GSM-angst kan onze gezondheid schaden

Afbeelding

Een boek met de titel Stralingsgevaar! en een foto van gsm-masten op de cover. De boodschap is duidelijk. De vlag dekt dan ook de lading. De auteur is Patrick Vanden Berghe, een gepensioneerd ambtenaar van de Rijksdienst voor Jaarlijkse Vakantie (RJV). Vanden Berghes aanpak is bijzonder persoonlijk, bijna exhibitionistisch. Het boek is een litanie van de lichamelijke klachten waaraan hij leed als gevolg van de straling waaronder hij leed. Een lijdensweg, die uiteindelijk eindigt in de ziekte van Parkinson.

Geplaatst onder
Deel artikel TwitterFacebookLinkedinWhatsapp

Het boek vangt aan met Vanden Berghes negatieve ervaringen met zijn (eerste) appartement. Hij voelt er zich al meteen slecht. Omdat zijn klachten blijven aanhouden – hij krijgt last van een geblokkeerde nek, wat de artsen aan stress toeschrijven – besluit hij te verhuizen. Of hij dat doet nadat zijn schoonvader hem vertelt dat hij gek moet zijn om een woning vol gipskarton te hebben, is niet duidelijk, maar hij komt tot het besef dat gips in de muren gevaarlijk is. Gips zit vol gevaarlijke stoffen, zo leren we.  

Intussen voelt de auteur ook een ‘druk op zijn hoofd’ van zodra hij zijn kantoor op de RJV binnenstapt. Als later zowat het hele personeel op dat kantoor zich voortdurend onwel voelt, merkt hij op dat de tussenpanelen in de kantoorruimten allemaal gipsplaten zijn. Vanden Berghe laat, als diensthoofd, een onderzoek instellen door de door hem op het internet gevonden firma VeBo. Die treft ‘sterke radioactiviteit’ aan in twee van de drie muren. Maar als Control-atom, een instelling die voor de overheid werkt, een officieel onderzoek verricht in de RJV-kantoren, vindt ze veel lagere waarden. Vanden Berghe laat vervolgens op eigen kosten metingen verrichten door nog een andere firma, die de resultaten van VeBo bevestigt. 

En dat is nog niet alles. Volgens het ‘aanvoelen’ van Vanden Berghe is de radioactiviteit in de RJV ongelijk verspreid. ‘Op sommige plaatsen had ik meer last van hoofdpijn dan elders.’ Na twintig jaar dienst ontwaart hij de rookmelders aan het plafond. In zijn eigen kantoor hangt er nog wel één boven zijn hoofd! Blijkbaar ontdekt hij dat nadat een vriend, een leraar, hem vertelde dat zulke rookmelders radioactief zijn. Inderdaad gebruikt een bepaald soort rookmelder radioactief americium-214, dat in een smalle opening de lucht ioniseert en zo een zwakke stroom doorlaat. Komt er rook in die opening, dan vermindert dit het geleidend vermogen, zodat het toestel alarm slaat. 

Vanden Berghe valt naar eigen zeggen van zijn stoel en roept er opnieuw Erik Verbeeck van de firma VeBo bij, die ter plekke gammastraling detecteert. Maar als Controlatom er opnieuw bij wordt geroepen, krijgt hij te horen dat ‘straling onder een rookmelder niet gemeten kan worden.’ Bizar, vindt Vanden Berghe, want hij zag bij de meting van VeBo met eigen ogen cijfertjes op het meettoestel verschijnen – wat een idee geeft van zijn kennis ter zake. Later vermeldt hij zelf, zijdelings, dat het americium veilig ingekapseld zit in die rookmelder, maar hoe dan ook vindt hij dat gevaarlijk. Hij merkt zelfs op: ‘Americium komt ook vrij bij de ontsteking van de atoombom’ (de logica van die opmerking is me niet geheel duidelijk). 

Als later de ioniserende apparaten op zijn kantoor door optische rookmelders worden vervangen, heeft dat een ‘spectaculair effect’ op de gezondheid van Vanden Berghe. De ‘vervelende druk’ op zijn hoofd verdwijnt onmiddellijk. 

De directie zwaait intussen met haar rapport om niets te doen. Als hij op een vergadering met de preventie-adviseur, de bedrijfsarts en Controlatom geroepen wordt, is volgens hem de enige bedoeling ‘mij te  doen zeggen dat er geen problemen waren met het gebouw.’ Het woord ‘complot’ valt bij deze brave ambtenaar niet, maar toch merken we enig complotdenken in de achtergrond, bijvoorbeeld de opmerking dat Controlatom een monopolie heeft voor dergelijke veiligheidscontroles.

Vanden Berghe heeft duidelijk iets tegen de officiële instantie Controlatom en tegen het Federaal Agentschap voor Nucleaire Controle (FANC), waarvan deze afhangt. Opmerkelijk is ook dat Erik Verbeeck, na het verdwijnen van zijn firma VeBo, een eigen blad annex nieuwssite begonnen is, waarin hij zich als onderzoeksjournalist voordoet en voortdurend tegen het FANC uitvaart. 

