Debatteren met creationisten

Afbeelding
Image by Gerd Altmann from Pixabay

Reeds tientallen jaren worden op universiteitscampussen en elders in de Verenigde Staten debatten georganiseerd tussen creationisten en wetenschappers. Het lijkt een zeer democratische, eerlijke manier van werken. Geef beide partijen de kans om hun argumenten uit de doeken te doen, en wie de beste argumenten heeft, wint het debat. Gezien de enorme bewijslast in het voordeel van de evolutietheorie - homologe kenmerken, het fossielenbestand, biogeografische bewijzen, DNA, embryologie enzovoort – zou je denken dat de uitslag van het debat eigenlijk al op voorhand vastligt. Niettemin nemen creationisten dolgraag deel aan zulke debatten.

Geplaatst onder
Deel artikel TwitterFacebookLinkedinWhatsapp

Elke kans op een confrontatie met een wetenschapper wordt met beide handen gegrepen. Reeds in de jaren dertig van de vorige eeuw nodigde Harry Rimmer, in die periode de meest beruchte creationist, wetenschappers uit om met hem in de debat te treden. Hij betaalde zelfs voor al hun onkosten.i Hebben creationisten dan misschien toch gelijk? Beschikken zij over zulke sterke argumenten dat ze denken het publiek voor zich te kunnen winnen? Of zijn het simpelweg intellectuele masochisten die het fijn vinden om publiekelijk op hun bek te gaan? 

Niets van dat alles: een debat heeft zo zijn eigen kenmerken die zeer aantrekkelijk zijn voor een creationist. Om dezelfde reden zijn wetenschappers niet zo tuk op dergelijke debatten. Vaak weigeren ze dan ook een rechtstreekse, publieke discussie met een creationist.

Ontleend respect en retorische trucs

Eén van de redenen voor die weigering is dat creationisten hun deelname aan het debat op zich reeds als een overwinning beschouwen. Het feit alleen al dat een wetenschapper met hen in discussie treedt, is volgens hen een teken dat hun opvattingen ernstig worden genomen. Het hoeft dan ook niet te verwonderen dat het enthousiasme van een creationist toeneemt naarmate de reputatie van de wetenschapper in kwestie groter is. Zowel voor Richard Dawkins als Stephen Jay Gould was dit voldoende redenen om elke uitnodiging tot een debat naast zich neer te leggen. Hoewel beide wetenschappers het over heel wat zaken oneens waren (bv. het tempo van evolutie, de waarde van het adaptationisme, de verklarende kracht van evolutie inzake het menselijk gedrag, enzovoort), correspondeerden ze vlak voor Goulds dood over een gezamenlijk standpunt omtrent het aangaan van discussies met creationisten. In een brief die ze ter publicatie wilden opsturen naar de hoofdredacteur van de New York Review of Books schreven ze: “De vraag wie zo’n debat zou ‘winnen’ is niet aan de orde. Deze mensen verwachten niet het debat te kunnen winnen. De slag die ze willen slaan is eenvoudigweg de erkenning die voortkomt uit het feit dat ze met een echte wetenschapper op het podium mogen staan. Dit zal bij naïeve omstanders de indruk wekken dat er stof ligt die het waard is om er op ongeveer gelijke voet over te debatteren.”ii De boodschap is duidelijk. Door als wetenschapper met creationisten in debat te treden geef je hen – en hun opvattingen – een wetenschappelijke geloofwaardigheid die ze niet verdienen.

