Waarom gsm’s (hoogstwaarschijnlijk) niet schadelijk zijn
De gezondheidseffecten van gsm-straling werden onderzocht in talloze studies, zowel door de industrie als door onafhankelijke onderzoekers. De overgrote meerderheid van deze studies wijst uit dat gsm-straling geen enkel meetbaar effect heeft op onze gezondheid. Studies die wel een effect wisten vast te stellen, vertonen veelal belangrijke methodologische beperkingen (bijvoorbeeld omdat ze gebaseerd zijn op zelfrapportage) en zijn bijgevolg onbetrouwbaar. Door de grote hoeveelheid onderzoek kan je op statistische gronden sowieso verwachten dat een aantal studies een positief resultaat zullen opleveren, zelfs als gsm-straling volkomen veilig is. In de meeste studies wordt een significantiedrempel van 0.05 gehanteerd. Dat wil zeggen dat, als je twintig studies uitvoert, er gemiddeld één zal zijn met een significant positief resultaat, zelfs als je hypothese niet klopt. Daarnaast moeten we ook rekening houden met het ‘file drawer’ effect: studies die niets opleveren, belanden sneller in de onderste lade van de onderzoekers, worden minder snel gepubliceerd en hebben minder kans om opgepikt te worden door de media. In het alarmistische boek Stralingsgevaar! – met uitroepteken – van Patrick Vanden Berghe is hun kans op vermelding quasi nihil. In elk geval is er, ondanks het sterk toegenomen gsm-gebruik, geen toename van kankers die aan gsm-straling kunnen gelinkt worden.
Bijkomende fysische argumenten tegen de gezondheidseffecten van gsm-straling zijn ondertussen genoegzaam bekend onder skeptici. De straling afkomstig van gsm’s, wifi-netwerken en andere draadloze communicatie behoort tot het niet-ioniserende deel van het elektromagnetische spectrum, wat betekent dat de straling onvoldoende energie bezit om chemische verbindingen te breken. Mutaties in het DNA of de afbraak van proteïnen als gevolg van deze straling zijn bijgevolg uitgesloten. Straling wordt pas krachtig genoeg om te ioniseren vanaf het ultraviolet-spectrum (net voorbij zichtbaar licht), vandaar dat zonlicht huidkanker kan veroorzaken. Niet-ioniserende straling daarentegen heeft enkel thermische effecten. Lichaamswarmte betekent altijd meer moleculaire beweging: de moleculen in ons lichaam gaan een tikkeltje onstuimiger trillen dan ze reeds van nature doen. Een muts dragen, een sauna bezoeken of een kwartiertje joggen heeft precies hetzelfde effect, maar dan vele malen intenser. Een hoger vermogen (uitgedrukt in Watt) zorgt trouwens niet voor ionisering, die hangt enkel af van de stralingsfrequentie (energie). Het is alsof je stenen over een rivier probeert te gooien die 100 meter breed is. Als je maar 10 meter ver kan gooien (energie), dan maakt het niet uit hoeveel stenen je gooit (vermogen).
Door de natuurlijke warmteregulerende mechanismen in ons lichaam wordt een temperatuurstijging meteen afgedreven en kan gsm-straling nooit accumuleren tot een niveau dat biologisch schadelijk is (dit in tegenstelling tot levenloos voedsel in een microgolfoven, dat bestraald wordt met een vermogen dat duizend keer hoger ligt dan dat van een gsm-toestel).
Er is dus geen reden om aan te nemen dat de niet-ioniserende straling, naast de tijdelijke thermische effecten, ook langdurige biologische effecten kan veroorzaken. Tegenstanders vrezen echter schade door andere, nog onbekende mechanismen. Maar zoals reeds vermeld werd dergelijke schade nooit ondubbelzinnig vastgesteld, ondanks veelvuldig en duur onderzoek. Een schadelijk effect van gsm-straling, voor zover dat al biologisch plausibel is, kan niet anders dan bijzonder klein zijn. Om aan te tonen dat tabak kankerverwekkend is, heb je geen 10.000 mensen en 20 jaar onderzoek nodig. Het causaal verband is meteen duidelijk van zodra je erop begint te letten. Bij gsm-straling daarentegen is verwarring na ettelijke jaren nog altijd troef: de meeste onderzoeken leveren niets op, sommige lijken een klein maar significant effect aan te tonen, meta-analyses zijn dubbelzinnig en worden betwist.
