Zowel het sterrenkundig instituut (het vermaarde Kapteyn Instituut), de faculteit Godgeleerdheid en Godsdienstwetenschap als het onderzoeksinstituut voor de Grieks-Romeinse Oudheid van de RUG hadden experts uitgenodigd voor een multidisciplinaire gedachtenwisseling. Aanleiding was de 400ste verjaardag van zowel de Groningse universiteit als een boek van astronoom Johannes Kepler (1571-1630) over de geboortedatum van Jezus.
Centraal stond de vraag wat het als ‘ster’ aangeduide fenomeen kan zijn geweest dat, zoals vermeld in het bekende verhaal in het evangelie volgens Mattheüs (2, 1-12), enkele ‘wijzen uit het oosten’ associeerden met de ‘pasgeboren koning der Joden’ en hen aanzette om deze op te zoeken om hem hulde te brengen. De discussie rond een astronomische verklaring voor de ster van Bethlehem loopt al terug tot in de oudheid, maar vooral in de twintigste eeuw werden hierover hypothesen geformuleerd die vaak belangstelling in de media kregen.
Astrologen uit het Oosten
Bijna altijd wordt ervan uitgegaan dat de wijzen (magoi in de oorspronkelijke Griekse tekst) astrologen waren die uit Babylonië of Perzië kwamen en dat ze een of ander hemelverschijnsel als een teken voor die geboorte beschouwden. Immers, magoi komt van het Perzische woord magu, waarmee oorspronkelijk een Perzische (Zoroastriaanse) priester bedoeld werd, maar dat later gebruikt werd voor ‘tovenaar’ of ‘waarzegger’ (vandaar ‘magiër’). Welk hemelverschijnsel het precies was, is nu juist waarover de hypothesen verschillen. Er zijn er zeker een dozijn, met daarop nog allerlei varianten.
Bij de interpretatie van de al vage evangelietekst moet dan nog worden opgemerkt dat de magoi de ster twee keer zouden hebben gezien. De eerste keer zagen ze de ster “in het oosten”1 , waarop ze naar Jeruzalem reisden en er van koning Herodes de opdracht kregen om het kind in Bethlehem te zoeken. Toen ze van Jeruzalem naar Bethlehem reisden (een traject van amper een tiental kilometer naar het zuiden) ging dezelfde ster “voor hen uit” om vervolgens stil te staan “boven de plaats waar het kind was”. Het is bepaald niet duidelijk hoe men zoiets astronomisch moet interpreteren.
De hypothesen kunnen we in twee verschillende categorieën opdelen. In de eerste categorie wordt verondersteld dat er inderdaad een of ander hemellichaam aan de hemel verscheen dat blijkbaar indruk maakte: een komeet, 1 De uitdrukking “in het oosten” (Grieks ἐν τῇ ἀνατολῇ - en tè anatolè) slaat hier op de oostelijke kant van de horizont en dus niet op “het Oosten” als streek waar de wijzen vandaan kwamen, waarvoor een Griekse meervoudsvorm ( ἀνατολια - anatolia) gebruikt. heldere meteoor, nova, supernova, veranderlijke ster, Venus, Uranus, …
De andere categorie omvat verklaringen die de ‘ster’ beschouwen als een configuratie die voor de astrologen een bijzondere betekenis moet hebben gehad, zoals een opvallende samenstand van planeten (conjunctie). Hoewel gebaseerd op een veel lossere interpretatie van de tekst (die wel van één ster spreekt), hebben die hypothesen enkele voordelen. Men weet dat dit soort samenstanden in de astrologie een betekenis hadden – en nog steeds hebben – en men is perfect in staat de posities in het verleden te berekenen2 . Die posities kunnen bovendien in een planetarium worden gereconstrueerd en op begrijpelijke wijze voorgesteld. Vandaar dat planetaria dit soort hypothesen graag vertonen in kerstprogramma’s.
