Disclaimer: dit is geen cultuurpessimistisch stuk. De digitale revolutie brengt een hoop zegeningen met zich mee, ook voor nieuwsmedia en journalistiek. Zoals voor de samenleving in haar geheel, is veel meer informatie beschikbaar, circuleert ze ook veel sneller, is er gigantisch veel meer verbondenheid tussen mensen. Zulke verworvenheden vallen niet in vraag te stellen, en nog onzinniger is het te denken dat we er sowieso ooit van zullen terugkeren.
Ieder zijn waarheid
Maar de medaille heeft een relevante keerzijde. Internet haalt zowel het beste als het slechtste uit de mens. En dus woekeren in de digisfeer ook massa’s nepinformatie en fake news – meer dan we voor redelijk en mogelijk achtten. Op internet zijn ontelbaar veel websites te vinden die de klimaatverandering ontkennen. Vele duizenden zetten de holocaust weg als een verzinsel. Ufo’s en aliens zijn volgens internetbronnen wél weer heel reële verschijnselen. Terwijl nog niet zo lang geleden onheilsprofeten het einde van de wereld aankondigden met een sandwichbord, creëert zo iemand vandaag gauwgauw een eigen website of Facebookaccount en bereikt hij in een oogwenk een massa volk. Over de Brexit en de Amerikaanse presidentskandidaten werden in 2016 massa’s valse berichten verspreid, vooral via social media, en minstens tot op zekere hoogte heeft dat de stemresultaten beïnvloed. Ook in Frankrijk, Spanje en Nederland maken velen zich intussen grote zorgen over de manipulatie van nieuws, met name vanuit Rusland. Ook bij ons circuleert tegenwoordig veel fake news. Tja, dat weten we toch al sinds de RTBF in 2006 een documentaire in scène zette over Vlaanderen dat zijn onafhankelijkheid uitroept, is dan een legitieme reactie. En wie herinnert zich niet hoe Woestijnvis in 2010 de Vlaamse media belazerde met valse persberichten die kritiekloos werden overgenomen. En toch. Sindsdien, in die korte tijd, zijn de circulatiesnelheid en impact van nepinformatie enorm toegenomen.
Recent postte iemand op Facebook een video over een agressieve vluchteling die een zorgverlener molesteert in het UZ van Leuven. Fake, zo bleek, de beelden kwamen uit Rusland. Maar in een oogwenk gingen ze viraal en lokten ze een tsunami van racistische reacties uit. En dan is er nog een probleem. Informatie op zich kan vals zijn, maar dat kan ook de vermeende verspreiding en legitimiteit. Iemand geeft dan de indruk dat zijn berichten veel meer worden gedeeld en geliked dan in werkelijkheid het geval is. Veel politieke partijen – ook in Vlaanderen – spelen vandaag dit spel. En meer en meer wordt het ook deel van commerciële strategieën.
Fake news juist begrepen
Het verwijt ‘vals nieuws’ duikt dezer dagen overal op. Het dekt dan de nepinformatie waarmee Donald Trump veelvuldig uitpakt, tot het fake news waarvan de man zelf de klassieke nieuwsmedia beschuldigt. Een uitzuivering van de begrippen dringt zich dan ook op. Voor de goede orde kan best een onderscheid worden gemaakt tussen klassiek nieuws dat ‘niet-correct’ is, ‘onecht’ nieuws en ‘frauduleus vals’ nieuws.
Klassiek nieuws, zoals dat door professionele mediahuizen wordt geleverd, wordt verondersteld aan standaarden te voldoen. Het gaat om zowel wettelijke als beroepsethische normen, waarvan de plicht om ‘correcte informatie’ te brengen een van de essentialia is. Dat niet alle nieuws perfect hieraan voldoet, is een open deur intrappen. Journalisten maken al eens een fout, eindredacties overdrijven al eens met een te forse titel. Maar zoiets wegzetten als ‘vals nieuws’ – zoals talloze mediacritici graag doen – is een brug te ver. Journalistieke fouten hebben in regel niets kwaadwilligs of frauduleus. Wel zijn het spijtige uitglijders, die bovendien gewoonlijk ook worden rechtgezet. Ook dat laatste maakt nu eenmaal deel uit van de wettelijke en deontologische maatstaven die gelden voor journalistiek.