Belabberd rapport
Geheel in contrast hiermee raadde de Raad van Europa (niet te verwarren met de organen van de Europese Unie, waarmee de Raad van Europa niets te zien heeft) in een resolutie van 27 mei 2011 aan om gsm’s, wifi en WLAN-netwerken uit scholen te bannen, uit voorzorg voor de gezondheidsrisico’s die met de technologieën verbonden zouden zijn. De resolutie was gebaseerd op een rapport van Jean Huss, lid van de Luxemburgse ecologische partij ‘Les Verts’, waarop nochtans sterke kritiek was geuit vanuit wetenschappelijke hoek. Patrick Vanden Berghe, auteur van de langgerekte alarmkreet Stralingsgevaar!, een boek dat eerder in dit tijdschrift op de korrel werd genomen, schrijft op de nieuwswebsite DeWereldMorgen.be dat de media te weinig positieve aandacht besteedden aan het rapport en dat het té kritisch werd benaderd. --- http://www.dewereldmorgen.be/artikels/2011/06/02/raad-van-europa-gsm-st… ---. Vanden Berghe is blijkbaar geabonneerd op andere kranten dan wij.
Staat er iets in het rapport van de Raad van Europa dat onze positieve aandacht verdient? Neen. Jean Huss komt aanzetten met lang achterhaalde studies uit de USSR over het gevaar van radargolven, het dubieuze onderzoek van Ulrich Warnke naar het schadelijke effect van radiogolven op bijenkolonies, en het onvermijdelijke Bio-Initiative rapport, een document dat in 2007 zonder peer review op het internet werd gezwierd door een los collectief van wetenschappers en onderzoekers. Ondertussen is dat rapport door zowat elk onafhankelijk en wetenschappelijk expertpanel verworpen als misleidend en selectief, inclusief het EMF-NET van de Europese Commissie, iets wat Jean Huss in zijn rapport zorgvuldig nalaat te zeggen. De ICNIRP, een internationaal gerespecteerde instantie die zich bezighoudt met de veiligheid van elektromagnetische straling, wordt door Huss weggewuifd als een ‘kleine NGO nabij München’ en verdacht van allerlei onzalige banden met de telecom-industrie. Tekenend voor de objectiviteit van Dhr. Huss is dat hij de uitspraken van vertegenwoordigers van de telecom-industrie, die voor dit rapport klaarblijkelijk gehoord werden, consequent afdoet als ‘emotioneel’, ‘geïrriteerd’ en ‘passioneel’, zonder ooit hun argumenten weer te geven. Dat is de klassieke cui bono-vraag die alle andere overtroeft: de telecom-industrie zou er niet bij gebaat zijn indien de stralingsnormen worden teruggeschroefd of de verspreiding van gsm-masten aan banden wordt gelegd, dus al hun argumenten ter zake zijn bij voorbaat verdacht en maken deel uit van een complot. En schijnbaar onafhankelijke commissies zijn eigenlijk ‘overschaduwd door gelobby van de communicatiesector’, zoals DeWereldMorgen.be schrijft. Het is niet omdat Rolex niet graag zou horen dat polshorloges kankerverwekkend zijn, dat ze kankerverwekkend zijn en dat Rolex een complot heeft opgezet om dat geheim te houden. Wie met dat soort argumenten aankomt, zoals Dhr. Huss tijdens zijn hoorzittingen, zal begrijpelijkerwijs enige ‘ergernis’ opwekken.
Nog zo’n schoolvoorbeeld van begging the question vinden we in Huss’ aanbeveling om ‘early warning scientists’ bescherming te bieden. Mensen die met belabberde waarnemingsstudies uitpakken over uitstervende bijenkolonies en misvormde kalveren in de buurt van hoogspanningsmasten zouden dus onze speciale aandacht en bescherming verdienen. Maar bescherming waartegen? Wetenschappelijke kritiek? Hoe maakt Huss dan het onderscheid tussen een echte klokkenluider en een paniekzaaier? De redenering van Huss doet denken aan de fabel van Aesopus over een herder die de slechte gewoonte heeft om alarm te slaan voor de boze wolf en daarmee het hele dorp de stuipen op het lijf te jagen. De schelm slaat zo vaak vals wolvenalarm dat, wanneer de wolf op een dag echt aan de deur staat, niemand de herder nog gelooft.