Molnars koninklijke horoscopen
Alle bestaande hypothesen werden de laatste jaren overschaduwd door die van de Amerikaanse astronoom Michael Molnar. Hij publiceerde zijn hypothese voor het eerst in 19993 en schreef er later een boek over4 . Zijn verklaring leek zoveel indrukwekkender omdat ze – meer dan de voorgaande – was gebaseerd op kennis van de astrologie uit de oudheid.
Volgens Molnar hebben de wijzen/astrologen zich laten leiden door samenstanden met grote astrologische significantie. In het jaar 6 voor Christus werd de planeet Jupiter tweemaal door de maan bedekt. Dat gebeurde de eerste keer op 20 maart, kort na zonsondergang, en de tweede keer op 17 april, rond de middag (in de tijd van het Nabije Oosten). In beide gevallen was de bedekking onzichtbaar door de nabijheid van de zon, maar de Babylonische astronomen van die tijd konden de posities op voorhand berekenen.
Wie zo’n opvallende positie van Jupiter, de planeet van het koningschap, in zijn geboortehemel had, was volgens astrologen voorbestemd om koning te worden. Nog een paar andere elementen versterken dit karakter van een ‘koninklijke horoscoop’, zoals de nabijheid van nieuwe maan. Bovendien kwam Jupiter op 17 april heliakisch op. Daarmee wordt de opkomst van een ster of planeet bedoeld die voor het eerst weer zichtbaar wordt in de ochtendschemering na een periode van onzichtbaarheid omdat ze te dicht bij de zon stond.
In beide gevallen stond Jupiter in het teken van de Ram. Op 17 april stond ook de zon in de Ram. Dit teken werd in de oudheid als het teken van Judea beschouwd, aldus Molnar, die zich hiervoor beroept op de Tetrabiblos, het astrologisch standaardwerk van Ptolemaeus van Alexandrië. Daaruit leidt hij af dat beide hemelposities voor antieke astrologen de geboorte van een koning in Judea betekenden. Hij verkiest de datum van 17 april, omdat hij de verschijning van ‘de ster in het oosten’ interpreteert als een heliakische opkomst.
Molnar veronderstelt dat de astrologen na de ontdekking van deze ‘koninklijke horoscoop’ naar Jeruzalem gingen en vervolgens naar Bethlehem. Intussen was op 23 augustus de verplaatsing van Jupiter naar het westen gestopt, om aan een retrograde beweging5 aan de hemel te beginnen, wat de astrologen interpreteerden als dat hij “voor hen uit ging” om op 19 december (vlak voor kerstmis!) opnieuw te stoppen. Rond dat moment bereikten de wijzen Bethlehem en zagen ze de ster stilstaan ...
Het succes van een hypothese
Molnar geeft in feite een combinatie van hypothesen die al eerder gesuggereerd waren, maar zijn idee van ‘koninklijke horoscopen’ is vrij origineel. Zulke horoscopen waren inderdaad in de oudheid bekend. De horoscopen van de Romeinse keizers Augustus en Hadrianus werden als zodanig beschouwd en maakten deel uit van de keizerlijke propaganda. Omgekeerd was het mogelijk dat mensen die met zo’n horoscoop waren geboren op bevel van de machtshebber konden worden gedood, omdat ze een bedreiging vormden. Het verhaal van de kindermoord van Bethlehem kan daarop geïnspireerd zijn.
Molnar zegt tot zijn opvatting te zijn gekomen aan de hand van enkele munten die in de eerste eeuw van onze tijdrekening geslagen werden in Antiochië, de toenmalige hoofdstad van de Romeinse provincie Syrië. Hierop is een ster met een ram te zien. Molnar meent dat dit een herinnering is aan de samenstand van de koninklijke horoscoop. De munten werden geslagen nadat Judea in 6 n. Chr als een deel van Syrië door Rome werd geannexeerd.
Molnar citeert ook Firmicus Maternus, een Romeins astroloog uit de 4de eeuw die zich tot het christendom bekeerde. Hij wees op de positie van Jupiter in het oosten bij de geboorte van een “goddelijk” iemand. Volgens Molnar ging het wel degelijk over Jezus. Deze hypothese ontving in de Verenigde Staten vrij veel aandacht. Molnar verwierf zelfs het respect van bekende historici van de sterrenkunde zoals Virginia Trimble en Owen Gingerich. Deze laatste was overigens in Groningen aanwezig, maar sprak zich er niet uit over Molnars beweringen.