Toch zijn er mensen die wel de confrontatie met creationisten aangaan. Daarbij komen ze echter niet altijd als overwinnaar uit de bus. Duane T. Gish, auteur van Evolution. The fossils say no! en één van de voortrekkers van het ‘wetenschappelijke creationisme’ in de jaren zeventig, maakte er een sport van om zijn tegenstander op korte tijd zoveel mogelijk “problemen” en “tekortkomingen” van de evolutietheorie voor de voeten te gooien. Daarbij sprong hij moeiteloos van fysica naar paleontologie, van biologie naar genetica. In het korte tijdsbestek van het debat kon zijn opponent – die meestal slechts specialist was op één domein – onmogelijk alle foutieve claims weerleggen. Hierdoor wekte Gish de indruk dat evolutionisten niet op al zijn opmerkingen een gepast antwoord hadden en er echt iets aan de hand was met de evolutietheorie. Het tij keerde echter voor Gish toen zijn opponenten zijn truc doorzagen en hem van hetzelfde laken een pak gaven. Wetenschappers confronteerden hem nu zelf met een heleboel problemen voor het creationisme. Een andere manier om Gish het onderspit te laten delven, bestond erin zijn argumenten te weerleggen nog voor hij ze zelf had geformuleerd. Gish stond er immers om bekend dat hij als een robot telkens dezelfde argumenten naar voren bracht. Daarbij herhaalde hij steeds dezelfde grapjes. En ook die werden soms verteld voor Gish aan de beurt was.iii

Doorgaans zijn creationisten beter getraind in het voeren van een publiek debat dan wetenschappers. Ze beschikken dan ook vaak over een groter arsenaal aan retorische trucs om het debat in hun voordeel te laten kantelen. De grondlegger van de Intelligent Design-beweging, Phillip Johnson, laat een wetenschappelijke discussie bijvoorbeeld regelmatig uitmonden in een meer filosofisch debat. In plaats van te spreken over mogelijke interpretaties van bepaalde feiten, richt Johnson zijn pijlen op het naturalisme dat de basis vormt voor wetenschappelijk onderzoek. Hierdoor wordt de wetenschapper gedwongen de strijd aan te gaan op een terrein dat niet het zijne is. Niet dat Johnsons argumenten veel hout snijden, maar de wetenschapper kan de misvattingen niet meteen uit Johnsons redenering halen. Hierdoor loopt hij het risico bij het publiek een zwakke indruk na te laten.iv

Een politieke oplossing voor een wetenschappelijk probleem

Een ander groot probleem is dat binnen die debatten wetenschappelijke onderwerpen worden behandeld op een niet-wetenschappelijke, bijna politieke manier. Niet dat discussies binnen de wetenschap onmogelijk of onwenselijk zijn , integendeel. Maar dan kan je op zijn minst verwachten dat de deelnemers aan die discussie, ten eerste, voldoende en juist geïnformeerd zijn over de huidige stand van zaken, ten tweede, bereid zijn die informatie op een correcte manier met een lekenpubliek te delen, en ten derde, een verbetering of uitbreiding van de wetenschappelijke kennis voor ogen hebben. Je mag ook veronderstellen dat er een echt probleem op tafel ligt waarover echte, wetenschappelijke discussie bestaat. In het geval van het creationisme is geen van die voorwaarden vervuld.

Ten eerste zijn creationisten veelal leken met betrekking tot de wetenschappen waarbinnen zij zich menen te kunnen bewegen. Paul Chien bijvoorbeeld, de voornaamste ‘paleontoloog’ binnen de Intelligent Design-beweging, is een bioloog zonder enige paleontologische verdienste.v Henry Morris, grondlegger van de creationistische beweging in de jaren zestig en zeventig en stichter van het Institute for Creation Research (ICR), is een hydraulisch ingenieur. De reeds vermelde Phillip Johnson ten slotte is een jurist. Daarom kan je maar beter voorzichtig omspringen met de informatie die zij verspreiden over biologie, geologie, enzovoort.

Ten tweede hebben creationisten de neiging om hun eigen versie van de evolutietheorie te fabriceren. Vervolgens tonen ze aan dat die versie geen steek houdt en evolutietheorie onmogelijk waar kan zijn. Een goed voorbeeld is de idee dat evolutie een spel is van louter toeval. Schud wat atomen door elkaar en na verloop van tijd, als je genoeg hebt geschud, ontstaat er toevallig iets complex zoals het oog. Er is echter geen enkele bioloog die deze versie aanhangt. Binnen het debat spreken beide partijen dus over twee heel verschillende evolutietheorieën. Alleen weet het publiek dat niet, en ontstaat de indruk dat creationisten inderdaad fouten binnen de evolutietheorie weten bloot te leggen. Deze indruk berust echter op foutieve informatie die creationisten al dan niet bewust verspreiden.