Van een andere orde is informatie die niet door professionele nieuwsmakers wordt geleverd. In het digitale tijdperk is dit booming business. Politici, bedrijven en belangengroepen creëren met het grootste gemak digitale platformen waarop ze hun boodschappen en ideeën met grote stelligheid als ‘waarheid’ verkondigen. Na enig aarzelen erkende ook Facebook in april van dit jaar dat in het kader van de Amerikaanse en Franse presidentsverkiezingen opvallend veel politieke propaganda als ‘objectief’ op het platform is gedeeld. ‘Vals nieuws’, zeggen andersdenkenden en concurrenten dan. En ook professionele journalisten maken het verwijt vaak en graag. Toch is ook hier de term ‘vals’ overtrokken, ook weer omdat er van kwaadwilligheid veelal geen sprake is. Een overtuiging, ook al wordt ze niet gedeeld, is nog geen leugen. Een reclameboodschap, ook al vertelt die niet het volledige verhaal, is daarom geen bedrog. Interessanter is het dan ook om dit soort informatie te benoemen als ‘onecht’ of ‘oneigenlijk’ nieuws.
Echt vals nieuws
Dat laat toe het begrip ‘vals nieuws’ voor te behouden voor écht vals nieuws: kwaadwillig gemanipuleerde foute informatie. Het is nieuws van de orde dat de paus presidentskandidaat Trump steunde. In februari dit jaar circuleerde op sociale media een bericht, vormgegeven als een artikel uit Le Soir, dat Saudi-Arabië de kiescampagne van Emmanuel Macron steunde. Het valse Le Soir-artikel werd in Rusland online gezet. Ook in de bedrijfswereld zijn intussen van die frauduleus opgezette nieuwsberichten bekend, soms met drastische gevolgen, zoals een forse terugval op de beurs. De opzettelijke verspreiding van foute informatie kan ook heel persoonlijke redenen hebben, zoals bij een echtscheiding of caféruzie die uit de hand loopt. Los van de inhoud kan ook de verspreiding van informatie worden gemanipuleerd. Een bericht wordt dan kunstmatig gepimpt via menselijke of virtuele nepvolgers en commentatoren. Ook in Vlaanderen, onder meer bij politici, is de techniek intussen gekend. Achter zo’n ‘valse versterking’ schuilen soms heuse trolfabrieken, clickfarms en gesofisticeerde botnetwerken.
Trend Micro, een cyberveiligheidsbedrijf, publiceerde eerder dit jaar een fascinerend rapport over The Fake News Machine. Overal ter wereld bieden bedrijfjes momenteel gemanipuleerde informatiecampagnes aan. Een Chinese firma belooft politici en artiesten om binnen een maand uit te groeien tot een internetberoemdheid, met behulp van duizend nepvolgers per dag. Kostprijs: ongeveer 2.300 euro. Het lanceren van nepnieuws op sociale media kost iets meer. Ook een internetcampagne om een journalist te discrediteren is in de aanbieding, Mexicaanse drugskartels blijken zo’n cybermoord al eens te bestellen. Prijskaartje: 50.000 euro. Een grote politieke campagne, met nepberichten en een massa virtuele volgers, kost ruim 350.000 euro, aldus de cyberexperts van Trend Micro. Maar het gewin bij frauduleus vals nieuws kan ook elders liggen: in het reclamegeld dat de massa clickbaits oplevert. In Macedonië blijken nogal wat jongeren op die manier aan de Google-, Facebook- en Twitterkassa te passeren.
