Ook in antroposofische kringen rijzen stemmen die een alternatief voor de darwinistische visie wensen te bieden. Eén daarvan komt van Jos Verhulst, naar eigen zeggen kwantumfysicus en amateurbioloog. Verhulst is in elk geval zeer bedrijvig in de antroposofie. Zijn antroposofische creativiteit blijkt vooral geïnspireerd door een zekere weerzin tegen een tweetal implicaties van de evolutietheorie: met name het materiële karakter van de evolutie en de "degradatie" van de menselijke soort. De homepage van Jos Verhulst liegt er niet om, ze begint met de woorden: “This is a page of resistance. Resistance against philosophical materialism”.
In 1859 verscheen On the Origin of Species, het bekende en beruchte boek van Charles Darwin. Hoewel de wetenschappelijke wereld de hierin beschreven evolutietheorie grotendeels heeft aanvaard, zijn er nog steeds mensen die er zich niet kunnen in vinden. Meestal hebben zij problemen met twee belangrijke, metafysische implicaties van de evolutietheorie, implicaties die Darwin zelf ten volle begrepen had. Ten eerste zijn we in staat om de verscheidenheid van en het ontwerp in het leven op aarde te verklaren aan de hand van natuurlijke, materiële factoren. De evolutie is dus niet gericht, noch bedoeld door een god of een ander geesteswezen. Ten tweede verliest de mens de belangrijke status die hij in de schepping door God kreeg toebedeeld, gebaseerd op het bezit van intelligentie, taal of godsvrucht. De mens is nu slechts het toevallige resultaat van het spel van noodzaak en toeval en had er evengoed niet kunnen zijn.
Het bekendste voorbeeld van anti-darwinisten zijn de creationisten, die in de Verenigde Staten aan een ontrustwekkende opmars bezig zijn. Zij geloven dat het leven ontstaan is zoals het in Genesis beschreven staat, met andere woorden dat God alles op aarde geschapen heeft en de mens bovenaan plaatste. Zij zijn echter niet de enigen. Ook in antroposofische kringen rijzen stemmen die een alternatief voor de darwinistische visie wensen te bieden. Eén daarvan komt van de Antwerpenaar Jos Verhulst, naar eigen zeggen kwantumfysicus en amateurbioloog. Verhulst is in elk geval zeer bedrijvig in de antroposofie. In dit artikel wil ik zijn theorie kort uiteenzetten en evalueren op haar eigen waarde en haar relatieve waarde ten opzichte van Darwins evolutietheorie. Hieruit zal blijken dat Verhulsts creativiteit geïnspireerd is door een zekere weerzin tegen de twee hierboven beschreven implicaties.
De basis voor zijn ideeën vindt Verhulst in de werken van Louis Bolk, een Nederlands antropoloog uit de jaren '20 van de vorige eeuw. Bolk had vastgesteld dat de mens heel wat anatomische trekken van een foetus behoudt in vergelijking met andere zoogdieren, in het bijzonder de mensapen. De mens is dus een neotenisch (letterlijk "jeugdhoudend") wezen. Die neotenie gaat gepaard met een zeer trage ontwikkeling en een lang leven, retardatie genaamd. Volgens evolutiebioloog Stephen Jay Gould zijn Bolks bevindingen juist: we zijn inderdaad neotenisch en onze ontwikkeling verloopt traag. Bolk plaatst zijn bevindingen echter in een kader dat te bizar is om aanvaard te worden, meent Gould. Hij zoekt een verklaring in een algemene hormonale rem die ervoor zou zorgen dat we niet in apen veranderen. Die hypothese wordt echter tegengesproken door het feit dat de diverse delen van het lichaam van een menselijke foetus zich tegen een verschillend tempo ontwikkelen. Bolks discours is daarenboven onomwonden racistisch: de blanke, westerse mens behoudt meer van die jeugdige trekken dan de zwarte en is dus verder geëvolueerd. Ten slotte ziet Bolk de mens als het uiteindelijke doel van de evolutie: het beeld van de mens was vastgelegd in de foetus van de mensapen en gaf de richting aan waarin de aap verder zou evolueren. Hoe meer die foetale eigenschappen bewaard zijn, des te verder is de evolutie gevorderd. Kortom, in Bolks visie is de mens het doel van de schepping omdat hij meer op een foetus lijkt, en blijft lijken, dan andere dieren.
