Kenmerken van wetenschappelijke skepsis
Het belangrijkste doel van wetenschappelijke skepsis is om de wereld (nog) beter te begrijpen. Het gaat er niet om je eigen stellingen te bewijzen of om redenen te vinden om een bepaalde wetenschappelijke kennis te verwerpen. De motieven van skeptici zijn velerlei: pure interesse, nieuwe dingen leren kennen - en ook te achterhalen of je eigen overtuiging misschien verkeerd is (fallibilisme). Aan welke kenmerken of indicaties kunnen we herkennen dat het om échte wetenschappelijke skepsis gaat en niet om wetenschapsontkenning of wensdenken?
- Dingen worden kritisch in twijfel getrokken met als doel uiteindelijk meer te weten, zelfs als de resultaten niet bevallen. Men wenst “slimmer” te worden en zich te laten verrassen.
- De beoefenaar werkt zich intensief in een onderwerp in, bijvoorbeeld door te studeren aan erkende universiteiten, en - nog belangrijker – inspanningen te doen om een goed overzicht te krijgen van relevante gespecialiseerde publicaties. Het is uiterst belangrijk om een overzicht te hebben van de volledige bandbreedte, niet alleen van dat deel dat uw eigen veronderstellingen bevestigt. Cherrypicking, d.w.z. selectieve selectie van informatiebronnen, wijst op het tegendeel: de beoefenaar wil zijn veronderstellingen bevestigd zien.
- Zelfs als het gaat om pseudowetenschappelijke claims, is het belangrijk om precies te weten wat ze zijn. Niet alles wat er in de pseudowetenschappelijke omgeving wordt gezegd, is noodzakelijkerwijs verkeerd.
- In een ernstige aanpak worden onzekerheden, open vragen en tegenstrijdig bewijs erkend en toegekend, en niet weggeredeneerd. Het is geen schande om met onzekerheden te leven en dit geldt des te meer voor complexe correlaties.
- Verklaringen zijn duidelijk geformuleerd zodat ze ook kunnen worden getoetst.
- Een niet afgemeten woordkeuze en sensatiezucht zijn onaanvaardbaar. Het onderwerp staat centraal en niet wat je wel of niet moet doen.
Kritiek op heersende theorieën kan vanuit twee hoeken komen. Kritiek kan binnen de betrokken wetenschap worden geformuleerd, bijvoorbeeld in de vorm van logisch-methodologische bezwaren. Maar kritiek kan ook van daarbuiten komen.
Kenmerken van wetenschapsontkenning
Veel wetenschappelijke theorieën en verklaringen zijn zeer goed gedocumenteerd en bevestigd. Dit is bijvoorbeeld zo voor de basisthese van de evolutionaire biologie, volgens welke alle vandaag levende wezens voortkomen uit vroege eencellige organismen. Deze wezens zijn het resultaat van evolutie door mutatie en selectie. Zo gaat de klimatologie er ook van uit dat naast de zonnestraling en het albedo (terugkaatsend vermogen), ook de hoeveelheid broeikasgassen in de atmosfeer de temperatuur van het oppervlak van planeten bepaalt, inclusief die van de aarde. Daaruit kunnen we logisch afleiden dat meer broeikasgassen tot hogere temperaturen leiden. Sinds de industriële revolutie hebben mensen bijgedragen om de concentratie van broeikasgassen in de atmosfeer te verhogen. Dus zo moet – als alle andere factoren hetzelfde blijven – ook de temperatuur van de atmosfeer op aarde stijgen. Ook de omvang van de temperatuurstijging, de onzekerheidsmarge inbegrepen, is bekend.
Toch is er nog steeds onzekerheid over de sterkte van het effect. Men weet bijvoorbeeld niet precies wat er gebeurt als het aandeel kooldioxide in de atmosfeer verdubbelt. De gemiddelde waarden zijn al 40 jaar bekend en zijn sindsdien nauwelijks veranderd. De verwachte temperatuurstijging bedraagt 3 graden Celsius. Maar er blijft ook onzekerheid bestaan want de stijging kan 1,5 graden of 2,0 graden lager of hoger zijn. Men doet aan wetenschapsontkenning wanneer men dergelijke gegronde basisuitspraken zonder substantiële redenen en alternatieven zou verwerpen.