Waarheidsrelativisme en polarisering
Het lijkt wel of de waarheid er vandaag minder toe doet – voor zover ze al zou bestaan. Vooral jongeren, overweldigd door de informatie-explosie en met nog weinig intellectuele houvast, zouden sceptisch staan tegenover alles wat hen als informatie of nieuws wordt gepresenteerd. Nu is zo’n waarheidsrelativisme niet nieuw. Al in de 5de eeuw voor Christus verklaarde Protagoras de mens tot maat van alle dingen. Nietzsche en Freud vulden dat individualisme later op hun manier in. Toch zorgde de Verlichting voor een mondiale objectivering van het denken. Voortgestuwd door een spectaculaire wetenschappelijke revolutie schaarde de moderne mensheid zich almaar meer rond universele waarheden en waarden. Ook de wereldwijde doorbraak van professionele journalistiek droeg daaraan bij. Intussen zijn we volgens een nieuwe filosofische lichting een tijdperk van postmodernisme ingetreden. Met als sleuteljaar 2016, het jaar dat post-truth doorbrak. Persoonlijk aanvoelen en emoties primeren op wat anderen als feit aandragen. Waarheid is een kwestie van geloof geworden.
De technologische revolutie bevordert die paradigmashift. Het is op internet veel makkelijker geworden om gelijkgezinden te ontmoeten en ermee te netwerken. Media bevorderen die netwerking ook. Het zorgt immers voor meer abonnementen en sociaal verkeer, wat op zijn beurt reclamegelden aanzuigt. Via listige algoritmen werkt Facebook een steeds uitgebreider profiel van zijn gebruikers uit, die het vervolgens bedient met hen welgevallig nieuws en gelijkdenkende nieuwe vrienden. De klassieke media spelen dat spel mee. Ook bij ons maken mediamanagers er nauwelijks nog een geheim van dat ze volop inzetten op nieuws en reclame ‘op maat’. Gesofisticeerde ITtechnologie moet dat mogelijk maken. Zo komen mensen almaar meer terecht in een informatiebubble. Nu is ook dat fenomeen niet echt nieuw. Tijdens de verzuiling, in de tweede helft van vorige eeuw, spitsten media zich ook al toe op een eigen publiek, dat enkel de krant las die tot de eigen zuil behoorde. Soms zorgde die verkaveling ook voor vuurwerk, zoals de Schoolstrijd. Uit overtuiging las je traditioneel ofwel De Standaard, ofwel De Morgen. Nichemedia, die een specifiek publiek bedienen met een welbepaald soort nieuws, zijn van alle tijden. Toch is wat vandaag gebeurt opnieuw van een andere orde. Voor klassieke nieuwsmedia was en is het eerste adagium toch te publiceren what’s fit to print, ook al sluit dat niet steeds aan bij de leefwereld of overtuiging van het eigen publiek. Bovenal liggen de kaarten in het traditionele medialandschap duidelijk op tafel: van klassieke nieuwsmedia is doorgaans goed geweten waar ze voor staan. Dat is in de nieuwsomgeving van Facebook en Google nauwelijks het geval. Van transparantie is geen sprake, geheime algoritmen bepalen daar wat men nog te lezen, zien of horen krijgt. Daardoor zijn mensen zich minder dan vroeger bewust van de selectiviteit van hun informatie. Zoiets voedt fanatisme en verhardt het maatschappelijke debat. Vanuit onze informatiebubbles voeren we almaar agressievere woordenstrijden voor het eigen gelijk. De polarisering in de samenleving neemt toe.