Het colloquium draaide volledig rond de hypothese van Molnar. Andere astronomische verklaringen kwamen niet echt ter sprake. Nochtans was de auteur van een van de meest ernstige hypothesen, de Britse astronoom David Hughes, prominent aanwezig.6 In een in 1976 in Nature verschenen artikel poogde Hughes de ‘ster’ als een samenstand van Jupiter en Saturnus te verklaren. Hoewel hij daar niet op terugkwam, toonde hij zich in de discussie wel groot voorstander van een astronomische verklaring. De gastheer, de Groningse astronoom Peter Barthel, gaf een overzicht gaf van de verschillende hypothesen zonder een echte keuze te maken. Ook hij zei echter wel te ‘voelen’ dat er een astronomische verklaring moest achter zitten.
Molnar zelf stuurde helaas zijn kat. Zijn meest enthousiaste pleitbezorger, de Amerikaanse astrofysicus Bradley Schaefer, was wel op het colloquium aanwezig. Hij deed niets minder dan een oproep om zich allen achter Molnar te scharen. Volgens Schaefer heeft zijn hypothese het voordeel dat ze voor iedereen aanvaardbaar is: van hen die de ster als een mirakel beschouwen tot zij die menen dat het een verzinsel is, met alle schakeringen daartussen. De hypothese, aldus Schaefer, verklaart immers niet zozeer wat de ster echt was, dan wel wat de auteur van het evangelie er zich van voorstelde (een uitspraak die niet iedereen zal aanvaarden).
De kritiek op Molnars hypothese werd ingeleid de jonge Amerikaanse fysicus Aaron Adair, auteur van een skeptisch boek over de ster van Bethlehem. Veel van zijn punten van kritiek werden meer uitgebreid behandeld door de aanwezige historici en godsdienstwetenschappers. Adair merkte onder meer op dat de eerste christenen het niet eens waren over het geboortejaar van Jezus, laat staan de datum. Hoe zou Firmicus Maternus dan zijn geboorteuur hebben 6 In een interview met De Morgen (26 oktober 2014) naar aanleiding van het colloquium sprak Barthel zich wel uitdrukkelijk ten gunste van Molnar uit. gekend?
Het probleem met astrologische geografie
De interpretatie van “in het oosten” als een heliakische opkomst kon niet op de genade van de deskundigen rekenen. Maar de meest cruciale vraag was of de astrologen in Jezus’ tijd uit een bijzondere configuratie aan de hemel de geboorte van een koning in Judea konden afleiden. In de oudheid kende men inderdaad de ‘astrologische geografie’: astrologische voorspellingen over het lot van landen en streken. Het bestond zowel in de (oorspronkelijke) Babylonische sterrenwichelarij, zoals ze in Mesopotamië werd bedreven, als in de hellenistische astrologie in het Romeinse Rijk, maar er waren wel grote verschillen.
De Amerikaan John Steele, een expert in astronomie en astrologie in het Oude Nabije Oosten, gaf uitleg over de astrologische geografie bij de Babyloniërs, waarover we veel kunnen afleiden uit de spijkerschrifttabellen. De voorspellingen betroffen slechts vier gebieden: Akkad (Beneden-Mesopotamië), Subartu (Boven-Mesopotamië), Elam (het land ten westen van Akkad, in het zuidwesten van het huidige Iran) en het “Westland”, Dit laatste omvatte de gebieden ten westen van de Eufraat, met inbegrip van Syrië en Judea. Elke voorspelling had betrekking op een van die vier landen, nooit op een deel daarvan. Voor de gebieden van de Joden als zodanig was er geen belangstelling. Bovendien hadden die voorspellingen eventueel betrekking op de dood van een koning, maar nooit op de geboorte ervan. De Mesopotamische astrologen zouden dus zeker niet de geboorte van een koning der Joden hebben voorspeld.
