We hadden het eerder al over het door de Franse psycholoog Michel Gauquelin ontdekte Mars-effect: de aanwezigheid van Mars in bepaalde sectoren van de geboortehemel van sportlui was volgens Gauquelin iets groter dan men volgens het toeval mocht verwachten. Dat werd door sommigen - niet door Gauquelin zelf -nogal voorbarig als een bewijs voor de astrologie beschouwd. Hoe dan ook waren zijn bevindingen opmerkelijk en de skeptici wisten lange tijd niet goed wat ze hierover moesten denken. Pas medio de jaren negentig van de afgelopen eeuw, een goede veertig jaar na de publicatie van het effect door de inmiddels overleden Gauquelin, werd ontdekt dat er iets niet klopte met zijn statistieken. Gauquelin was te subjectief geweest bij de selectie van zijn sportlui: bepaalde categorieën sporters waar het Mars-effect weinig opviel (zoals rugbyspelers) waren door hem genegeerd. Het Mars-effect zelf was voor Gauquelin al dan niet bewust een criterium geweest om de "goede" sportlui te selecteren. Een onafhankelijk statistisch onderzoek door het Franse skeptische comité CFEPP vertoonde geen Mars-effect.
Dit alles was voldoende om het werk van Gauquelin zo niet naar de prullenmand te verwijzen, dan toch met een heel dikke korrel zout te nemen. Desondanks lijken de astrologen zich daar weinig van aan te trekken. In haar uiterst omstreden proefschrift in de sociologie, dat de Franse astrologe Elizabeth Teissier eerder dit jaar verdedigde, wordt veel aandacht besteed aan het werk van Gauquelin, en dit zonder ook maar één verwijzing naar de bevindingen van het CFEPP. Onwetendheid of slechte wil? Ik weet het niet, maar beide zijn onaanvaardbaar in een doctoraatsthesis. Hoe dan ook hebben astrologen weinig belangstelling voor kritisch onderzoek naar hun leer en hun boeken bevatten daar dan ook geen verwijzingen naar. En doodzwijgen is nog altijd het eenvoudigste middel om kritiek af te weren.
Boeken over ufo's, vooral dan de meest populaire, zijn nog steeds geïllustreerd met foto's van geheimzinnige schotelvormige voorwerpen. Dat veel van die foto's "verdacht" zijn, wordt meestal genegeerd. Zeer bekend is bijvoorbeeld de foto die ene Paul Trent in 1950 in het Amerikaanse plaatsje McMinnville nam van een "vliegende schotel". Lange tijd werd aangenomen dat het om een van de meest betrouwbare ufo-foto's ooit ging. Tot in 1969 de Amerikaanse skepticus Philip Klass - bijgenaamd de Sherlock Holmes van de ufo's - ontdekte dat een aantal zaken aan de foto niet klopten en dat het dus vermoedelijk om een vervalsing ging. Voldoende om er zeer ernstige vraagtekens bij te plaatsen. Toch duikt de McMinnville-foto nog op in latere publicaties, zonder commentaar. Een ufoloog van de Belgische vereniging SOBEPS, die zichzelf als een ernstig onderzoeker beschouwt, vertoonde de foto zonder kritische opmerkingen op een dia-voordracht.
Dit verschijnsel komt in heel wat pseudo-wetenschappen voor, van de parapsychologie tot de alternatieve geneeswijzen (voor één keer zal ik niet ingaan op de steeds terugkerende "bewijzen" voor de homeopathie). Bezwaren en negatieve resultaten worden genegeerd. Skeptische publicaties worden niet vermeld. Gie Van den Berghe bestempelde al heel wat argumenten van Holocaust-ontkenners als "opgewarmde kost": ze zijn al lang ontkracht, maar toch worden ze steeds opnieuw opgerakeld. Als pseudo-wetenschappen falsifieerbaar zijn in de zin van Popper, dan kunnen ze blijkbaar aan effectieve falsificatie ontsnappen door de tegenwerpingen dood te zwijgen. Dit is niet eens zo onrealistisch, want pseudo- wetenschappelijke publicaties hebben meestal een grotere oplage dan wetenschappelijke en zeker dan skeptische publicaties. En vooral: ze worden vooral gelezen door een eigen achterban van "gelovigen", die helemaal niet geïnteresseerd is in kritische commentaar. Op die manier kunnen pseudo-wetenschappen een autonoom bestaan lijden, zonder zich veel van kritiek aan te trekken.
Gelukkig zijn er - tenminste in de parapsychologie en de ufologie - wel degelijk onderzoekers die een strenge wetenschappelijk methode willen volgen en daarom rekening willen houden met kritiek. Het gevolg is dan ook dat hun resultaten steeds minder spectaculair zijn. Serieuze parapsychologen houden zich tegenwoordig bezig met ingewikkelde, saaie experimenten met proefpersonen en toevalsgeneratoren in cleane laboratoria. Ze hebben geen vertrouwen meer in mediums, paragnosten en mensen die geesten beweren op te roepen. Geen enkel hedendaags medium slaagt trouwens nog in een waterdichte test. Daarom denken sommige parapsychologen met nostalgie terug aan de tijd, nu zowat een eeuw of meer geleden, toen mediums als D.D. Home en Eusapia Palladino spectaculaire séances hielden in aanwezigheid van eminente geleerden. Geen wonder, zeggen skeptici, er was toen veel meer fraude mogelijk dan nu. Maar een paraspycholoog als John Beloff neemt die oude media ernstig: hij wil terug naar de "harde" gevallen, ook al zijn die nu niet meer te vinden.
Skeptici moeten op hun hoede zijn voor dit opgewarmde kost-effect als ze een pseudo-wetenschap willen bestuderen. Juist omdat de pseudo-wetenschappelijke literatuur op dit punt enorm misleidend is, moeten ze zelf zien aan gepaste informatie te komen. En de kritische literatuur is te weinig bekend. Zo zijn er nog steeds bestrijders van de astrologie die niet op de hoogte zijn van het werk van Geoffrey Dean, een Australiër die uiterst interessant onderzoek verrichtte naar de waarde van de astrologie. De resultaten waren vernietigend voor de astrologie, maar dat zullen de astrologen uiteraard niet doorvertellen.
Dit verschijnsel laat weinig goeds verwachten voor de dialoog die sommigen willen tussen aanhangers van "officiële" en "alternatieve" wetenschappen (men denke bijvoorbeeld aan de gemengde commissies over alternatieve geneeswijzen die minister Colla wilde invoeren). Het blijven aanhalen van onjuiste informatie en het negeren van terechte kritiek is een vorm van liegen. En hoe kan er gedialogeerd worden met leugenaars?
© Tim Trachet. Niets uit deze uitgave mag worden gekopieerd en/-of verspreid zonder schriftelijke toestemming of naamsvermelding van de auteur.