Of een bepaald extreem weerfenomeen nu al moet worden gezien als een indicatie van antropogene klimaatverandering, vergt een genuanceerd antwoord. Het klimaatpanel IPCC doet precies dat: het wijst op onzekerheden in alle verklaringen. Onzekerheden kunnen in de loop van de tijd zekerheden worden. In de jaren tachtig konden de huidige temperatuurstijgingen nog worden verklaard door natuurlijke schommelingen, maar vandaag volstaat die uitleg niet meer. Evenzo is het volgens het IPCC vandaag niet duidelijk of het voorkomen van cyclonen en tornado’s al kan worden gezien als een indicatie. Het is zoals bij de temperatuurstijgingen tijdens de jaren tachtig. Ooit kan men misschien zeggen dat deze extreme weerfenomenen zich onderscheiden van toevallige ruis, maar vandaag nog niet.
Kenmerken van wetenschapsontkenning, die in wezen erg lijken op pseudowetenschappelijke discussies en manieren van redeneren zijn:
- Inzichten die goed zijn gedocumenteerd en herhaaldelijk, gedurende een lange periode zijn bevestigd, worden in twijfel getrokken zonder de nodige wetenschappelijke diepgang en met ad hoc bezwaren.
- De aanhangers gaan uit van een gewenst of ideologisch geaccepteerd antwoord en zoeken selectief alleen naar ondersteunend bewijs voor hun stelling, of naar bewijzen tegen gevestigde wetenschappelijke theorieën (‘kersenplukken’). Verwant hieraan is dat men liever afwijkende meningen citeert in plaats van de brede wetenschappelijke bevindingen.
- Men gebruikt niet het volledige bewijsmateriaal, maar atypisch bewijsmateriaal dat het eigen standpunt bevestigt.
- Van de vertegenwoordigers van de degelijke wetenschappelijke disciplines wordt het onmogelijke verlangd en de eisen worden voortdurend aangepast om de eigen positie in stand te houden en de ‘tegenstrevers’ te verzwakken.
- Grote hoeveelheden bewijs worden vaak genegeerd of opnieuw geïnterpreteerd als ze niet in het concept passen. Er wordt bijvoorbeeld gezegd dat de koolstofdioxideconcentratie of de mondiale temperaturen helemaal niet toenemen, of dat fossielen geen bewijs voor evolutie zijn maar gewoonweg een verleiding door de Duivel.
- Normale wetenschappelijke discussies binnen een discipline worden aangegrepen om het hele gebied in diskrediet te brengen.
- Het doel is niet om een beter begrip te krijgen, maar om twijfels te vergroten.
- Definities worden gewijzigd om het eigen standpunt te redden.
- Mensen worden ad hominem aangevallen in plaats van met hen in discussie te gaan.
- Als al het vorige faalt, worden complottheorieën gebruikt.
Anders dan in wetenschappelijke debatten proberen de actoren dus geen kennis te vergaren. Het is eerder hun doel om de aanvaarding van een wetenschappelijke discipline om ideologische of andere niet-wetenschappelijke redenen te voorkomen. Sommigen van hen zijn blijkbaar bang voor de gevolgen van de brede aanvaarding van wetenschappelijke bevindingen. Ze zouden immers wel eens kunnen leiden tot het besef van de noodzaak om onaangename dingen te doen of verandering te brengen in wat men graag doet.
Het gevaar van begripsverwarring over wetenschapsontkenning
Enerzijds is het belangrijk om het verschil op te merken tussen legitieme wetenschappelijke skepsis en wetenschapsontkenning. Toen ‘klimaatsceptici’ het concept van wetenschappelijke skepsis dreigden in diskrediet te brengen, heeft CSIfellow Mark Boslough de verklaring ‘Deniers are not Skeptics’ geïnitieerd. Ik heb samen met veel andere CSIfellows deze verklaring ondertekend. Het verschil wordt daarin ook kort uitgelegd. Anderzijds dreigt de beschuldiging van ‘ontkenning’ de grenzen van het oorspronkelijke onderscheid te verleggen. Het wordt steeds vaker gebruikt om legitieme interne wetenschappelijke kritiek verdacht te maken. Op die manier probeert men bijvoorbeeld onzekere beweringen verdacht te maken in een poging zich te immuniseren voor kritiek.
Zo spreekt men van wetenschapsontkenning wanneer we erop wijzen dat bepaalde weersverschijnselen nog niet duidelijk kunnen worden toegeschreven aan klimaatverandering, bijvoorbeeld de toename van tornado’s en stormen. Toen klimatologen in een verklaring het geloof in een toekomst met 100% hernieuwbare energiebronnen in vraag stelden, bestempelde Naomi Oreskes dit als een “nieuwe vorm van ontkenning”. De beschuldiging trof zelfs voor pioniers in de klimatologie zoals James Hansen, die al in de jaren 1980 waarschuwde voor de opwarming van de aarde.
