Ten ere van deze promotie wordt hieronder een recensie van zijn in het jaar 2000 verschenen boek "Kwakzalvers op kaliloog" gepubliceerd. De recensie is geschreven in 2002 door Mira de Vries, voorzitter van de Vereniging voor Medische en Therapeutische Zelfbeschikking, en is eerder verschenen in interne publicaties van de vereniging.
Van de ene voorzitter aan de andere voorzitter: Gefeliciteerd, Cees, met je promotie!
De UB (Universiteitsbibliotheek) had weer eens de boeken die ik besteld had nog niet op de plank terwijl ik al bijna literatuur-onttrekkingsstuipjes kreeg. Ik spoedde mij dus de hoek om naar De Slegte. Nu lees ik heus niet enkel boeken die over geneeskunde gaan, maar ik had haast vanwege een afspraak, en geneeskunde stond precies links van de ingang.
Al snel bleek dat wat De Slegte verstaat onder geneeskunde niet hetzelfde is als ik. Er waren allerlei boeken over diëten, oefeningsregimes, kruiden, ortho-dit, manuele-dat en andere vormen van “alternatieve geneeskunde” maar iets dat stoelt op bronnen van informatie waar ik vertrouwen in heb stond er niet bij.
Toen viel mijn oog op “Kwakzalvers op kaliloog” van Cees Renckens, voorzitter van de Vereniging tegen de Kwakzalverij (VtdK). Even langs de kassa en in de wachtkamer van mijn volgende afspraak kon ik eraan beginnen.
Jullie weten dat ik op mijn manier constant strijd tegen kwakzalverij. Ik dacht in Cees Renckens een bondgenoot te hebben. Hij is arts (gynaecoloog) en zou mij kunnen bewapenen met argumenten die hout snijden. Helaas …
Legitieme argumenten ben ik in het hele boek – bijna 300 pagina’s met kleine lettertjes – niet tegen gekomen. Renckens omschrijft herhaaldelijk niet-artsen als “mensen die niet gewend zijn wetenschappelijk te denken.” Maar zijn beschrijving van alternatieve geneeskundigen, alterneuten, noemt hij ze, klinken allerminst wetenschappelijk. “Kwakzalvers [zijn] volgens Dante in de diepste regionen van de Hel bevonden” {pp25-26}, zegt Renckens. Zij “moeten zich verder vooral in hun onreine sop gaar koken” {p46}, “[zijn] brutale apen” {p128}, “doe[n] ons denken aan … [een] zedeloze groep gajes” {p133}, “[zijn] beunhazen” {p150}, “[zijn] warhoofd of … misdadiger” {p151}, en “ [zijn] medische randgroepjongeren” {p222}.
Hun publicaties “[kunnen] met de vuilnisman worden mee gegeven … Sommige boekverbrandingen verdienen ieders sympathie” {p122} en “Wie langer dan tien minuten hardop uit de genoemde bladen leest gaat uit de mond stinken” {p282}.
Zijn diepste haat reserveert Renckens voor gediplomeerde artsen die er alternatieve geneeskunde bij doen. Die hebben “grootheidsideeën, overmatige distinctiedrift en andere karakterneurosen, en zelfs grovere psychiatrische problematiek” {p 155}. Wanneer de reumatoloog professor Rasker medewerking verleent aan wetenschappelijk opgesteld onderzoek over een alternatief middel – waaruit blijkt dat het inderdaad een kwakzalf is – zou je denken dat Renckens hoera roept. Maar nee, hij beledigt de professor, zijn vader, en de universiteit waaraan de hoogleraar is verbonden {p259}.
Waarom is Renckens niet blij wanneer het bewijs van zijn stelling geleverd wordt? Hij roept immers meerdere malen in zijn boek dat alternatieve behandelingen moeten voldoen aan de zelfde criteria als reguliere behandelingen? Waarom roept hij dan elders in het boek herhaaldelijk dat er helemaal niet getoetst mag worden? Vreest hij dat een toets ook wel eens positief zou kunnen uitvallen? Daarover zegt Renckens, “een positieve uitkomst moet worden beschouwd als een bedrijfsongeval” {p197}. Onderzoek over homeopathie is niet betrouwbaar, zegt Renckens, omdat “effectonderzoek met negatieve uitkomst zal niet snel worden gepubliceerd” {p213}. Het onderzoek waaraan Rasker meewerkte, waarin het product werd ontmaskerd als niet meer effectief dan een placebo, werd medegefinancierd door de producent. Probeer maar eens publicatie van zo’n bevinding te bemachtigen bij Organon of Janssen-Cilag! Is bij hen een positief resultaat ook een “bedrijfsongeval”?
We mogen van Renckens de alternatieve behandelingen helemaal niet toetsen. Dat verleent maar eer aan de alterneuten. We hoeven ook hun uitleggen niet te lezen, en niet te geloven in statistieken {p34&196}, maar blijkbaar wél wanneer het gaat om reguliere behandelingen. We moeten blindelings de alterneuten verwerpen en op Renckens vertrouwen wanneer hij zegt dat het kwakzalverij is “omdat er geen enkel theoretische verklaring te bedenken valt” {p34 e.a.}. Waar moeten we dan wel in geloven? “[W]erkelijk effectieve geneesmiddelen zoals … tranquillizers (sic)” {p38}.
