verhaal in de media niet ontdoen van de parallel met enkele broodje-aapverhalen uit m’n jeugd. Voor alle duidelijkheid: het ongewild aanlengen van drankjes (veelal van vrouwen) met verdovende middelen is jammer genoeg een bestaand fenomeen. Het is evident dat we slachtoffers altijd met het grootste respect en voorzichtigheid moeten behandelen. Niettemin kunnen we enkele feitelijkheden vaststellen. Verschillende universitaire labo’s konden niet één toxische stof identificeren. Er is nooit een ‘needle spiker’ opgepakt die in het bezit was van injectiemateriaal. Toch claimden in die periode verschillende mensen op allerlei plaatsen dat ze een prik hadden gevoeld. Maar zonder duidelijk prikletsel. Bijna alle slachtoffers vertoonden bovendien symptomen die op een bepaald moment zowat de helft van de festivalweide vertoont: vermoeidheid, duizeligheid, woordvindingsproblemen, zweten… Enzovoorts. De werkdiagnose MSI lijkt me hier dus erg verdedigbaar.

Argumenten ‘contra’

Als goede skeptici moeten we natuurlijk bereid zijn alternatieve verklaringen in overweging te nemen. Het kan natuurlijk dat zich in de verzameling van tientallen tot honderden gevallen van MSI mogelijk toch mysterieuze ziektes met een andere oorsprong bevinden. Voor de grote meerderheid van die gevallen kunnen we dat ook nooit meer uit eerste hand verifiëren. Het lijkt voor sommigen een hobby om medische verklaringen te zoeken voor historische gebeurtenissen. Soms is dat ook begrijpelijk. Bijvoorbeeld wanneer we weten dat een prominent figuur plots opvallend ziek is geworden. Typevoorbeelden zijn Alexander ‘De Grote’ van Macedonië en koning George III van Engeland. Nog een klassieker is de filosoof Friedrich Nietzsche - in mijn bescheiden mening had die trouwens vrijwel zeker géén neurosyfilis. Het is heel moeilijk om op basis van historische fragmenten alleen een medische diagnose te stellen. Stel je voor dat een arts dat nu zou moeten doen met pakweg een handvol WhatsApp-berichtjes uit de omgeving van een zieke. Dat belet niet dat sommige van die historische theorieën erg populair zijn.

Voor de terugkerende uitbraken van SintVitusdans in de middeleeuwen zoeken sommigen het antwoord in de graanschuur. Een giftige groep schimmels uit het genus Claviceps zou aan de basis van de dansziekte liggen. Die schimmels infecteren vooral rogge. In hoge dosissen ontwikkelen nietsvermoedende broodeters een ernstig ziektebeeld dat ergotisme heet, ook wel sint-antoniusvuur. Door het samentrekkende effect van de gifstof op bloedvaten ontstaat een tekort aan doorstroming van de organen. Handen en voeten kunnen ronduit afsterven. Anderen ontwikkelen een hyperactief ziektebeeld met diarree, tintelende gewaarwordingen (vandaar het iets te onschuldig klinkende ‘kriebelziekte’), epilepsie, verwardheid, psychose, enzovoorts. Daarnaast is het genus Claviceps eveneens verantwoordelijk voor een ontdekking die chemicus Albert Hofmann in 1938 deed. In een zoektocht naar ergot-achtige medicijnen (die o.a. voor migraine werden gebruikt) synthetiseerde hij een nieuwe stof. Die noemde hij lysergsäurediethylamid. Beter bekend als… LSD. Dat zou de verklaring kunnen bieden voor de vreemde taferelen die Breugel ons naliet.

Een belangrijk bezwaar tegen dit soort verklaringen is dat ze de schijnbare besmettelijkheid niet kunnen uitleggen. Bovendien zijn ziektes die gepaard gaan met acute neurologische of psychiatrische symptomen – zoals ergotisme, maar evengoed bepaalde infecties van de hersenen – doorgaans zeer ernstig. Indien de ziekte zich blijft ontwikkelen, worden mensen vaak zorgafhankelijk. Verlamd, incontinent, comateus. Onder middeleeuwse dorpers moet de sterfte erg groot geweest zijn. Daar zeggen de bronnen nochtans bijna niets over.

Ook de psychedelische theorie kan me maar matig overtuigen. Ik daag de aanhangers van die verklaring uit om een aantal trippende feestvierders in de Brusselse nachtclub Fuse te vragen om in processie naar de kerk van Molenbeek te dansen. Ik durf wedden dat ze amper het einde van de straat halen.

Ten slotte is het frequent zo, zeker bij moderne gevallen als het Havana syndroom, dat heel wat onderzoekers of beleidsmakers liever niet spreken over MSI of verwante verklaringen. Ik alludeerde eerder al op de onderzoeksprojecten die werden opgezet om te bewijzen dat patiënten niet alsof doen. Lang uitgesponnen getuigenissen van erg zieke ‘normale mensen’ (d.w.z.: patiënten uit de westerse hogere middenklasse zonder belangrijke psychiatrische voorgeschiedenis) zouden dat punt moeten bewijzen. De mogelijkheid van MSI als verklaring wordt door de autoriteiten tot een absoluut minimum herleid.

Heel wat artsen – zeker zij die niet in een eerste- of tweedelijnspraktijk werken – lijken ook niet te beseffen dat het stellen van een psychosomatische diagnose géén uitsluitingsdiagnose hoeft te zijn. Er zijn wel degelijk symptomen en tests die even sterk kunnen doen vermoeden dat iemand aan een somatoforme stoornis lijdt, als dat hoofdpijn en braken of koorts en hoest respectievelijk migraine en bronchitis kunnen doen vermoeden. Wie natuurlijk wél gelooft dat normale tests betekenen dat er “niets scheelt”, heeft vooral zichzelf in een hoek gedreven. Ironisch genoeg zijn het dus precies zij die kwaad of geërgerd reageren op elke suggestie van een psychologische verklaring die zelf een gedateerde en neerbuigende kijk op psychische aandoeningen hebben.

Uiteraard weten we niet alles en moet de wetenschap een brede lens hanteren, zeker bij een nieuw ontstaan fenomeen. Maar hoe lang moet je blijven zoeken naar een straffe verklaring wanneer er ook meer alledaagse bestaan? Zoals de medische wijsheid gaat: wanneer je hoeven hoort, denk dan aan paarden en niet aan zebra’s. De Amerikaanse regering verkiest vooralsnog okapi’s.

Besluit

Er lijken zich wel degelijk plotse uitbraken voor te doen van ziektes met een vermoedelijk psychologisch oorzaak en lichamelijke symptomen. Over periodes en culturen heen. Mass sociogenic illness is geen verkeerde beschrijving van dat fenomeen. Een combinatie van wetenschappelijke voorzichtigheid en een betreurenswaardig stigma op psychosomatische aandoeningen maakt evenwel dat de kwestie in een wetenschappelijke taboesfeer blijft hangen. Met excuses voor dit vreselijke cliché: meer onderzoek is nodig!

 

Wietse Wiels is voorzitter van SKEPP, neuroloog, en stichtend lid van de internationale vereniging voor functionele neurologische aandoeningen (FNDS).