Dat is min of meer ook de overtuiging van Verhulst, al meent hij dat Bolks theorie onvolledig is. Bolk heeft bijvoorbeeld geen rekening gehouden met hypermorfosis, wat betekent dat ontogenetische laatkomers (laatkomers in de ontwikkeling van een individu) sterker groeien. Benen ontstaan bijvoorbeeld later dan armen en zijn daardoor relatief langer. Dit fenomeen strookt duidelijk niet met het neotenische karakter van de mens en vraagt om verdere verklaring. Verhulst wil die voorbeelden van hypermorfosis duiden zonder Bolks algemene visie en conclusie te moeten verwerpen. Hij maakt hiertoe gebruik van het biologische begrip "veralgemeende ontogenie" van de zoogdieren.
De veralgemeende ontogenie bestaat uit een aantal ontwikkelingspaden van zygote naar volwassen dier, bijvoorbeeld een voor de benen, een voor de armen, de vingers, de longen, enzovoort. Elk van die ontwikkelingspaden bestaat uit een aantal opeenvolgende ontwikkelingsstadia. Onder druk van natuurlijke selectie treedt er verandering op in de veralgemeende ontogenie en ontstaat er specificatie: nagels worden bijvoorbeeld klauwen. Dit fenomeen van specificatie heeft twee belangrijke eigenschappen. Ten eerste, hoe later in de ontwikkelingsfase, hoe meer kans op specificatie die de algemene ontwikkeling afremt of stopzet. Ten tweede, om een klein aantal specificaties in te bouwen, moeten er veel meer algemene ontwikkelingsfasen de baan ruimen. Verhulst maakt de vergelijking met het bouwen van de Eiffeltoren: "If you start changing the plans in the midst of the building process, the final height attained will be lowered, and the building time will be shortened accordingly. In the same way the total number of elementary steps in the ontogeny, and the corresponding life time, will be compressed when specialization disrupts the internal coherence of the original, generalized ontogeny." Hoe meer specificatie, hoe minder ontwikkelingsstappen en hoe korter het leven van het dier. Volgens Verhulst behoudt de mens meer van zijn foetale kenmerken en wijkt hij dus het minst af van die veralgemeende ontogenie. Meer nog, de menselijke ontogenie weerspiegelt de veralgemeende ontogenie. De mens maakt dus heel wat ontwikkelingsstappen door en leeft hierdoor langer.
Verhulst gaat erg ver in het vereenzelvigen van de menselijke en de veralgemeende ontogenie. Wanneer hij het fenomeen van hypermorfosis bespreekt, stelt hij dat onze lange benen niet door natuurlijke selectie zijn ontstaan, maar simpelweg het resultaat zijn van de veralgemeende ontogenie. De armen van apen zijn ook relatief langer, maar dat is volgens Verhulst dan weer geen geval van hypermorfosis, wel van specificatie. Armen ontstaan vrij vroeg in de ontogenie en zouden dus relatief korter moeten zijn, zoals bij de mens. De armen van de aap zijn door natuurlijke selectie echter aangepast aan het klimmen en zijn daarom langer. De positie van onze grote teen (om rechtop te lopen), en de omvang van onze hersenen, in het bijzonder de neocortex, die ervoor zorgen dat we bewustzijn hebben, intelligent zijn en kunnen spreken, zijn dan wel weer sprekende voorbeelden van hypermorfosis en dus te verwachten resultaten van de veralgemeende ontogenie. Ze zijn dan ook geen adaptaties. Verhulsts conclusie luidt dan ook:
"(…) the particularities of human anatomy result from simple explicitation of the generalized mammalian ontogeny, and not from adaptations in a Darwinian sense. The unique capabilities of humans (speech, tool use, erect stance) do not result from specializations imposed on the generalized mammalian ontogeny, but from a straightforward explicitation of this generalized ontogeny. The human condition is the original one; the animal states are derived by specialization (presumably under the pressure of natural selection). As stated by Bolk, the appearance of humans was thus anticipated by evolution. This phenomenon of anticipation is at variance with any materialistic outlook on evolution."
De theorieën van Verhulst bevatten drie populaire misverstanden over Darwins evolutietheorie. Ten eerste is er de idee van de evolutie als ladder: de opvatting dat reptielen onstaan zijn uit vissen, amfibieën uit reptielen, enzovoort, tot de mens zich uiteindelijk uit de aap ontwikkelde. Evolutie werkt echter niet volgens het laddersysteem, maar heeft veeleer een struik- of boomstructuur. De mens staat, kortom, helemaal niet aan het einde van de evolutie, maar is het voorlopige gevolg van een evolutie bij primaten, net zoals de zwarte weduwe een voorlopig resultaat is van een evolutie bij spinnen. Dat Verhulst deze opvatting huldigt, mag duidelijk worden bij zijn al te letterlijke gebruik van de term "hogere dieren". Het is een biologische term die slaat op de graad van complexiteit in organismen, maar Verhulst ziet dit letterlijk als een rangschikking van organismen: hogere dieren staan volgens hem boven de lagere. Als de mens vervat ligt in de foetus van de hogere zoogdieren, is hij het summum van de evolutie. Volgens de evolutietheorie staan organismen echter helemaal niet boven, maar naast andere organismen, al zijn ze nog zo complex.