Bijna was ik het met Renckens eens toen ik las “die categorie leidt immers tot medicalisering van psychogene problematiek, tot somatisch fixatie en tot een afhankelijkheidsrelatie met de behandelaar. Het belemmert – door dat de patiënt een absurde verklaring van de symptomatologie krijgt aangepraat – een zinvoller aanpak” {pp40-41}. Jammer, Renckens heeft het over acupunctuur, en die “zinvoller aanpak” is volgens hem … psychiatrie!
Met mij zal de lezer vermoeden dat er bij Renckens iets anders aan de hand is dan wetenschappelijk bezwaar. Hij zegt het zelf het beste: “Zijn de reguliere artsen soms toch bang voor concurrentie?” {p73}. Immers, geeft Renckens toe, vóór de invoering van de Wet van Thorbecke in 1865 “[berusten] de verschillen tussen kwakzalvers en officieel erkende hulpverleners … veel meer op verschillen in opleiding en bevoegdheidserkenning (de gilden) dan op belangrijke verschillen in geneeskundige prestaties” {pp58-59}. Met andere woorden, het was allemáál maar kwakzalverij. Met de Wet van Thorbecke zijn de gilden vervangen door overheidserkenning. Renckens verheerlijkt telkens de Wet van Thorbecke die het artsenmonopolie instelt, volgens hem “niet om de positie van de artsen te beschermen, maar uitsluitend om de positie van de patiënt te beschermen” {p127}, alhoewel deze wet is aangenomen op “sterk aandringen” van de beroepsorganisatie van de artsen {p145} die immers de belangen van de artsen dient {p207}. Waarom was het nodig in 1881 de VtdK op te richten, als de artsen hun concurrentiestrijd bij de politici al gewonnen hadden? Omdat de vraag naar niet-reguliere behandelingen ondanks de Wet van Thorbecke onverminderd is.
Herhaaldelijk door het hele boek roept Renckens de overheid op om geen (belasting)geld, subsidie, semi-overheidsgeld of erkenning naar alterneuten te sluizen, en tegelijkertijd niet te bezuinigen op hem en zijn “vakbroeders” {term p173}. Het liefst zag Renckens alternatieve behandelwijzen helemaal “vernietigd”. De indruk blijft dat de VtdK, opgericht toen er nog helemaal geen “wetenschappelijk denkende” artsen waren, toen en nu nog steeds simpelweg strijdt tegen concurrentie.
Dat iemand geld uit eigen zak uitgeeft aan alterneuten vindt Renckens op pagina 73 niet zo erg, gezien wat er in Nederland uit wordt gegeven aan prostitutie, vuurwerk en schoonheidsbehandelingen, ondanks dat de pagina daarvoor iemand die geld aan een alterneut betaalt “slachtoffer” is. Nee, zijn bezwaar is dat alternatieve geneeswijze
• bevordert medicalisering en somatische fixatie; Huh? Welke geneeswijze doet dat???
• isoleert de patiënt; Want stel hij krijgt van zijn alterneut een dieet voorgeschreven, dan kan hij niet bij zijn vrienden gaan eten! en
• de patiënt wordt een absurde voorstelling van anatomie, fysiologie en therapie voorgehouden... een perfecte omschrijving van juist de al te reguliere psychiatrie!
Maar het eerste bezwaar van Renckens, de troefkaart van iedere arts, is dat alternatieve geneeswijze
• kan … dodelijk zijn {p74}.
Bijbelkenners zal het bekend in de oren klinken: wie de Éne Échte Geneesheer afvalt, zal zijn zonde met de dood bekopen. Hiermee plaatst Renckens in zijn verwaandheid zichzelf en zijn “vakbroeders” boven de kring van “normale mensen” {p46} en naast De Eeuwige.
Ter verdediging van de stelling voert hij een tweetal verhalen naar voren. Het eerste is een verhaal zonder bronvermelding dat Renckens ooit heeft horen vertellen over een peuter met een ontsteking aan de strotklep {p55}. Merkwaardig aan dit geval is dat op pagina 33 Renckens ons juist waarschuwt tegen het geloof in onverifieerbare anekdotes, want die gaan een eigen leven leiden. Het zal inmiddels duidelijk zijn dat Renckens, die anderen verwijt met twee maten te meten {p222}, het zelf ongeremd doet. Het tweede verhaal is over Flora, een vrouw met baarmoederhalskanker die zich “onttrekt” (alsof dat niet zou mogen!) aan de gynaecologie en de voorkeur geeft aan alternatieve behandeling. Ditmaal geeft Renckens ten minste een bronvermelding – het dagblad Trouw. Het geval van Sylvia Millecam was blijkbaar nog niet voorgevallen toen “Kwakzalver op kaliloog” ter perse ging.