Ten derde zijn creationisten allerminst begaan met de verbetering of uitbreiding van wetenschappelijke kennis. Het creationisme is in de eerste plaats een politiek-maatschappelijk project met een zeer conservatieve agenda. Daarom ook is de overwinning in de ogen van creationisten al behaald op het moment dat een wetenschapper toehapt en de uitnodiging voor een debat aanvaardt. Het verleent hen en hun ideeën een zekere geloofwaardigheid, die ze daarna kunnen aanwenden om bij het publiek nog meer twijfel te zaaien over de evolutietheorie en om hun verhaal kracht bij te zetten.

Ten vierde lijkt het alsof er werkelijk iets tussen creationisten en evolutionaire wetenschappers te discussiëren valt, maar dat is natuurlijk niet zo. Dat betekent niet dat er binnen de wetenschappen geen discussie over de evolutietheorie meer mogelijk is, verre van. Wetenschap leeft van kritiek, ze is niet mogelijk zonder. Biologen discussiëren bijvoorbeeld nog heel fel over het belang en de reikwijdte van natuurlijke selectie. Die discussie vindt echter plaats tussen mensen die oprecht zoeken naar de meest waarschijnlijke verklaringen voor bepaalde fenomenen. Die intentie ontbreekt volkomen bij creationisten. Ook vandaag herhalen aanhangers van Intelligent Design klakkeloos dezelfde argumenten als de creationisten uit de jaren zeventig. De wetenschap daarentegen is niet blijven stilstaan, dus het valt te betwijfelen of die argumenten nog steeds van tel zijn (als ze dat ooit al zijn geweest).

Creationisten zoeken hun toevlucht tot het publieke debat om hun zogenaamde wetenschappelijke bezwaren te uiten, omdat ze binnen het wetenschappelijke bedrijf zelf geen plaats krijgen. Ze horen helemaal niet thuis in de wetenschappen. Hun opvattingen kunnen immers de toets van de kritiek niet doorstaan. In debat gaan met een wetenschapper is de enige manier waarop ze nog enigszins wetenschappelijke allure kunnen verwerven. Toen Maria Vanderhoeven, de toenmalige Nederlandse CDA-minister voor Onderwijs, in 2005 een oproep deed voor een debat tussen evolutionaire wetenschappers en aanhangers van Intelligent Design, was ze in dezelfde retorische val getrapt. Een gesprek met Cees Dekker, een Nederlands natuurkundige (en dus wederom geen bioloog) met een voorliefde voor Intelligent Design, had haar daartoe aangezet. Een wetenschappelijk probleem los je echter niet op door elke visie evenwaardig te behandelen en erover te debatteren, maar door het toepassen van de wetenschappelijke methode. Via een politieke weg een andere visie opdringen aan de wetenschap is niet gezond en getuigt slechts van de zwakte van die visie.

Dogmatische wetenschappers

Er zijn dus redenen te over om als wetenschapper niet met creationisten in debat te gaan. Er is echter ook een keerzijde. Als je niet op een uitnodiging ingaat, bestendig je de populaire karikatuur van de dogmatische wetenschapper die creationisten graag verspreiden. Een weigering om te debatteren leggen ze uit als het zoveelste bewijs dat wetenschappers niet willen luisteren naar hen. Wetenschappers stellen zich niet open voor een andere visie. Of durven wetenschappers gewoonweg de confrontatie niet aan, uit angst dat de leugens van de evolutietheorie aan het licht zouden komen? Zo is het natuurlijk niet moeilijk om gelijk te halen. In ieder geval claimen creationisten dat ze niet de behandeling krijgen die ze verdienen.

