In memoriam Stephen Jay Gould

Afbeelding
placeholder

Stephen Jay Gould, een van de boegbeelden van de Amerikaanse skeptische organisatie CSICOP. In skeptische kringen werd hij sterk gewaardeerd voor zijn inspanningen om het creationisme te bestrijden.

Geplaatst onder
Deel artikel TwitterFacebookLinkedinWhatsapp

De Amerikaan Stephen Jay Gould, hoogleraar in Harvard en misschien wel de bekendste paleontoloog en evolutiebioloog sedert Charles Darwin, is op 20 mei 2002 overleden. Hij werd amper zestig jaar en was reeds twintig jaareen kankerpatiënt. Dit heeft hem niet belet om vele artikelen en boeken te schrijven, die door honderdduizenden mensen over de hele wereld werden en worden gelezen. Het merendeel van zijn boeken bestaat uit collecties van essays, die hij vanaf 1974 maandelijks voor het tijdschrift Natural History schreef. Goulds invalshoek was de evolutiebiologie en hij slaagde er als geen ander in om zijn uitleg over de technische aspecten van zijn vakgebied te verweven met beschouwingen over baseball, religie, wetenschap, taal, opera, enzovoort. Zijn specialisme was de evolutie van Cerion, een geslacht van landslakken dat hij bestudeerde op de Caraïbische eilanden. Het was evenwel niet zijn veldwerk dat hem in wetenschappelijke middens bekend en berucht maakte, maar de theoretische teksten waarin hij bepaalde onderdelen betwistte van de evolutietheorie zoals die zich in de twintigste eeuw ontwikkelde. Zo publiceerde hij, samen met de paleontoloog Niles Eldredge, in 1972 een artikel waarin ze de stelling naar voren brengen dat evolutie niet traag en gradueel verloopt, maar eerder “sprongsgewijs”. Nieuwe soorten, aldus Gould en Eldredge, kunnen in een relatief korte tijdspanne ontstaan, waarop een lange periode van “evolutionaire rust” volgt. Deze visie op de vorming van nieuwe soorten staat bekend als “the theory of punctuated equilibrium”. Er is heel wat debat over ontstaan; volgens vele wetenschappers is de theorie verkeerd, volgens anderen is het wachten op betere fossiele gegevens om de waarde ervan te kunnen inschatten. Verder had Gould alternatieve visies op de werking van evolutionaire basismechanismen zoals natuurlijke en seksuele selectie, en de vorming van adaptaties. Binnen de academische wereld is er slechts een minderheid die zijn ideeën hierover volgt. Sommige invloedrijke wetenschappers en filosofen - waaronder Richard Dawkins, John Maynard Smith, Steven Pinker en Daniel Dennett - zijn van mening dat Goulds werk eerder verwarring schept dan helderheid brengt. In wat wellicht zijn belangrijkste werk zal blijken te zijn, het kort voor zijn dood gepubliceerde The Structure of Evolutionary Theory - een boek van 1433 pagina’s waaraan hij 20 jaar heeft gewerkt - tracht hij zijn critici van antwoord te dienen. Het is momenteel te vroeg om het belang van dit werk in te schatten, maar dat er de komende jaren talrijke debatten over zullen ontstaan lijkt zeker.

Stephen Jay Gould was een van de boegbeelden van de Amerikaanse skeptische organisatie CSICOP. In skeptische kringen werd hij sterk gewaardeerd voor zijn inspanningen om het creationisme te bestrijden. In Europa is het creationisme, wat aanhang en invloed betreft, (voorlopig?) een vrij marginale pseudo-wetenschap, maar in de Verenigde Staten is de toestand bijzonder zorgwekkend. In verschillende staten komt het onderwijs over evolutietheorie sterk in het gedrang. De evolutietheorie, aldus hedendaagse creationisten, is “slechts een theorie”, en daarom is het “wetenschappelijk fair” om ook het scheppingsverhaal tijdens de les biologie te behandelen als “wetenschappelijk plausibel”. Gould was een van de weinige evolutiebiologen die intensief het creationisme heeft bestreden in teksten, lezingen, radio- en televisie-interviews, enzovoort. Veel van zijn collega’s doen dit niet, om zeer uiteenlopende redenen. Sommigen denken dat men de creationisten ongewild een podium aanbiedt door met hen in debat te treden of door erover te schrijven en te spreken. Anderen lijken het probleem te onderschatten, en denken dat het wel vanzelf zal weggaan. Nog anderen komen liever niet in lange, frustrerende en zeer tijdrovende discussies terecht die, vanuit strikt wetenschappelijk oogpunt, volkomen onzinnig zijn. Gould nam in elk geval de impact en kracht van het creationisme ernstig en heeft, goed beseffend dat hij bijzonder populair was bij een lekenpubliek, steeds zijn verantwoordelijkheid terzake opgenomen.