Een belangrijk maar vaak misbruikt concept in dit verband is het ‘voorzorgsprincipe’. Wanneer er geloofwaardige aanwijzingen zijn dat een bepaalde stof substantiële schade kan veroorzaken bij mens of milieu, en zo’n verband biologisch of fysisch gezien niet onwaarschijnlijk is, dan nemen we beter het zekere voor het onzekere en vermijden we het gebruik van die stof. In dat geval zijn de kosten van een vals positief (een verband zien waar er geen is) kleiner dan die van een vals negatief (geen verband zien waar er wel één is). Maar die redenering gaat enkel op binnen bepaalde grenzen van waarschijnlijkheid. Een goede rookdetector slaat wel eens alarm als er geen brand is, wanneer iemand bijvoorbeeld een sigaret opsteekt, maar we zouden niet tolereren dat hij afgaat telkens wanneer we het raam openzetten. Bovendien moet men bij de afweging van een eventuele toepassing van het voorzorgsprincipe steeds een kosten-batenanalyse maken. Elke technologie zal wellicht op de één of andere manier wat schade veroorzaken, bijvoorbeeld door schade aan het milieu bij de ontwikkeling, de productie en eventueel het gebruik, maar die moet uiteraard afgewogen worden tegen de voordelen die met de technologie verbonden zijn. Er bestaat niet zoiets als ‘het voorzorgsprincipe’ zoals Huss het definieert, als ware het een universeel geldig en in steen gebeiteld preventiecriterium. Ironisch is ook dat Huss op het einde van het rapport voor draadloze technologie met zichtbaar en infrarood licht pleit, licht dat nota bene een veel hogere energie heeft dan microgolfstraling (hoewel nog steeds niet ioniserend). Waarom denkt Huss dat zo’n technologie ‘minder problematisch [is] in termen van gezondheid en milieu’? Als het over ‘natuurlijke’ straling gaat (maar radioactieve straling is ook natuurlijk), dan gaat het voorzorgsprincipe plots overboord.
De blunders van Huss houden niet op: hij vermeldt de voorlopige en gedeeltelijke conclusies van de Interphone-studie, zonder de bekende problemen in verband met zelfrapportering te vermelden (Aan welk oor belde u het meest? Is dat de kant waar de tumor zich ontwikkelde?) die de Interphone-studie intern hebben geblokkeerd, waardoor een finale conclusie al jaren uitblijft. Klap op de vuurpijl is de bewering dat het elektrogevoeligheidssyndroom een erkende medische conditie zou zijn. Daarbij verwijst Huss enkel naar het dubieuze onderzoek van Dominique Belpomme, grotendeels in eigen beheer en zonder wetenschappelijke peer review gepubliceerd, en naar het ‘argument’ dat het syndroom ondertussen door de Zweedse regering is erkend. Nochtans zijn er verschillende gecontroleerde en dubbelblinde studies uitgevoerd waaruit ondubbelzinnig blijkt dat zogenaamde elektrogevoelige personen niet in staat zijn om te achterhalen wanneer ze met gsm- of wifi-straling bestookt worden en wanneer niet. Sommigen melden negatieve symptomen wanneer er geen straling is, anderen voelen zich kiplekker terwijl ze volop bestraald worden. --- Zie bijvoorbeeld Rubin, G. J., G. Hahn, B. S. Everitt, A. J. Cleare, and S. Wessely. 2006. ‘Are Some People Sensitive to Mobile Phone Signals? Within Participants Double Blind Randomised Provocation Study’, BMJ 332 (7546): 886-891.--- Dat wil niet zeggen dat mensen die symptomen verzinnen, wel dat ze het gevolg zijn van het nocebo-effect, de kwalijke tegenhanger van het placebo-effect. Mensen zijn bang dat een nieuwe gsm-mast schadelijk is, ze lezen de alarmerende onzin van pakweg Patrick Vanden Berghe (‘kankerverwekkend, hersenvernielend, zelfs DNA-breuken veroorzakend’) en diens talloze getuigenissen, en ze gaan daadwerkelijk bepaalde symptomen ontwikkelen en toeschrijven aan straling. Die studies over het nocebo-effect van gsm-straling zijn overal beschikbaar. Jean Huss heeft geen enkel excuus om ze te verzwijgen.
Zelfs niet-ioniserende straling met de intensiteit van een magnetron is compleet ongevaarlijk, in tegenstelling tot de broodjeaapverhalen over de gruwelijke brandwonden en gekookte hersenen van roekeloze keukenhelden. De fysicus Eleanor Adair voerde een hele reeks experimenten uit waarbij ze dieren en (zich vrijwillig aandienende) mensen in een kamergrote microgolf opsloot om ze langdurig en stevig te bestralen. ---Zie het interview in The New York Times van 16 januari 2001. http://www.nytimes.com/2001/01/16/health/a-conversation-with-eleanor-r-… --- Nooit is ze erin geslaagd om een meetbaar gezondheidseffect vast te stellen, zelfs geen cataract of verminderde vruchtbaarheid. De meeste proefpersonen vonden de warme gloed van de straling zelfs aangenaam.