Een weigering komt creationisten evengoed uit als een toezegging. Aanvaard je als wetenschapper de uitnodiging, dan profiteren ze van de respectabiliteit die je ze verleent. Weiger je, dan word je ingeschakeld in een aloude creationistische klaagzang. Creationisten hebben immers steeds het gevoel dat ze tekort worden gedaan door wetenschappers. Ze ijveren voor gelijke tijdsverdeling (equal time) en evenwaardige behandeling (balanced treatment) in openbare scholen. Ze appelleren daarbij ongegeneerd aan de sterke democratische gevoelens van de Amerikaanse bevolking. Ze presenteren het creationisme als een volwaardig alternatief voor de evolutietheorie en beweren dat hun visie daarom minstens evenveel aandacht verdient. Moeten kinderen niet alle informatie krijgen om een kritisch oordeel te kunnen vellen over de evolutietheorie?vi De dictatoriale wetenschappers laten echter zelfs niet toe dat ook maar iets van het creationisme de klassen binnendringt. Hoe onfair is dat? En als je als wetenschapper het debat weigert, wuif je opnieuw de ‘uitgestoken hand’ van de creationisten weg.

Besluit

Wanneer je als wetenschapper een uitnodiging krijgt om in discussie te treden met een creationist, beland je abrupt in een situatie waarin je niet kan winnen. Ofwel aanvaard je het debat en verleen je jouw tegenstander een geloofwaardigheid die hij of zij niet verdient. Ofwel weiger je de confrontatie aan te gaan, en wordt je verweten een enggeestige, starre dogmaticus te zijn. Nochtans zijn er voldoende redenen om te weigeren: je loopt het risico om op onbekend terrein te komen en om verstrikt te geraken in retorische trucs. Een goede voorbereiding kan dat enigszins verhelpen. Kortom, een eenvoudig antwoord ligt niet voor de hand. Elke wetenschapper die wordt uitgenodigd, moet zelf bepalen of hij of zij de uitnodiging aanvaardt of niet. Maar als een wetenschapper het debat weigert, geloof dan niet dat hij of zij uit angst de confrontatie vermijdt, zoals creationisten graag beweren. Of dat wetenschappers te naargeestig, te zelfingenomen zijn om creationisten een kans te geven. Wetenschappers zijn voldoende kritisch. Zelfkritiek en kritiek van en op anderen is van vitaal belang voor degelijk wetenschappelijke onderzoek. Wetenschappers hebben een open geest, maar niet zo open dat hun hersenen eruit vallen.vii Meer mogen we niet verwachten.

 

Stefaan Blancke is filosoof. Hij is verbonden aan de Universiteit Gent, waar hij een doctoraat over creationisme en Intelligent Design voorbereidt.

 

Voetnoten

i Numbers, Ronald: The creationists. From scientific creationism to Intelligent Design. Expanded edition. Harvard University Press, 2006, Cambridge/London.

ii Dawkins, Richard: Kapelaan van de duivel. Een keuze uit de opstellen van Richard Dawkins. Contact, 2004, Amsterdam/Antwerpen: 255.

iii Zie bv. Prothero, Donald R.: Evolution. What the fossils say and why it matters. Columbia University Press, 2007, New York en Shermer, Michael: Why people believe weird things. Pseudoscience, superstition, and other confusions of our time. Henry Holt and Company, 2002, New York. Duane Gish leeft nog, maar gezien zijn hoge leeftijd (87 jaar) heeft hij het debatteren grotendeels vaarwel gezegd.

iv Voor een grondige bespreking en kritische analyse van Phillip Johnsons filosofische argumenten m.b.t. de naturalistische wetenschap, zie: Pennock, Robert T.: Tower of Babel. The evidence against the new creationism. MIT Press, 1999, Cambridge, Massachusetts.

v Zie: Forrest, Barbara en Paul R. Gross: Creationism’s Trojan horse. The wedge of Intelligent Design. Oxford University Press, 2004, Oxford/New York.

vi Vandaar de nieuwste hype in het creationistisch argumentenarsenaal, het gebruik van de term critical thinking. De kritiek wordt echter beperkt tot de evolutietheorie (en andere zaken waarmee creationisten zich niet kunnen verzoenen, zoals kloneren) en is dus niets anders dan een moderne versie van de oude slogan Teach the evidence.

vii Dit is een parafrase van het beroemde citaat van de Engelse filosoof Bertrand Russell: “keeping an open mind is a virtue, but not so open that your brains fall out.”