Kill the messenger
Dat wreekt zich op alle andersdenkenden. Sociale media maken het voor iedereen mogelijk om tekeer te gaan tegen elkeen met een andere mening of waarheid. De mogelijkheid van anonimiteit of pseudonimiteit verhoogt nog de agressiviteit van het debat. Het ongemeen harde, vaak vulgaire getwist op Twitter is niet iets waarmee homo sapiens zijn naam eer aandoet. Ook politici delen in de brokken, en in het algemeen iedereen met een gezagsfunctie. Niemand is immuun voor laster en gescheld. Ook experten niet, zelfs al hebben ze mooi ronkende academische titels. Journalisten evenmin. De bagger die de klassieke media vandaag over zich heen krijgen, is ongezien. Nogal wat journalisten zijn op sociale media vanuit welbepaalde hoeken zwaar aangeschoten wild. Valt het te verwonderen dat zoveel journalisten er de brui aan geven op Twitter & Co? Alhoewel afwezig zijn op sociale media voor hen eigenlijk ook geen optie is. Het maakt het journalistieke métier vandaag drukker en veeleisender dan ooit. Vaak komt de modder uit politieke hoek. Zo maakt N-VA – of althans een representatieve groep daar – er nauwelijks een geheim van dat ze de huidige Vlaamse pers maar niks vindt. Lees: voor haar te kritisch vindt – of is het niet meegaand genoeg? Maar feitelijk vallen zo’n verzuchtingen te horen in alle hoeken van het politieke spectrum.
Nu is mediakritiek ten eerste van alle tijden, en ten tweede in regel een goede zaak. Als nieuwsmedia zich opstellen als ‘waakhond van de democratie’, dan is het van het grootste belang dat ook zij af en toe worden bijgetrokken. Maar mediakritiek moet redelijk zijn, moet begrip hebben voor de eigen finaliteit en werkwijze van journalistiek. En dat ontbreekt in het huidige mediadebat fundamenteel. Veel politici – maar ook magistraten, andere gezagsdragers en vele burgers – zien de pers ronduit als ‘vijand’. Wie niet met ons is, is tegen ons. Zoals Trump in een roemruchte tweet: the FAKE NEWS media is the enemy of the people. Door dat te doen, proberen politici de eigen informatiecocon die ze creëren te versterken. Polarisering en mediabashing liggen in elkaars verlengde.
Het ergste zou zijn om die evolutie te ondergaan. Laat ons er om te beginnen toch maar blijven van uitgaan dat de waarheid en correct nieuws er toe doen. Homo sapiens heeft altijd nood gehad aan betrouwbare informatie – al was het maar om te overleven. Die informatie wordt noodzakelijkerwijs gedeeld met andere sapiens. Al in het begin waren gemeenschappen afhankelijk van betrouwbare koeriers, de prilste voorlopers van de hedendaagse journalist. De Verlichting heeft aangetoond hoe universeel gedeelde informatie de mensheid met reuzenstappen vooruit kan brengen. Wetenschap en journalistiek speelden daarbij een sleutelrol. Aan correcte informatie en betrouwbaar nieuws zal altijd grote nood blijven. Ze staan op het niveau van de lucht die we inademen en de voeding die we innemen. Alle nieuwlichters van het posttruth-tijdperk ten spijt.
Journalistieke PR
Toch zal dat niet volstaan. Meer dan ooit moeten nieuwsmedia zichzelf nu waarmaken, en tonen dat ze een volwaardig alternatief zijn voor het relativisme en de polarisering. Dat kunnen ze enkel door nog meer te investeren in de kwaliteit van hun nieuwsaanbod. Technisch gezien, door de verdere ontwikkeling van hun digitale platformen, maar eveneens inhoudelijk, door verder in te zetten op kwaliteitsjournalistiek. Het ene kan niet zonder het andere. De voorbije jaren zijn bij de persgroepen meer informatici in dienst genomen dan journalisten. Intussen kreunen talloze redacties onder de werklast en de onderbezetting. Ook daar dringen zich investeringen op.