Sommige alarmisten, zoals Patrick Vanden Berghe en onze Skeptische Put-winnares Chris Vermeire, menen dat het gevaar van gsm-straling schuilt in het pulserende karakter ervan, waarbij ze die straling zelfs vergelijken met kogels uit een mitrailleur. Dat is een schandalig staaltje van bangmakerij en getuigt van een compleet gebrek aan wetenschappelijke kennis. Bij gsm-straling worden laag-frequente microgolfsignalen gemoduleerd op een microgolf met een relatief hogere frequentie, de zogenaamde draaggolf, om interferentie te voorkomen. Die lage golven ‘pulseren’ bij gsm inderdaad op een frequentie van 217 Hz. Fysisch en biologisch gezien is daar echter niks bijzonders aan. In plaats van onafgebroken straling, is er nu een onderbroken signaal, dat toelaat om meer informatie op een bepaalde golflengte te versturen (meerdere gebruikers). Men kan net zo goed beweren dat zonlicht op zich ongevaarlijk is, zolang men maar niet onder een bladerdek fietst, want dat wordt ‘gemitrailleerd’ door gepulseerde straling! Of denk aan de natuurlijke pulserende straling afkomstig van pulsars: snel ronddraaiende neutronensterren die elk met hun frequentie pulserende elektromagnetische straling op de aarde ‘afvuren’.
Voorzorgsprincipe of paranoia?
De Raad van Europa is geen wetenschappelijk maar een politiek orgaan, dat volledig losstaat van de Europese Unie. Het rapport is zorgwekkend, niet omdat het de gevaren van gsm-straling aantoont, maar omdat het een pijnlijke illustratie is van wat er zoal kan foutlopen als politici zich met wetenschappelijke besluitvorming gaan bemoeien. Terwijl hij de banden met drukkingsgroepen aan de andere kant aanklaagt, pleit Huss in zijn eigen rapport schaamteloos voor nog meer politieke bemoeizucht: ‘politieke besluitvormers zijn helaas nog altijd weinig betrokken bij de evaluatie van technologische risico’s voor het milieu en de gezondheid’. Een zekere scheiding tussen wetenschappelijke en politieke besluitvorming is nochtans niet meer dan normaal en dat zal hopelijk ook zo blijven. Politici hebben de taak om de resultaten van wetenschappelijk onderzoek in beleidsmaatregelen om te zetten. Ze mogen wetenschappers gerust ter verantwoording roepen voor hun activiteiten, maar de wetenschappelijke besluitvorming zelf moet op volstrekt onafhankelijke wijze kunnen plaatsgrijpen.
In het huidige klimaat van sensatiezucht en stralingsangst heeft het rapport van de Raad van Europa al meer dan voldoende aandacht genoten. Verschillende media pakten ermee uit alsof het een wetenschappelijk rapport betrof, terwijl het op een puur politieke wijze tot stand is gekomen. Maar ook wetenschappelijke rapporten moeten steeds met een kritische blik worden bekeken. Zo is de recente conclusie van de WHO, op basis van een rapport van het IARC, dat gsm-gebruik ‘mogelijk kankerverwekkend’ is erg vaag en twijfelachtig. Het IARC verdeelt stoffen in ruwweg vijf mogelijke categorieën: kankerverwekkend, waarschijnlijk kankerverwekkend, mogelijk kankerverwekkend, waarschijnlijk niet kankerverwekkend en niet classificeerbaar. Aantonen dat iets niet kankerverwekkend is, is nagenoeg onmogelijk. Je kan hooguit concluderen dat er geen bewijs voor is. Het resultaat spreekt voor zich. Op de lijst met ‘mogelijk’ kankerverwekkende stoffen prijken 250 substanties, waaronder koffie; op de lijst ‘waarschijnlijk niet kankerverwekkend’ op dit ogenblik slechts één stof (caprolactam).
Hermes Sanctorum van Groen! probeerde ons er evenwel van te overtuigen dat de WHO zich altijd zeer ‘voorzichtig’ uitlaat, waardoor ze de mogelijke gezondheidsproblemen van gsm-straling ongetwijfeld nog onderschat. Maar de voorzichtigheid van de WHO is een tweesnijdend zwaard. Vanuit het voorzorgsprincipe waar Sanctorum en anderen hoog mee oplopen, zou het net ‘onvoorzichtig’ zijn om de schadelijke gevolgen van gsm-straling helemaal uit te sluiten. Wie zegt dat gsm’s heel misschien kanker veroorzaken, is ‘voorzichtiger’ dan wie dat uitsluit. Tussen de begrijpelijke voorzichtigheid van de WHO en ongefundeerde paranoia – moeten gsm’s en draadloze netwerken gebannen worden uit scholen? – bestaat een dunne lijn. Er is geen enkel plausibel mechanisme waardoor niet-ioniserende straling langdurige biologische effecten kan teweegbrengen en geen enkel degelijk onderzoek dat zo’n effecten reproduceerbaar aantoont. Er is enkel een onaflatende stroom aan onderzoeksgeld, veel kwalijke sensatiezucht en misbruik van het voorzorgsprincipe, wat resulteert in een opbod aan stralingshysterie.
Maarten Boudry is filosoof en verbonden aan de Universiteit Gent, waar hij onderzoek doet naar pseudowetenschappen.
Cliff Beeckman is licenciaat informatica en master in de wijsbegeerte.