Wat voorafging: voor de programmaleiding van Het Zesde Zintuig mij contacteerde, was er al een hele discussie geweest rond een eventuele deelname van SKEPP. Het inpassen van een strenge, door ons georganiseerde test viel blijkbaar slecht, en de test opnemen als onderdeel van een reeks testen, waarvan alle, op die ene na, door hen waren bedacht, was voor ons een onaanvaardbare formule. De vraag die mij werd voorgelegd was of ik wou deelnemen aan een reeks interviews met de elf kandidaten van het eerste seizoen.
Dus geen testen, maar een korte babbel om te komen tot een kritische doorlichting en commentaar. Ik heb getwijfeld in alle eerlijkheid (zo meteen volgt de uitleg waarom) en heb verschillende leden van het bestuur gecontacteerd om hun ideeën te horen. Uiteindelijk heb ik toch beslist om op de uitnodiging in te gaan (in eigen naam, voor alle duidelijkheid). Met als voornaamste en enige motief: liever wél de aanwezigheid van een (bescheiden) kritische stem dan de afwezigheid ervan.
Een eerste punt – en dat is niet exclusief voor dit programma; het geldt voor ongeveer alle tv-programma’s – is het gebrek aan controle op het eindproduct. Dit probleem stelt zich uiteraard niet voor live opgenomen uitzendingen en ook niet voor programma’s waarvan de opnameduur grosso modo met het eindresultaat overeenstemt. In het geval van Zesde Zintuig was de wanverhouding tussen opnameduur en eindproduct evenwel zeer groot. Ik had met alle elf kandidaten een gesprek van tien tot vijftien minuten, wat al een opname van meer dan twee uur opleverde. Reken daarbij de gesprekken van Johan Terryn met dezelfde kandidaten en daarnaast ook nog een extra proef, en je begrijpt dat ik niet meer echt op mijn gemak was. In totaal waren er meer dan vier uur opnames, waaruit één programma van ongeveer vijftig minuten moest gedistilleerd worden. Voor alle duidelijkheid: ik ben niet ontevreden over mijn bijdrage in het uiteindelijke resultaat. Het is een faire reflectie van de gesprekken die ik heb gevoerd, maar het is en blijft een enorm risico. Het had een totaal ander programma kunnen opleveren. Inspraak eisen lijkt weinig zin te hebben; in mijn weliswaar beperkte tv-ervaring heb ik het nog niet mogen meemaken.
Een tweede punt raakt, denk ik, de kern van de zaak: is de formule van het gesprek een aangewezen instrument om aan kritische bevraging te doen via dit medium? Ik denk van niet, is mijn oordeel achteraf. De belangrijkste beperking waaraan ik onderhevig was, was het feit dat ik met de opnames van dat eerste seizoen niet veel kon aanvangen. Alle testen die de kandidaten een seizoen lang hadden ondergaan, konden eigenlijk geen onderwerp van gesprek zijn. Dat, moet ik eerlijk bekennen, heb ik mij pas ter plekke goed gerealiseerd.
Laat ik toelichten wat ik hiermee bedoel. Ter voorbereiding bekeek ik beeldfragmenten die mij ter beschikking werden gesteld door de programmamakers, om een idee te hebben van de diverse proeven. Waar ik echter geen idee kon en kan van hebben, zijn de juiste omstandigheden waarin deze proeven plaatsvonden. Men heeft die omstandigheden wel toegelicht, maar op basis daarvan kon ik geen conclusies trekken. Probeer het je even in te beelden. Je hebt een cameraploeg, een paar assistenten die de zaak begeleiden, hier en daar loopt nog iemand rond (een schminkster, een loopjongen, noem maar op), kortom een flink aantal mensen waarvan een deel zeker weet waarover het script en dus de proef gaat. Je hebt daarnaast een kandidaat die een prestatie moet neerzetten. Er werd kortom met te weinig van de talrijke factoren rekening gehouden waardoor een kandidaat meer informatie kan verwerven. In de test waarbij de kandidaten de locatie moesten vinden waar Terryn zich bevond, was er bijvoorbeeld rechtstreeks contact via de gsm. Sta je boven op de heuvel van de leeuw van Waterloo, dan kan het achtergrondlawaai zeer informatief zijn. Of, als ik nog even mag verwijzen naar de extra proef die hen werd opgelegd: op tafel lag een grote, gesloten omslag met een foto erin. Aan de elf kandidaten de opdracht om te achterhalen wat er op de foto stond. Bij de “ontknoping” bleek het een groepsfoto van henzelf te zijn. Het is bijna niet te geloven, maar de kandidaten mochten de omslag vastnemen, betasten, ermee rondlopen, zoals in de uitzending zelf duidelijk te zien is. Bovendien lopen er geen “ervaringsdeskundigen” rond op de opnameset, waarmee ik niet de paragnosten en helderzienden bedoel, maar psychologen, goochelaars en andere goed getrainde onderzoekers die weten hoe delicaat dergelijke experimenten zijn en die oog hebben voor kleine beïnvloedingen met belangrijke gevolgen. Ik heb geen enkele reden om bedrog uit te sluiten, maar tegelijkertijd kan ik natuurlijk ook geen bewijzen voorleggen dat er wél werd gerommeld met de procedures. Het eigenlijke materiaal waarover het gesprek dus zou moeten gaan, was uiteindelijk onbruikbaar.