Wellicht moeten de mediahuizen zich ook nog beter presenteren dan nu het geval is. Behalve met gratis tickets en kortingsbonnen, kan dat ook gewoonweg met de kwaliteit van hun nieuwsaanbod. Is een sectorbrede campagne geen optie? Trust me, I’m a journalist, staat op het t-shirt van meer en meer verslaggevers die de negatieve beeldvorming over hen beu zijn. En natuurlijk riskeer je daarmee een hoop backfire, van figuren die in het pleidooi alleen maar een nieuwe aanleiding zullen zien om nog eens grof uit te halen. Maar moeten we niet sterker zijn dan dat? In de VS is The New York Times dit jaar fors gegroeid qua abonnees en omzet. De krant was en is nochtans een van de uitverkoren schietschijven van Trump. Crisissen bieden ook kansen.
Belangrijk daarbij is dat we meer en beter uitpakken met de basiswaarden waarvoor we staan: onafhankelijkheid, correctheid, respect voor privéleven, eerlijkheid. Die vinden we hier niet uit, het zijn gewoonweg de titels van de vier hoofdstukken van de Code van de Raad voor de Journalistiek. Als zodanig zijn het ook waarden die journalisten (via de beroepsunie VVJ) en hun werkgevers gezamenlijk delen. Elke burger die vindt dat een medium of journalist ze schendt, kan bij de Raad voor de Journalistiek terecht met een klacht.
Wat is waarheid?
Neem nu die correctheid van onze informatie, zo fundamenteel voor journalistiek en media, maar waarop we in dit tijdperk voortdurend worden aangesproken en gepakt. De fake news media van Trump. Moeten we niet assertiever communiceren voor welke waarheid we staan en gaan? Dat is dan niet een of andere absolute waarheid, wel een zo waarheidsgetrouw mogelijke weergave van de werkelijkheid. Natuurlijk zijn er feiten die door niemand worden betwist. Dat ‘het regent’ (als het regent), of dat ‘een groene BMW door het rood licht reed’ (als dat effectief zo is), zijn feiten die makkelijk als objectieve waarheid kunnen worden gepresenteerd. In de journalistiek gaat het voornamelijk om de wie-watwaar-wanneer-en-hoe-vragen: daar valt doorgaans met naakte feiten een antwoord op te geven.
Toch is zelfs dan een vergissing mogelijk. Misschien was de BMW wel lichtblauw (maar kleurde ze groen door het zonlicht of een gezichtsstoornis). Misschien stond het licht nog net op oranje. Zeker wanneer vagere termen worden gebruikt – ‘aanslag’, ‘democratie’, ‘rechtvaardig’ – is eenduidigheid niet evident. Dat is evenmin het geval wanneer journalisten en commentatoren zich aan de waarom-vraag begeven, en op zoek gaan naar de oorzaak of finaliteit van de feiten die ze beschrijven. Dan loeren relativiteit en subjectiviteit inderdaad om de hoek
Om die reden vullen journalistengemeenschappen wereldwijd het waarheidsbegrip niet langer objectivistisch in, maar methodologisch. De waarheid die we brengen, wil niet ‘de’ waarheid zijn, maar er wel zo dicht mogelijk bij aanleunen. Niet absoluut waar, maar waarheidsgetrouw. Hoe we dat doen, is een kwestie van techniek en wordt vastgelegd in beroepscodes en redactiestatuten.
Neem de Code van de Vlaamse Raad voor de Journalistiek, waarin hoofdstuk 1 al meteen over ‘Waarheidsgetrouw berichten’ gaat. De journalist checkt de waarachtigheid van zijn informatie, staat daarin. Hoe dan ook publiceert hij alleen informatie waarvan de oorsprong hem gekend is. In de mate van het mogelijke maakt hij de bron van zijn informatie ook bekend. Want ja, ook journalisten hebben voorkeuren en doen aan framing, soms onbewust. Verder: de journalist schrapt of verdraait geen essentiële informatie. Een paar artikelen gaan over rechtzettingen na fouten: die moeten ‘loyaal’ gebeuren. Desgevraagd wordt een wederwoord verleend, tenzij ‘ernstige redenen’ zich daartegen verzetten.