Of zijn centrale standpunt correct is, is evenwel betwistbaar. Hij was van mening dat godsdienst en wetenschap twee totaal van elkaar gescheiden “magisteria” (“leerautoriteiten”) zijn; godsdienst houdt zich bezig met de zoektocht naar “ethische waarden en de spirituele betekenis van ons leven”, en wetenschap gaat over “de empirische structuur van het universum” (geciteerd uit de tekst “Non-Overlapping Magisteria”, Skeptical Inquirer, vol. 23, 4, 1999). De agnosticus Gould veronderstelde dat wetenschap en godsdienst perfect naast elkaar kunnen bestaan, zolang godsdienst geen empirische of wetenschappelijke uitspraken doet en wetenschap geen morele of ethische. Hij verwierp het creationisme omdat het overduidelijk tot het domein van de godsdienst behoort en tegelijkertijd claimt de wetenschappelijke waarheid in pacht te hebben. Het hoeft niet te verwonderen dat ook hier Gould onder vuur is komen te liggen. Lang niet iedereen volgt de stelling dat wetenschap en godsdienst twee verschillende “magisteria” zijn. Zo is het twijfelachtig dat godsdienst een “leerautoriteit” bezit wat waarden en normen betreft, en evenmin kan worden volgehouden dat een “goeie” godsdienst geen empirische uitspraken doet. In elk geval de westerse, monotheïstische godsdiensten hebben een natuur- en mensbeeld dat door het geloof in een god met bepaalde eigenschappen is gekleurd, waardoor sommige standpunten vatbaar worden voor wetenschappelijk onderzoek. Gould citeert bijvoorbeeld met instemming de huidige paus, die in 1996 stelde dat het katholicisme probleemloos de evolutietheorie kan aanvaarden, zolang men maar gelooft dat er een “ontologisch verschil” bestaat tussen de mens en andere levende wezens, aangezien de mens over een ziel beschikt en dieren niet. Gould beschouwt de “ziel” als een geloofsaspect, waarover empirisch niets kan worden gezegd. Maar dit is wellicht niet wat JohannesPaulus II bedoelde, aangezien hij in datzelfde pauselijk schrijven stelt dat theorieën die veronderstellen dat de menselijke “geest” voortkomt uit de levende materie niet compatibel zijn met “de waarheid over de mens”. Een dergelijk standpunt is uiteraard wetenschappelijk, in de betekenis van empirisch verifieerbaar. Goulds stelling dat wetenschap en godsdienst twee totaal verschillende “leerdomeinen” zijn kan in theorie misschien kloppen, maar in de praktijk blijken sommige leerstellingen van de huidige godsdiensten roet in het eten te gooien.

Ondanks het feit dat Gould een omstreden figuur was, is zijn invloed ongetwijfeld overwegend positief. Hij heeft vele duizenden, misschien zelfs tien- tot honderdduizenden mensen interesse voor wetenschap bijgebracht, in het bijzonder voor de geschiedenis van de wetenschap. Zijn theoretisch werk zal nog vele jaren inspirerend werken en zijn strijd tegen het creationisme was van bijzonder groot belang in de Verenigde Staten. Het is helaas zeer onwaarschijnlijk dat de komende decennia een wetenschapper zullen voortbrengen die op dezelfde manier als Gould eruditie koppelt aan literaire scherpte en strijdlust.

 

Literatuur

De meeste van Goulds boeken zijn in het Nederlands vertaald. Een selectie:

  • Honderd jaar na Darwin (Uitgeverij Het Spectrum, Utrecht, 1979)
  • Wonderlijk leven: over toeval en evolutie (Uitgeverij Contact, Amsterdam, 1991)
  • De duim van de panda: over evolutie en ontwikkeling (Uitgeverij Contact, Amsterdam, 1993)
  • Verslag van het leven: de evolutie als aangrijpend drama van selectie, overleven en uitsterven (Uitgeverij Schuyt, Haarlem, 1993)
  • De gok van de evolutie. Misvattingen over evolutie, vooruitgang en honkbal (Uitgeverij Contact, Amsterdam, 1996)
  • De mens gemeten. De geschiedenis van de intelligentietest (Uitgeverij Contact, Amsterdam, 1996)
  • Vraagtekens bij het millennium (Uitgeverij Contact, Amsterdam, 1998)
  • God en Darwin: wetenschap en religie in de volheid van het bestaan (Uitgeverij Contact, Amsterdam, 2000).