Renckens gaat voorbij aan het feit dat, zoals hijzelf elders toegeeft, verreweg de meeste mensen die zich wenden tot alterneuten komen met vervelende maar niet dodelijk klachten zoals jeuk of pijn waar de reguliere geneeskunde geen antwoord op heeft; of met dodelijke ziektes die ook door reguliere geneeskunde niet te genezen zijn; of met aandoeningen die geheel niet somatisch van aard zijn. Gevallen zoals van Flora en Sylvia zijn uiterst zeldzaam, vandaar dat ze krantenkoppen halen. Het is bovendien niet gezegd dat wanneer alternatieve geneeskunde door overheidsverbod vernietigd was, Flora en Sylvia zich wél hadden onderworpen aan Renckens en zijn “vakbroeders”. Anderzijds is het inmiddels geen geheim meer dat de meeste mastectomieën en hysterectomieën overbodig zijn omdat meer conservatieve behandeling voldoende was geweest maar niet werd aangeboden. Oh, wat hakken de reguliere vakbroeders graag vrouwelijke lichaamsdelen af.
Dat lijkt niets op de “[l]iefdevolle zorg, troost, hulp en steun aan naasten” {p185} en “deugden” {p50} die Renckens beweert dat we kunnen krijgen van hem en zijn soort maar niet van alterneuten. Hebben jullie daar ooit iets van gemerkt? Bovendien bieden reguliere artsen “stervenshulp” {p185}. Daarentegen is euthanasie wanneer uitgevoerd door een arts die ook aan alternatieve geneeskunde doet “moord” {p221}. Twee maten, weer.
Enkel op pagina’s 171-172 laat Renckens relativerende opmerkingen toe. Hij citeert de arts Knipschild: “Het werkingsmechanisme van geneeswijze is niet relevant. De reguliere artsen weten toch ook niet hoe een aspirientje werkt!” en “Er zijn slechts effectieve en niet-effectieve behandelwijze en dat onderscheid loopt dwars door de reguliere zowel als de alternatieve geneeskunde heen.” Met spanning las ik verder hoe Renckens deze stellingen zou weerleggen. Dat doet Renckens nergens in de 297 pagina’s.
We weten inmiddels hoe Renckens denkt over alternatieve genezers. Wat vindt Renckens van jou en mij? Er is voor ons “geen grotere ramp dan twee artsen die tegenstrijdige adviezen geven” {p47} of “elkaar tegenspreken” {p74}. Wij zijn “in het algemeen met weinig onderscheidingsvermogen toegerust” {p 121}. En wij laten ons “lokken met allerlei irrelevante ‘attracties’, zoals het recht op gratis second opinion” {p121}. “Een mannelijk arts met een oorringetje of met tatoeages zal niet snel het vertrouwen van zijn patiënt winnen” {p50}, een ramp voor Renckens en zijn soort, want zonder wetenschappelijke argumenten, liefdevolle zorg of positief resultaat zullen ze ons moeten snaren met hun uitstraling van gezag.
Als we alternatief gezind zijn, zijn we “medische grootgebruikers” die ook nog eens met onze hypochondrie veel reguliere artsen lastig vallen {p135}. Als we “pleit[en] voor een paar goed opgezette trials (sic) naar de werkzaamheid van de homeopathie” dan zijn we “een pias” {p 217}.
Duidelijk is dat Renckens van medische en therapeutische zelfbeschikking en volledige informatiegeving niet gediend is. We moeten hém gehoorzamen. Punt. Omdat hij de dokter is.
Niet onterecht vreest Renckens het vervagen van de grens tussen alternatieve en reguliere geneeskunde. Wat zou er gebeuren als die grens weg viel? Beide vormen van hulpverlening zouden wel eens onder de zelfde loep kunnen genomen worden. Laten we het omdraaien, niet de alterneuten moeten voldoen aan de zelfde eisen als de regulieren, maar omgekeerd.
Stel Renckens en zijn collega artsen zouden moeten voldoen aan de zelfde eisen als de alterneuten? Dus niet “Is de behandeling wettelijk toegestaan? Is het getoetst door een medisch ethische commissie? Is het de standaard behandeling die iedere arts zou voorschrijven bij die diagnose?” maar “Is het effectief? Is het veilig? Is de klant tevreden?” Dan zou het wel eens kunnen blijken dat ook in de praktijk van gynaecoloog Renckens, naast een minderheid van zinnige behandelingen, de kwakzalverij zegeviert.
Conclusie: wil je een goed boek lezen over geneeskunde, ga niet naar De Slegte, tenzij je tijd hebt de trap op te lopen en onder de gebruikte boeken iets te zoeken. Begin maar aan ’t eind van de alfabet. Alles dat Ivan Wolffers schrijft is zeer lezenswaardig. Voor Wolffers is trouwens “alternatieve” geneeskunde niet synoniem met kwakzalverij noch “regulier” synoniem met “goed.”
Titel: Kwakzalvers op kaliloog
Ondertitel: Alternatieve geneeswijzen onzachtzinnig behandeld
Auteur: Cees Renckens