De kans dat de namen Doug Bower en David Chorley u iets zeggen is waarschijnlijk niet erg groot. Bower en Chorley zijn twee Engelsmannen die ondertussen niet meer van de jongste zijn. In 1991 gaven ze toe dat ze over de jaren heen ongeveer 250 zogenaamde graancirkels maakten. Ze begonnen ergens in de jaren zeventig, toen ze het tijdens een avondje pintelieren in hun hoofd haalden om een landing van een UFO te simuleren in een nabijgelegen korenveld. Het materiaal dat ze gebruikten bestond uit planken en koorden. Hun eerste creaties waren zeer eenvoudig, grote en minder grote cirkels van platgetreden graan, wat de indruk wekte dat een schotelachtig toestel was geland en weer vertrokken was. Tot hun stomme verbazing werden ze op verschillende plaatsen, in Engeland maar ook in andere landen, nagebootst. De graancirkels werden steeds complexer, meer verfijnd en soms bijzonder artistiek. Voor Bower en Chorley was het duidelijk dat hun grap enigszins uit de hand liep. Honderden, misschien duizenden mensen maakten er een nachtelijke sport van om geometrische en fractaalachtige figuren te creëren in maïs- en graanvelden. Erg indrukwekkend, zeker vanuit de lucht bekeken, maar vanzelfsprekend mensenwerk. Maar het overtuigde tien-, misschien honderdduizenden mensen dat de graancirkels, of graanfiguren, wel degelijk sporen zijn van buitenaards bezoek.
Een enigszins nuchter denkend mens kan hierbij bedenken dat de bekentenis van Bower en Chorley dat zij de aanstichters waren van de humoristisch bedoelde vernielingen van graanvelden, de aanhangers van de UFO-verklaring tot betere inzichten zal brengen. Misschien gelooft men wel dat diegenen die in buitenaards bezoek geloven, Bower en Chorley dankbaar zijn. Iemand heeft een opinie, iemand anders toont aan dat die opinie fout is, en dat maakt de eerste persoon gelukkig, want zijn wereldbeeld bevat een fout minder en wordt een beetje meer waarheidsgetrouw. Helaas, zo zit de menselijke psychologie niet in elkaar. De overgrote meerderheid van UFO-aanhangers negeerde de bekentenis van de Engelse grappenmakers en gaat tot op heden dapper door met het hechten van geloof aan landingen van UFO’s en boodschappen van buitenaardse wezens. Voor wie vertrouwd is met de inzichten uit de sociale psychologie is dit niet helemaal verwonderlijk. Reeds decennia geleden is aangetoond dat een meerderheid van mensen grote moeite heeft om een vals of onbetrouwbaar geloof, waarvoor men een zeker engagement heeft betoond, op te geven, als men met informatie wordt geconfronteerd die bedreigend of vernietigend is voor de overtuiging die men heeft. Extreme voorbeelden zijn mensen die ervan overtuigd zijn dat op een bepaalde datum de wereld zal vergaan. Zelfs nadat die datum is verstreken en de wereld nog steeds rustig verder rondjes draait, houdt men vast aan het oorspronkelijke geloof. Sterker nog, het aantal gelovigen neemt nog toe.
Laat ons even veronderstellen dat je niks van graancirkels afweet. Je bent bijvoorbeeld een tiener, en raakt geïntrigeerd door een berichtje in de krant, of door een gesprek erover. Je consulteert, vanzelfsprekend, het internet. Stel dat je het woord ‘graancirkel’ intypt. Google biedt je vele tientallen links aan, waarvan slechts een zeer kleine minderheid kritische informatie bevat. Alle andere hebben het over geheime boodschappen uit de ruimte, energetische krachtvelden die de wetenschap nog niet schijnt te kennen, codes die het DNA weergeven van buitenaardse wezens, en ga zo maar door. Het begrip ‘crop circles’ levert eenzelfde verhouding onzin tegenover redelijkheid op. Zelfs al wil uw tienerbrein zich sceptisch opstellen, het risico dat u besmet wordt door de wilde beweringen en hypothesen van zogenaamde Croppies, van UFOlogen, van aanhangers van complottheorieën, van Raëlianen, of van de duizend-en-één andere op hol geslagen geesten die zich met graancirkels en buitenaards leven inlaten is schrikwekkend groot. En dit alleen nog maar voor wat graancirkels betreft, waarvan we weten dat ze door mensen worden gemaakt en dat er verder niet veel meer achter te zoeken valt.