Tot slot: de journalist die naast feitelijke berichtgeving ook commentaar levert, maakt het onderscheid tussen beide duidelijk. Feiten moeten goed worden onderscheiden van veronderstellingen, beweringen en opinies. Vandaar ook het grote belang van transparante redactionele charters, redactiestatuten of deontologische codes. Het gros van de Vlaamse professionele nieuwsmedia beschikt daarover.
Met dat concept van methodologische objectiviteit zijn journalisten in goed gezelschap. Ook de wetenschap – aan wie de media ongetwijfeld schatplichtig zijn op dit punt – pretendeert niet absolute waarheden te verkondigen. Wel werkt ze met wetenschappelijke theorieën die maar zolang voor ‘waar’ worden gehouden als ze worden bevestigd of – belangrijker – niet ontkracht door een andere theorie. Waarheidsvinding als permanente uitdaging – maar wel volgens wetenschappelijke methodes die helder zijn en door iedereen worden aanvaard.
En ook justitie erkent de noodzakelijke dialectiek van waarheidsvinding. In het strafrecht wordt uitgegaan van het vermoeden van onschuld, dat door ‘tegenbewijs’ kan worden omgezet in een vaststelling van schuld. Verifiëren en falsifiëren, ook politiemensen en magistraten doen het dag na dag.
Kan het dan zo moeilijk zijn om het brede publiek van dat waarheidsbegrip te overtuigen? Misschien behoort een breder front van journalisten en wetenschappers wel tot de mogelijkheden.
Dit gezegd zijnde valt het in de praktijk met het correctheidsgehalte van de journalistiek in onze contreien echt wel mee – alle kritiek ten spijt. Het Vlaamse medialandschap blijft door de band genomen iets om trots op te zijn. Alleen moet meer en meer ook de buitenwacht daar opnieuw van worden overtuigd. En tja, dat is dan maar een kwestie van goede PR.
Sensationeel
Eenzelfde oefening is denkbaar met nog zo’n fundamentele waarde waartoe we ons engageren: onze onafhankelijkheid. Dankzij het professionalisme van uitgevers en journalisten kunnen we die ook waarmaken. Ziedaar een fundamenteel onderscheid met wat we hoger ‘onechte’ media noemden, de loutere spreekbuizen van politieke partijen, bedrijven of belangengroepen. En natuurlijk maken ook professionele redacties en journalisten keuzen bij hun benadering van het nieuws, doen ze aan framing, zoals het in de communicatiewetenschap heet. Maar essentiëler dan dat blijft hun zin voor relevant nieuws. In de regel is geen enkele krant vandaag voor of tegen partij X, zoals vroeger wel het geval is. Ook individuele journalisten worden vandaag meer dan weleer op de nood aan politieke terughoudendheid gewezen. Voor zover subjectiviteit toch wordt toegelaten, wordt dat in overeenstemming met de deontologische codes ook duidelijk gemeld. Die transparantie vind je nergens elders in de informatiesector.
Nu we toch bezig zijn onszelf wat beter te presenteren, kunnen we meteen ook anticiperen op nog zo’n kluit modder die ons regelmatig in het gezicht geworpen wordt. Dat is dat de media enkel door ‘sensationalisme’ worden gedreven, geheel in lijn met hun commerciële inbedding. Sommigen storen zich daarbij aan de vloed van soft news, anderen aan de soms schreeuwerige krantentitels, nog anderen aan het bijwijlen kinderlijke toontje in de omroepjournaals.
Toch vallen ook die verwijten te counteren. Om te beginnen zijn nieuwsmedia private bedrijven, die per definitie omzet en rendement moeten halen willen ze blijven bestaan. Dat heeft zo zijn voordelen, met name op het vlak van bedrijfseconomische performantie en journalistiek-inhoudelijke vrijheid. Formeel gezien is de VRT de enige uitzondering, maar gelet op de kijk-, luister- en klikcijfers die de Vlaamse Overheid ook van haar verwacht, is het verschil met een privébedrijf niet eens zo groot.