Daartegenover staat een derde punt: tot op zekere hoogte is een discussiegesprek misschien toch mogelijk. De kwestie is om vragen te vinden die niet zozeer handelen over de zogenaamde paranormale vermogens zelf, maar eerder overhoe de kandidaten daar tegenaan kijken en wat ze ermee aanvangen. Voorbeelden van zulke vragen zijn: (a) Wat zou je zelf beschouwen als een mislukking? (b) Heeft iedereen dit vermogen of is het een exclusief gegeven en zo ja, hoe komt het dat jij het bezit? (c) Als er een wetenschappelijke verklaring bestaat voor jouw vermogen, die niets paranormaals veronderstelt, wat doe je daar mee? Laat ik kort toelichten waarom ik denk dat dit bruikbare vragen zijn.
Vraag (a) is een heel leuke vraag, omdat de meerderheid hierop heeft geantwoord dat ze geen mislukkingen kennen. De redenering is een perfecte Catch-22: als de persoon die wordt “geholpen” meewerkt, dan lukt het altijd, maar als die niet meewerkt, dan lukt het natuurlijk niet. Het probleem ligt dus bij de cliënt. Het paranormale vermogen is perfect werkzaam, maar men is niet ontvankelijk. Vervang voor de aardigheid “paranormaal” door “medisch” en je krijgt een argument waarvan terecht iedereen zal steigeren: de medische behandeling kent succes als en slechts als de patiënt meewerkt. Alle doden hebben het dus zelf gezocht.
Vraag (b) heeft een andere bedoeling: heeft iedereen het vermogen, dan houden zij zelf op speciaal te zijn. Doorgaans is het antwoord dus dat zij “uitverkoren” zijn en die “last” moeten dragen – dit heb ik letterlijk mogen horen –, maar dan kan je doorvragen waarom ze denken dat ze zo speciaal zijn. Vaak worden dan bijzondere gebeurtenissen aangehaald uit de levensloop. Een gebeurtenis is echter zelden zo specifiek dat ze enkel en alleen op die ene persoon van toepassing is en dus kan je weer tegenwerpen dat er nog mensen moeten zijn met zo’n levensloop en dat ze alles bij elkaar dan toch niet zo “speciaal” zijn. Ik moet wel toegeven dat dit misschien niet de interessantste piste is om te exploreren, omdat vragen van dit type vaak lijken te suggereren dat je de realiteit van paranormale vermogens aanvaardt.
Daarom is vraag (c) efficiënter. Ofwel gunnen ze mij mijn wetenschappelijke verklaring, als ik het zo mag uitdrukken, en dan moeten ze ermee leven dat er mensen rondlopen die absoluut betwijfelen of zij die speciale vermogens wel hebben. Het wordt dan een kwestie van geloven of niet (vanuit hun perspectief) en dat is toch een zware aantasting van hun speciale status. Ik weet wel dat hierop veel antwoorden mogelijk zijn, maar de meeste zijn toch “ad hominem”, zoals één van de kandidaten het zo mooi heeft uitgedrukt: “Deze man heeft nog veel te leren, hij is zo skeptisch”. De daaropvolgende woorden waren zelfs licht dreigend, want er werd beweerd dat ik nog wel een paragnost zou nodig hebben als het grondig verkeerd loopt, lees impliciet “zal lopen”, in mijn leven. Ofwel gunnen ze mij mijn wetenschappelijke verklaring niet. Dan komen we in een bijzondere situatie terecht: er moet nu wetenschappelijk gediscussieerd worden en dat veronderstelt evident de nodige achtergrondkennis. Met die kandidaten bij wie het gesprek in de richting van fysica, biologie of psychologie evolueerde, heb ik helaas keer op keer moeten vaststellen dat er quasi geen vertrouwdheid is met welke wetenschap ook. Wat mij hierbij enorm opviel, was het samengaan van dit gebrek aan kennis met een absolute onderschatting van de creativiteit van het menselijk brein. Illusies, hallucinaties, onbestaande verbanden leggen, bestaande verbanden negeren, enzovoort: als skeptici weten we goed genoeg dat dit allemaal fenomenen zijn waarmee je rekening moet houden en die tonen hoe plastisch en inventief ons brein is. Het is een curieus zelfversterkend argument: om jezelf heel speciaal te maken, moet je de rest van de wereld heel dom maken, waardoor je niet meer uitgelegd krijgt wat jou zo speciaal maakt, wat jou nog specialer maakt, zodat de rest van de wereld er nog dommer komt uit te zien, zodat …
Valt er dan uiteindelijk niets positiefs te melden? Jawel (en ik schrijf dit met een zucht van opluchting). Het programma is uitgezonden, het is bekeken en sindsdien krijg ik een aantal mails van middelbare scholieren die voor een bepaald vak een project in elkaar moeten steken. Blijkbaar door de uitzending viel hun keuze op het paranormale en dus komen ze met de vraag voor een interview, voor suggesties en achtergrondinformatie. Niet alleen geeft het mij de gelegenheid om mijn standpunt uitgebreider en diepgaander toe te lichten, maar het doet ook enorm plezier om vijftien- tot achttienjarigen de nodige kritische reflexen te zien ontwikkelen die hun later in deze toch niet zo eenvoudige wereld zeker van pas zullen komen. Dus meedoen of niet? Alles bij elkaar genomen, ja, omwille van deze positieve “neveneffecten”.