Men kan hele boeken samenstellen met dit soort flaters. In de eeuw na de uitvinding van de ballon is hevig gediscussieerd over de vraag of het mogelijk was dat een toestel zwaarder dan de lucht kon vliegen. Nog in 1894, toen er toch al zeer serieuze pogingen daartoe waren ondernomen, meende de befaamde Amerikaanse astronoom Simon Newcomb dat zoiets onmogelijk was. Zeven jaar later voorspelde hij dat de eerste vliegmachine niets zwaarder dan een insekt zou kunnen dragen. Toen waren er al tuigen gebouwd die daaraan konden voldoen. Hetzelfde jaar zei Wilbur Wright tegen zijn broer Orville dat het nog meer dan vijftig jaar zou duren voor er bemande vliegtuigen zouden vliegen. In 1903 slaagden de gebroeders Wright er toch in. Maar ook daarna bleef er twijfel bestaan over het nut van vliegtuigen.
Twijfel is er over zowat alle grote uitvindingen geweest. Toen Thomas Alva Edison in 1879 de eerste bruikbare gloeilamp bouwde en daarmee elektrische verlichting in elk huis mogelijk maakte, waren er meteen gezaghebbende deskundigen die ontkenden dat dit ooit zou gebeuren. Edison, die ook het eerste openbare stroomnet met een elektrische centrale aanlegde, beging zelf een flater van formaat toen hij het idee van de jonge uitvinder Nikola Tesla afwees om voor zo¹n elektriciteitsnet wisselstroom te gebruiken. Toen concurrent Westinghouse Tesla's idee in de praktijk wilde brengen, probeerde Edison zich daar met alle kracht tegen te verzetten. Met proeven op dieren wilde hij aantonen hoe gevaarlijk wisselstroom wel was, wat anderen op het idee van de elektrische stoel bracht. Nu was Edison meer een geniale knutselaar dan een echte geleerde (zijn theoretische kennis was praktisch nihil), maar een echt beroemd fysicus als Sir William Thomson (de latere Lord Kelvin) wierp zijn gezag in de schaal door zich tegen het gebruik van wisselstroom te keren. Ten onrechte, zo zou blijken.
Tesla, die overigens later omstreden werd wegens een aantal waanzinnige projecten, bijvoorbeeld om met enorme inductieapparaten kosmische "vrije energie" af te tappen, meende op latere leeftijd dat atoomenergie een illusie was. Hij was hierin niet alleen. Lord Rutherford, die de Nobelprijs kreeg omdat hij aantoonde dat atoomkernen kunnen uiteenvallen, verklaarde in 1933 dat de energie die bij een eventuele kernsplitsing vrij zou komen veel te klein is om als krachtbron te gebruiken. Nog in 1938 meende Ernest O. Lawrence, uitvinder van het cyclotron en Nobelprijswinnaar, eveneens dat dit geen bruikbare energiebron kon opleveren. Hetzelfde jaar werden de eerste uraniumkernen gesplitst. En enkele weken voordat de eerste atoombom ontplofte, verklaarde een Amerikaans admiraal in zijn hoedanigheid van explosievenexpert dat dit onmogelijk was. Rond die tijd meende Vannevar Bush, het hoofd van het Amerikaans bureau voor de ontwikkeling van nieuwe wapens, dat er niet moest gedacht worden aan intercontinentale raketten met atoombommen. Vannevar Bush was de ontwerper van de eerste elektronische analoge computer en had zelf een grote rol gespeeld in de ontwikkeling van de atoombom. Van het bestaan van de V2 was hij uiteraard op de hoogte.
De snelle ontwikkeling van de ruimtevaart heeft iedereen verrast. Toen de Duitse ruimtevaartpionier Hermann Oberth in de jaren twintig zijn ideeën daarover publiceerde, dacht hij zeker niet dat hij het zelf nog zou meemaken. In 1959 beweerde de Nederlandse amateur-astronoom George van den Bergh (bekend auteur van talrijke populair-wetenschappelijke boeken en van studies over de periodiciteit van eclipsen) dat bemande ruimtevaart onmogelijk is. Rond die tijd meenden de vooraanstaande Britse astronomen Sir Harold Spencer Jones en Sir Bernard Lovell dat een bemande maanreis nog voor lange tijd niet realiseerbaar zou zijn.
Dezelfde gezaghebbende meningen waren er voor de ontwikkeling van de telecommunicatie. Heinrich Hertz, de Duitse fysicus die als eerste radiogolven detecteerde, dacht dat het onmogelijk zou zijn daarmee op grote afstand te communiceren. Lee De Forest, de Amerikaanse uitvinder van de triode-radiolamp (die een revolutie betekende in de elektronica), zag niets in de toekomst van de televisiebeeldbuis. Enzovoort.
De boodschap achter deze anekdotes is duidelijk. Zelfs Grote Geleerden zijn niet in staat nieuwe ontwikkelingen juist in te schatten. Waarom zouden ze dan gelijk krijgen als ze een skeptisch oordeel uitspreken over ufo¹s, parapsychologie of alternatieve geneeswijzen, om ons tot die voorbeelden te beperken?