Het tweede misverstand, dat sterk verband houdt met het eerste, is dat de ontogenese van een organisme ons iets vertelt over de fylogenese, de evolutie van de soort. Bolk ontwikkelde zijn retardatietheorie als alternatief voor de recapitulatietheorie, die sinds de ontwikkeling van de genetica in opspraak was geraakt. Die theorie stelt dat uit de ontwikkeling van de mens van embryo tot volwassen individu de hele gang van de evolutie af te leiden is. Het embryo wordt bijvoorbeeld gelijkgeschakeld met het stadium van de vissen, de daaropvolgende stap in de ontwikkeling met de reptielen, en een kind met een aap of een zwarte Afrikaan. Als een mens al die ontwikkelingsfasen moet doorlopen om echt mens te worden, betekent dit dat hij heel snel alle evolutionaire stappen die aan de mens voorafgingen moet doorlopen om nog tijdens zijn leven het eindpunt "mens" te bereiken. Een kikker heeft daarentegen niet zoveel haast, want die staat niet zover in evolutie. De retardatietheorie beweert het tegenovergestelde: de mens ontwikkelt zich heel traag en behoudt hierdoor heel wat jeugdige trekken (Ever since Darwin. 1977 (1973), NY/London, S.J. Gould). Niettemin blijft er bij Bolk en Verhulst een analogie bestaan tussen onto- en fylogenese. Beiden trekken uit de ontwikkelingslijn van een organisme duidelijk conclusies over de evolutie van de soort waartoe dat organisme behoort.
Ten derde werkt het belangrijkste mecha-nisme van de evolutie, natuurlijke selectie, niet in op soorten, zoals Verhulst lijkt te denken, maar op individuele orga-nismen. Het is dan ook onduidelijk hoe de menselijke soort al van bij de start van de evolutie kon liggen wachten tot ze uiteindelijk te voorschijn zou komen, als diezelfde evolutie zich geen jota aantrekt van het bestaan van soorten.
Volgens Verhulst is de mens echter gered uit de klauwen van natuurlijke selectie en gelden voor hem niet dezelfde regels. De menselijke eigenschappen zijn dan ook geen adaptaties, maar eenvoudigweg een realisering van de veralgemeende ontogenie. Verhulst geeft toe dat het lijkt alsof onze benen en onze voeten aangepast zijn aan het rechtop lopen, dat onze handen aangepast zijn aan het gebruik van allerlei werktuigen, maar schijn bedriegt volgens hem. Nochtans zijn rechtop lopen, het gebruik van werktuigen, taalgebruik en alle andere menselijke eigenschappen die Verhulst opsomt, onmiskenbaar aanpassingen van een organisme aan zijn omgeving. Waarom zouden we ze dan als iets anders beschouwen? Zelfs voor de feiten die Verhulst aanwendt om onze soort te isoleren, met name dat de mens sterk op een foetus lijkt, kunnen we een adaptionistische verklaring bedenken. Gould meent dat onze vertraagde ontwikkeling verband houdt met het feit dat we bovenal afhankelijk zijn van ons leervermogen en dat dit de tijd moet krijgen om zich te ontwikkelen (Gould 1977: 68).
Verhulsts feiten vergen dus helemaal geen nieuwe interpretatie van de evolutie, maar kunnen binnen de bestaande evolutietheorie een plaats krijgen. Zijn theorie is erg mager, zeker in vergelijking met Darwins consequente houding dat ook de menselijke soort het resultaat is van natuurlijke selectie. Darwins evolutietheorie verklaart zowel de verschillende vormen van snavels bij vinken als het gebruik van taal bij de mens. Verhulst erkent dat eerste, maar ontkent het tweede.
Waarop berust Verhulsts theorie dan wel? Het antwoord ligt voor de hand: op de onvrede met de twee geschetste implicaties van Darwins theorie, met name het materiële karakter van de evolutie en de "degradatie" van de menselijke soort. Verhulst hoopt met zijn bevindingen aan te tonen dat de mens verwacht werd door de evolutie, iets wat niet verklaard kan worden vanuit een louter materialistische visie. Ik hoop te hebben aangetoond dat zijn theorie meer op die hoop dan op bewijsmateriaal berust en dat de hedendaagse evolutietheorie vooralsnog geen aanpassingen vraagt.