Pas na die verwarrende verhalen over radioactiviteit stapt Vanden Berghe over op radiostraling. Ook hier begint hij heel persoonlijk, want hij had in zijn (tweede) appartement regelmatig last van ondraaglijke hoofdpijn en viel zelfs eens ‘een paar minuten in zwijm.’ Hij schrijft dat toe aan de straling van het basisstation van zijn draadloze telefoon en de WiFi-antennes in het gebouw. Dit stelde hij vast met een elektrosmogdetector (gekocht bij Etudes et Vie, een Waalse organisatie die diensten voor ‘stralingsdetectie’ aanbiedt, maar ook aan geobiologie doet).  Met dat toestel ontdekte hij een boel stralingsbronnen in zijn appartement. Uiteindelijk verhuist hij en kan hij rustig slapen, door een grote kooi van Faraday rond zijn bed te bouwen en zijn muren met speciale folies te beplakken. 

De rest van het boek is grotendeels een opsomming van de mogelijke gevaren van gsm-antennes en aanverwanten. Hele lijsten van gruwelijke aandoeningen passeren de revue. Zo zouden er bewijzen zijn dat gsm-straling aan de oorzaak ligt van genetische schade, effecten op stressproteïnen, verstoring van het immuunsysteem, hersentumoren, leukemie bij kinderen,  Alzheimer, borstkanker en nog veel meer. Waarna een overzicht volgt van acties, protestbewegingen en schandalen zowat overal ter wereld. 

De aanpak van dit boek is ronduit dilettantisch. Patrick Vanden Berghe legt de lezer niet uit wat elektromagnetische straling of niet-ioniserende straling is. Hij maakt geen onderscheid tussen elektromagnetische straling en elektrische of magnetische velden (toegegeven, hij is niet de enige) en goochelt met grootheden en eenheden die hijzelf nauwelijks begrijpt.  Als hij het over radioactieve straling heeft, vraagt hij zich af waarom daarbij zoveel verschillende eenheden worden gebruikt (REM, becquerel, gray, sievert…). Het is bijna alsof de experts het voor de gewone mens zo onduidelijk mogelijk willen maken. Ook officiële organismen krijgen regelmatig het stigma van partijdigheid. Zo lezen we dat de eerste voorzitter van de commissie voor niet-ioniserende straling van de Wereldgezondheidsorganisatie jaarlijks 150.000 dollar van de industrie zou ontvangen hebben. 

Wat moeten we hier allemaal van denken? De in dit boek vermelde ‘bewijzen’ kloppen niet of bestaan niet (Vanden Berghe geeft ook geen duidelijke referenties). Steeds opnieuw worden de gevolgen van gsm-straling getest en steeds opnieuw blijken die mee te vallen. Dat is overigens te verwachten. Hoogfrequente radiostraling is net als alle straling met een golflengte langer dan ultraviolet een vorm van niet-ioniserende straling. In tegenstelling tot ioniserende straling is de energie niet sterk genoeg (volgens de formule van Planck neemt de energie van een elektromagnetische golf evenredig toe met zijn frequentie) om de elektronen uit de atoombanen te slaan en zodoende de stof zelf aan te tasten. Wel vertonen niet-ioniserende stralen thermische effecten (de microgolfoven is het bekendste voorbeeld), maar die zijn sterk afhankelijk van de intensiteit van de straling. Welnu, die intensiteit is relatief laag en neemt snel af met de afstand. Wie op enkele tientallen meters van een gsm-antenne woont, ontvangt maar weinig straling. Dat we dagelijks urenlang aan dergelijke straling worden blootgesteld is geen probleem. We zijn ook dagelijks urenlang blootgesteld aan de straling van kachels (met opzet!) en we lopen voortdurend in de zon.  

De auteur is bijzonder beducht voor het pulserend karakter van gsm-straling. Om zoveel mogelijk telefoons te bedienen, zendt een gsm-antenne inderdaad niet continu op één frequentie uit, maar schakelt voortdurend voor korte tijd over op wisselende golflengtes. Vanden Berghe vergelijkt deze pulsen met herhaaldelijk ‘kloppen’ of zelfs een machinegeweer. Die vergelijkingen slaan nergens op: elektromagnetische golven die pulseren (i.e. regelmatig aan- en uitfloepen), zijn geen hamers of kogels. Is het geluid van een ambulance dat voortdurend van toonhoogte wisselt hinderlijker of gevaarlijker dan een continu loeiende sirene? 

Blijven Vanden Berghes persoonlijke klachten. Hij rekent zichzelf tot de stralingsgevoelige mensen, die wanhopig ergens een veilig en rustig plekje in deze door straling vergeven wereld zoeken. Hij geeft voorbeelden van andere overgevoelige mensen, die soms ver weg van de bewoonde wereld in een eenzaam huisje in de bossen gingen wonen, maar geeft uiteindelijk toe: ‘Er is geen gemakkelijk aantoonbaar symptoom dat op elektromagnetische overgevoeligheid wijst.’ 

Inderdaad. Probleem is dat men straling meestal niet voelt, ook geen gevaarlijke zoals radioactiviteit. Radiostraling is gewoonlijk onmerkbaar, tenzij de warmte-effecten van een microgolfoven, maar dat is dan bij bijzonder hoge intensiteit. Het lijkt erop dat het grootste probleem tussen de oren van de betrokkenen zit. De slachtoffers voelen zich niet goed omdat ze weten (of denken) dat ze onder straling liggen. Dat wordt het nocebo-effect genoemd, het tegenovergestelde van placebo. Het is een nocebo-effect dat door publicaties als deze alleen maar uitbreiding kan vinden. 

 

Tim Trachet is journalist en stichtend lid/erevoorzitter van SKEPP   

 

Stralingsgevaar! Vervuiling in een gsm-maatschappij
Patrick Vanden Berghe
EPO, 2010 
175 pp.