Enigszins anders ging het eraan toe in de hellenistische astrologie, waar landen verbonden werden met dierenriemtekens. De associatie van Judea met de Ram vindt men in de Tetrabiblos van Ptolemaeus, waarop Molnar zich baseert. Dit astrologische standaardwerk dateert echter uit de tweede eeuw na Christus. Stephan Heilen van de universiteit van Osnabrück wees er in een glasheldere uiteenzetting op dat oudere astrologische auteurs nooit Judea vermelden, wat begrijpelijk is aangezien het om een relatief onbelangrijk gebied in de Grieks-Romeinse wereld ging. De Ram werd met meerdere landen geassocieerd, in de eerste plaats met Perzië. Als astrologen een koninklijke horoscoop met een prominente plaats voor de Ram hadden gevonden, waarom zijn ze dan niet naar Perzië gegaan? Als Judea genoemd werd, dan was het altijd in één adem met Syrië, waarvan het lange tijd deel van uitmaakte. En hoe dan ook is er in de hellenistische astrologie geen enkele tekst met betrekking tot de geboorte van de koning van een land.
Heiler acht het niet onmogelijk dat het Mattheüsevangelie beïnvloed is geweest door (uiteraard speculatieve) horoscopen van Jezus die onder de eerste christenen circuleerden. Romeinse astrologen hebben wel gezocht naar de horoscoop van Romulus, de legendarische stichter van Rome. Mattheüs zou dit astrologisch verband onder een “gedeconstrueerde” vorm hebben gegeven.
Elke astrologische interpretatie werd op het colloquium hevig bestreden door Antonio Panaino, hoogleraar Iraanse geschiedenis aan de universiteit van Bologna. Volgens Panaino gaat de bewuste passage in het evangelie niet om een of ander echt waargenomen hemelverschijnsel, maar heeft deze veeleer een symbolisch-theologische betekenis. De magoi zijn wijze vertegenwoordigers van de oude Perzische beschaving, die weten dat de Messias geboren is en hem eer komen bewijzen. De houding van deze eerbiedwaardige figuren staat in schril contrast met die van de Joodse koning Herodes, wiens hogepriesters en schriftgeleerden niet op de hoogte zijn van dit gebeuren. Dat het niet-joodse reizigers uit het oosten zijn, en niet de bestaande Joodse autoriteiten, die als eerste de Messias erkennen, kan betekenen – een essentieel punt van het christelijk geloof – dat de Messias er voor de hele mensheid is gekomen, en niet alleen voor de Joden. De ster is voor de magoi een goddelijke boodschapper, net zoals in het Lucasevangelie een engel dat is voor de herders nabij Bethlehem.
Panaino had dan ook felle kritiek op de al te letterlijke interpretatie van oude religieuze teksten, die uit hun context worden gehaald, wat de aanhangers van astronomische verklaringen van de ster van Bethlehem maar al te vaak doen. Ook de bijkomende argumenten van Molnar vonden bij hem geen genade. En het idee dat Mattheüs in het geheim de horoscoop van de Messias kende, vond hij een geschikt onderwerp voor een roman van Dan Brown …
De Leidense hoogleraar Vergelijkende Godsdienstwetenschap Ab de Jong legde het accent iets anders. De verschijning van de magoi kan als een erkenning van Jezus als koning der Joden worden beschouwd, want de Perzische magus speelden een belangrijke rol bij de inhuldiging van Perzische koningen. Maar over de essentie waren de deskundigen van de oudheid het eens: niemand geloofde dat ze astrologen waren die de geboorte van een koning hadden voorspeld.