Sceptici verzamelden en ontwikkelden in de loop der jaren een arsenaal aan vuistregels om fenomenen zoals graancirkels te benaderen. Eens die regels mentaal zijn geïnterioriseerd lijken ze evident en bewijzen ze vrijwel dagelijks hun enorme waarde. Maar af te meten aan de ongelooflijke lichtgelovigheid van tal van mensen is het blijkbaar buitengewoon moeilijk om de regeltjes op te nemen, laat staan te hanteren of toe te passen. Daarom kan het allicht geen kwaad om er hier een tweetal aan te halen. Op de eerste plaats, met stip genoteerd, staat het inzicht dat men voor buitengewone beweringen, buitengewone bewijzen nodig heeft. Alleen al de stelling dat er buitenaardse intelligente levensvormen bestaan is een buitengewone bewering, waarbij het woord ‘buitengewoon’ betekent dat ze zeer onwaarschijnlijk is, in acht genomen wat we weten over de ontwikkeling van leven, van intelligentie, van het universum, enzovoort. De opvatting dat die buitenaardse levensvormen dan ook nog de technologie ontwikkelden om enorme afstanden in de ruimte af te leggen, is een nog meer buitengewone bewering. Nog veel buitengewoner is de overtuiging dat ze onze planeet – of all places – uitzochten om te bezoeken, om vervolgens niks anders te doen dan onbegrijpelijke tekens in graanvelden achter te laten. Tel al die mate aan buitengewoonheid op, en je hebt een geloof dat bij wijze van spreken exponentieel ongeloofwaardig is. Het enige wat voor geloofwaardigheid kan zorgen, is bewijsmateriaal. Maar aangezien de bewering waarin men gelooft buitengewoon is, moet ook het bewijs buitengewoon zijn. Een anecdotische getuigenis bijvoorbeeld, kan niet volstaan. We weten dat mensen soms dingen zien die er in werkelijkheid niet zijn. Een foto van een UFO in een korenveld bevredigt evenmin. Men kan foto’s verkeerd interpreteren, of vervalsen. Als ik beweer dat ik thuis twee katten heb, volstaat het misschien dat ik een foto toon om dit te staven. Als ik zeg dat het monster van Loch Ness zich in mijn zwembad bevindt is er iets krachtiger bewijsmateriaal nodig. Alleen al de bewering dat ik een zwembad heb is zeer ongeloofwaardig.
Een andere vuistregel is dat het meestal een zeer goede strategie is om de meest economische verklaring aan te nemen voor een bijzonder fenomeen. Het woord ‘economisch’ betekent hier zoveel als ‘eenvoudig’, ‘meer voor de hand liggend’. Het is ontzettend meer economisch om aan te nemen dat graancirkels het product zijn van excentrieke creatievelingen zoals Doug Bower en David Chorley dan van intergalactische reizigers die met ons willen communiceren. Het is véél economischer om ervan uit te gaan dat Uri Geller vrij simpele goocheltruken uithaalt, dan om zijn uitleg te accepteren dat hij louter met ‘mentale krachten’ lepels en sleutels plooit.
Het soort vuistregels waarover ik het hierboven had worden gepropageerd door sceptici, maar die zijn natuurlijk niet de enigen die ze gebruiken. De overweldigende meerderheid van wetenschappers gebruikt ze ook, vaak onuitgesproken of ongeëxpliciteerd. Ze behoren gewoon intrinsiek tot hun manier van werken. Het ligt voor de hand dat ook beroepsgroepen zoals journalisten, of politiemensen, onderzoeksrechters, politici, leraars, enzovoort, ze in zich opnemen en dagdagelijks toepassen. Men kan zelfs beargumenteren dat het hun morele plicht is om dit te doen. Toch is het duidelijk dat lang niet iedereen hierin slaagt. Een bijzonder pijnlijk voorbeeld hiervan konden we sedert augustus 1996 in België waarnemen. Toen leerden we Marc Dutroux kennen. We waren er met zijn allen getuige van hoe er meisjes werden bevrijd uit een hok dat hij zelf gebouwd had. We waren er ook getuige van hoe de stoffelijke resten werden opgegraven van meisjes die hij eerder had ontvoerd. Gruwelijke feiten, het land stond op zijn kop. Velen in het gerecht, politiek en media waren ervan overtuigd dat invloedrijke personen Dutroux hadden beschermd, of nog beschermden. Er doken zogenaamde getuigen op, die steeds onwaarschijnlijker verhalen vertelden. Sommigen hechtten er geen geloof aan, maar anderen gingen het hele eind mee. De vuistregels waarvan hierboven sprake werden niet, of zeer selectief of onzorgvuldig toegepast. Het was erg moeilijk om het hoofd koel te houden, om niet meegesleept te worden door veronderstellingen die kant noch wal raakten.
Mark Eeckhaut, als journalist werkzaam bij de krant De Standaard, schreef een lange reeks artikelen over Dutroux, over zijn handlangers, over hun vreselijke misdaden, over hun slachtoffers, over de speculaties die de ronde deden. Zijn teksten vielen en vallen op door hun nuchterheid, hun soberheid en redelijkheid. Mark Eeckhaut realiseerde zich van meet af aan dat sommige beweringen die de ronde deden zeer onwaarschijnlijk waren, en dat het schamele bewijsmateriaal ervoor niet in verhouding stond tot de ernst van de claims. Het was ongetwijfeld niet eenvoudig om, in acht genomen het bijna onvoorstelbaar misdadige en immorele karakter van de gebeurtenissen, niet meegesleept te worden door complot- en doofpottheorieën. Maar Eeckhaut behield doorlopend zijn kalmte en verloor nooit de elementaire sceptische vuistregels uit het oog. Bovendien blijkt uit zijn artikelen ook een groot mededogen en inlevingsvermogen voor de slachtoffers en hun nabestaanden. Om die redenen geeft SKEPP haar prijs die ‘de zesde vijs’ wordt genoemd dit jaar aan Mark Eeckhaut. Hij heeft ze niet alleen alle vijf goed op een rij staan, hij beschikt blijkbaar gelukkig nog over een extra vijs, een zesde vijs, die hem de kritische redelijkheid opleverde die noodzakelijk was om uitermate betrouwbaar over de zaak en het proces Dutroux verslag te doen.