De essentie is dat de commerciële logica voor de (Vlaamse) nieuwsmedia maar een deel van het verhaal vormt. Kranten, magazines, omroepen en websites zijn wel degelijk ook met maatschappelijke verantwoordelijkheid bezig. Professionele redacties en beroepsjournalisten zien het als hun elementaire rol om hun publiek goed te informeren, niet ‘om sensatie te brengen’. Die ‘roeping’ wordt vaak vormgegeven in een redactioneel charter, een redactiestatuut of een deontologische code. Overigens is een compleet openbaar en publiek gefinancierd mediabestel echt geen alternatief. Geen Vlaming die daarvoor wil tekenen, vermoeden we.
En de overheid?
Kunnen we iets van de overheid verwachten in deze? Kan zijn, bijvoorbeeld, geen voluntaristischer beleid voeren ten aanzien van vals nieuws op internet? Voor zover het om bewezen fraude gaat, kan dat zeker. Maar voor het overige hoeft een overheid toch vooral geen waarheidspolitie te installeren. Ook niet ten overstaan van sociale mediaplatformen die verantwoordelijk zijn voor de verspreiding van zoveel foute informatie. Laat ons voorlopig toch maar vertrouwen op de zelfregulering die Facebook, Google & Co. ter zake beloven, ook al komt daar tot dusver nauwelijks iets van terecht. Want is het niet dat wat ook professionele nieuwsmedia en journalisten sinds mensenheugenis voor zich opeisen: de mogelijkheid van zelfregulering via charters en codes.
Elders liggen wel werven voor de overheid. Fundamenteel is daarbij de vraag of politici kunnen afzien van het ruwe machtsstreven en daarmee gepaard gaande kortetermijndenken dat hen vandaag zo sterk typeert. Oké, politieke polarisering is van alle tijden, en kan bovendien zowel louterend als productief zijn. Maar politiek moet ook redelijk zijn, streven naar common ground, een samenleving verzoenen. De nood daaraan is extra groot met gigantische maatschappelijke uitdagingen als armoede, de toenemende ongelijkheid, de klimaatverandering, de veroudering van de bevolking, migratie en een homo sapiens die in de wijze woorden van historicus Yuval Noah Harari almaar meer een Homo Deus wordt.
Die te verwachten nieuwe politieke redelijkheid houdt ook een terugkeer naar gezonde omgangsvormen met de media in. Politici moeten terughoudender zijn met uitvallen naar media en journalisten. Hoe strategisch verleidelijk ook, gratuite aanvallen op ‘de pers’ getuigen niet van politieke klasse en niveau. Het klinkt misschien nostalgisch, maar de oervaders van de democratie in de 18de en 19de eeuw geloofden nog oprecht in een onafhankelijke en kritische pers als fundamentele bouwsteen voor de samenleving. Onafhankelijke en professionele media zouden de publieke opinie op een betrouwbare en evenwichtige wijze informeren over het beleid van de staatsmachten. Dat laat de bevolking toe om zich onder meer bij verkiezingen op een geïnformeerde en verantwoorde manier uit te spreken daarover. Er is geen enkele reden om deze visie op staat en samenleving vandaag te verlaten. En toch valt ze bij maar weinig moderne politici nog te bespeuren.
Goedmenende politici zouden daarnaast ook positief kunnen wijzen op het grote belang van professioneel gemaakt nieuws. De steun van de Vlaamse overheid aan campagnes voor mediawijsheid of ‘nieuws in de klas’ gaat in die richting. En ook andere overheidssteun moet (blijven) kunnen. Onafhankelijke nieuwsmedia en professionele journalisten blijven nu eenmaal onmisbaar cement voor elke samenleving die zichzelf democratie wil noemen. En om het nog maar eens met Voltaire te doen: men hoeft het niet eens te zijn met wàt iemand zegt, om ten volle diens recht te verdedigen om het te zeggen.