Een kritische noot over deze uitspraken is wel aangewezen. Van minder gezaghebbende onderzoekers zijn nog veel gekkere uitspraken bekend. En waren die Grote Geleerden wel competent? Voor een deel zeker wel, maar niet altijd. Een explosievenexpert kon in 1945 geen goed beeld hebben van de atoombom, die immers op een totaal ander principe gebaseerd is dan dat van de conventionele explosieven. En astronomen zijn geen specialisten in lucht- en ruimtevaart. Newcomb was een kei in het berekenen van planeetbanen, maar wat wist hij van vliegtuigen? Bovendien gaat het altijd om het onderschatten van technologie, van praktische toepassingen van wetenschap en uitvindingen. Om daarover te oordelen speelt wetenschappelijke kennis niet altijd de hoofdrol. Ook politici en ondernemers hebben zich vaak in de gevolgen van uitvindingen vergist. Zo vond de Amerikaanse grootfinancier John Pierpont Morgan dat de telefoon geen commerciële toepassing had. Morgan financierde later wel enkele omstreden projecten van Tesla, die op niets uitliepen. Bovendien zijn er ook voorbeelden van optimistische voorspellingen die niet zijn uitgekomen. Ik bezit nog boekjes uit de Golden Sixties die voorspelden dat de auto's van de zeventiger jaren op gasturbines zouden werken en die van de tachtiger jaren zouden vliegen. En ten tijde van de bemande maanreizen was er weinig twijfel dat een bemande reis naar Mars mogelijk moest zijn vanaf 1980 en in ieder geval voor 2000.
Maar ook in de zuivere wetenschappen ontbreekt het niet aan geleerde flaters. Een bekend voorbeeld is dat de Franse Academie van Wetenschappen in de achttiende eeuw de idee dat er stenen uit de lucht kunnen vallen als onzinnig afwees. Er zaten heus geen idioten in die academie, die rond die tijd de claims van de charlatan Mesmer over "magnetisch genezen" afwees. En er is ook veel gelachen met de uitspraak van de Franse filosoof Auguste Comte dat de mens nooit in staat zou zijn de chemische samenstelling van de sterren te kennen. Hij deed die uitspraak in de jaren 1850, net toen Kirchhoff en Bunsen een methode ontwikkelden waardoor dit precies wel mogelijk zou worden: de spectraalanalyse. Comte was weliswaar geen echte wetenschapper, maar zijn filosofie - het positivisme - wilde zich strikt beperken tot wetenschappelijk verifieerbare kennis. Eigenlijk gaf Comte alleen een voorbeeld dat de mens niet alles te weten kan komen, iets wat niemand - tenzij misschien wie in helderziendheid geloofd - zal ontkennen. Alleen was het voorbeeld zeer ongelukkig gekozen.
De hier aangehaalde opinies zijn allemaal van dezelfde strekking: het verwerpen van een of andere nieuwigheid, het aantonen dat iets onmogelijk of uiterst moeilijk te realiseren is. Omdat ze onjuist zijn moeten we tot de conclusie komen dat alles kan en dat we ons niet veel moeten aantrekken van geleerde opinies, zeker niet als het niet in ons kraam past.
Dit is natuurlijk fel overdreven. De wetenschap werkt met vallen en opstaan, en haar geschiedenis is één groot kerkhof van verkeerde theorieën, hypothesen en opvattingen. Bekijk maar eens een paar jaargangen uit een wetenschappelijk tijdschrift van een eeuw of meer geleden. Hoeveel onjuiste beweringen vindt men daar niet. Hoeveel hersenschimmen zijn er niet gerapporteerd? Onmogelijke straling, fictieve diersoorten, onbestaande planeten en satellieten. Dit toont precies aan dat iedere nieuwe ontdekking met de nodige voorzichtigheid moet worden aangepakt.
Zelfs de grootste namen uit de wetenschap waren geen onfeilbare supermensen. Albert Einstein was dank zij zijn algemene relativiteitstheorie de eerste die iets zinvols kon zeggen over de structuur en de evolutie van het universum, een unieke prestatie. Maar het heelalmodel dat hij formuleerde bleek uiteindelijk verkeerd te zijn. Einstein zelf had beter kunnen weten en noemde het later de grootste vergissing in zijn leven. Hoeveel bedenkers van onzinnige theorieën hebben hun ongelijk ingezien? Wetenschap corrigeert zichzelf en het is juist het ontbreken van zulke correcties en de onveranderlijkheid van de stellingen die pseudo-wetenschap onderscheiden van echte wetenschap.
Telefoon, radio, vliegtuigen, kernenergie, ruimtevaart: ze zijn er allemaal vlug gekomen. Intussen wachten we al meer dan een halve eeuw op bewijzen voor vliegende schotels, al meer dan twee eeuwen op een bewijs dat homeopathie meer doet dan een placebo, al meer dan 24 eeuwen op een bewijs dat astrologie werktŠ Hoelang moeten we nog wachten?
En tenslotte hadden sommige Grote Geleerden het bij het rechte eind. Zelfs als het om praktische toepassingen ging. Toen de grote Britse fysicus Michael Faraday een demonstratie van elektriciteit gaf aan eerste minister Sir Robert Peel, vroeg die hem wat het nut daarvan was. Faraday's antwoord luidde: "Who knows, Sir, one day you might be able to tax it."
© Tim Trachet. Niets uit deze uitgave mag worden gekopieerd en/-of verspreid zonder schriftelijke toestemming of naamsvermelding van de auteur.