Te mooi om (niet) waar te zijn
De aanhangers van Molnar en andere astronomische verklaringen leken verslagen. Hughes in de eerste plaats. Toen ik de vraag stelde waarom ze per se een wetenschappelijke verklaring voor de ster van Bethlehem zochten, antwoordde Barthel: “Het verhaal is te mooi om niet waar te zijn.” Hughes voegde daaraan toe: “De ster van Bethlehem is de tweede meest bekende ster, na de zon!” Een rare houding voor wetenschappers. Zelf wees ik op het verhaal over Boeddha, die meteen na zijn geboorte kon lopen en dat overal waar hij zijn voet zette een lotusbloem opschoot. Geen enkele plantkundige heeft daarvoor een wetenschappelijke verklaring gezocht. Panaino vroeg ironisch waarom men geen wetenschappelijke verklaring zocht voor de engel die in het Lucasevangelie de geboorte van Jezus verkondigt ...
Bij dit alles was het bijna overbodig om een bijbelexpert aan het woord te laten. Anette Merz, hoogleraar Nieuw Testament aan de Protestantse Theologische Universiteit, kwam nog eens uitleggen dat Jezus hoogstwaarschijnlijk niet in Bethlehem geboren is. Alleen de evangelies van Mattheüs en Lucas beweren dat. De andere evangelies lijken dat niet te weten of zelfs tegen te spreken. Bovendien zijn de geboorteverhalen van Mattheüs en Lucas totaal tegenstrijdig, ook wat het tijdstip van de geboorte betreft.
Kortom, de verklaring van Molnar, en in feite elke astronomische verklaring, ontving een storm van kritiek. Historici, godsdienstwetenschappers en zelfs een theologe mochten astronomen uitleggen wat kritisch denken is. Of ten minste sommige astronomen, want een aantal sterrenkundigen die niet in het debat waren betrokken, volgden de hele zaak met interesse, af en toe grinnikend of het hoofd schuddend.
Hoe dan ook is de kritiek niet nieuw. Zoals Adair opmerkte, had de beroemde kritische theoloog David Friedrich Strauss (1808-1874) zich al in de negentiende eeuw gekant tegen ‘wetenschappelijke’ verklaringen van wonderverhalen in de Bijbel, die voor hem duidelijk mythen waren. Adair wees er ook op dat geen enkele serieuze bijbelgeleerde zich de voorbije halve eeuw in een peerreviewed tijdschrift heeft uitgesproken ten gunste van een dergelijke verklaring.
Vraag is of deze vaststellingen gevolgen zullen hebben. Ook aanwezig was de Nederlandse sterrenkundige en wetenschapshistoricus Rob van Gent die ooit nog tot de redactie van het tijdschrift Skepter behoorde. Hij geeft al jarenlang lezingen over de ster van Bethlehem, waarin hij op vrij neutrale wijze de astronomische hypothesen behandelt. Hij toonde zich bijzonder kritisch, maar vond niet dat je daar in voordrachten voor het publiek te scherp over moet doen. Het moet tenslotte toch een mooi verhaal blijven ...
Bronnen
- De uitdrukking “in het oosten” (Grieks ἐν τῇ ἀνατολῇ - en tè anatolè) slaat hier op de oostelijke kant van de horizont en dus niet op “het Oosten” als streek waar de wijzen vandaan kwamen, waarvoor een Griekse meervoudsvorm ( ἀνατολια - anatolia) gebruikt.
- Men moet dan wel over geschikte rekenprogramma’s beschikken. Gewone, populaire software voor het berekenen van planeetstanden is niet nauwkeurig genoeg om de precieze ogenblikken te bekomen. Zelfs op de bijeenkomst in Groningen leken sommige astronomen dat niet te beseffen.
- Michael Molnar: Magi’s Star from the perspective of Ancient Astrological Practices – Quarterly Journal of the R.A.S. , vol36, pp. 109-126 (1999)
- Michael Molnar: The Star of Bethlehem: The Legacy of the Magi Rutgers University Press, 1999
- Planeten verplaatsen zich ten opzichte van de vaste sterrenhemel meestal in oostelijke richting, zoals de zon en de maan, maar volgen daarbij een lusvormige beweging, waarbij de verplaatsing schijnbaar langzaam stopt en in tegengestelde richting begint te gaan, om na een tijd opnieuw de beweging naar het oosten te hernemen.