Omgaan met ontkenners kan nochtans ook nuttig zijn. Ongeacht waar de grens moet worden getrokken, ben ik het eens met Gerhard Vollmer (Vollmer 1994): zowel ontkenning als pseudowetenschappen zijn nuttig voor het herkennen van de eigen blinde vlekken of om te beletten dat een bepaalde wetenschap versteent tot een dogma.
Wat is geen wetenschapsontkenning?
Wetenschappelijke controverse en discussie over details is een normaal proces. Ze komen voor in de klimatologie en ook in andere wetenschapsgebieden. Niet elk resultaat dat aan de onderkant van een onderzekerheidsmarge ligt, is ontkenning en niet elk resultaat aan de bovenkant is alarmisme. Dramatisering in de media kan echter leiden tot alarmisme, zoals: “Het is allemaal overdreven” of “De catastrofe is veel groter”. Zo hoort men ook tegenstrijdige stellingen over het IPPC, namelijk dat het IPCC “te alarmistisch” of “te conservatief” is.
Hier verlaten we de wetenschap en bewegen we ons op het gebied van politiek. Wie snel en zo radicaal mogelijk wil handelen heeft alarmerende resultaten nodig. Wie integendeel wil twijfel zaaien of wachten, benadrukt bagatelliserende resultaten. De gemiddelde waarden van het IPCC geven trouwens al voldoende reden voor alarm.
Helaas, als het gaat om ontkenning vermengen sommigen politiek met wetenschap, zelfs activistische klimatologen bezondigen zich hieraan. Bovendien wordt de term ‘ontkenning’ nu ook gebruikt als het gaat om minder alarmerende resultaten en uitspraken in een normaal wetenschappelijk discours, die wellicht niet aanzetten tot politieke actie. De druk neemt echter toe als correcte resultaten kunnen dienen om politieke maatregelen te vertragen of te voorkomen.
Anderzijds kan het verbergen van kritiek op onjuiste publicaties binnen de klimaatwetenschappen leiden tot problemen die de geloofwaardigheid van het vakgebied aantasten. Exemplarisch was een publicatie over oceaanopwarming, die via een citaat van een citaat in IPCC-rapporten was opgenomen, maar die later moest worden teruggetrokken. Nog problematischer: de kritiek kwam niet vanuit de wetenschap, maar vanuit een blog van een buitenstaander. Dergelijke kritiek zou beter van binnen het vakgebied komen. Klimaatonderzoekers moeten zich namelijk niet laten leiden door de angst om als klimaatontkenners te worden gezien.
Sociaal-psychologische aspecten van wetenschapsontkenning
Wetenschappelijk onderzoek levert een toenemend aantal verklaringen op voor de redenen waarom mensen bepaalde stellingen en standpunten aanhouden. Dit onderzoek leidt echter tot het nuchtere besef dat het voor velen ‘rationeel’ is om overduidelijk valse verklaringen af te leggen, omdat ze anders hun erkenning in hun eigen groep verliezen. De theorie van groepsafhankelijke risicoperceptie biedt hier een verklaring. Of iemand antropogene klimaatverandering of evolutie als reëel beschouwt, hangt sterk af van de groep waarmee men zich identificeert of waarin men leeft. Het maak daarbij dan niet uit of het gezichtspunt vanuit wetenschappelijk oogpunt juist of fout is.
Het is zorgwekkend dat onderwijs en intelligentie niet helpen om de ideeën die in strijd zijn met de wetenschappelijke kennis te veranderen. Integendeel, iemand met een hoog opleidingsniveau en intelligentie zal zijn cognitieve en intellectuele vaardigheden gebruiken om zijn eigen foute positie, zoals het verzet tegen antropogene klimaatverandering, effectief te verdedigen. Het is daarom niet verwonderlijk dat de afwijzing van vaccinaties vooral sterk wordt verdedigd door hoogopgeleide mensen. Maar let op, ook omgekeerd zien we hetzelfde effect van culturele cognitie of groepsdenken: opvattingen die in lijn liggen met de stand van de wetenschap worden niet verdedigd op basis van een uitgebreide studie van de wetenschappelijke literatuur, maar eveneens omwille van de beoogde acceptatie in de groep waarmee men zich identificeert. Het is eerder zeldzaam dat mensen van mening veranderen nadat ze de stand van het onderzoek hebben geëvalueerd. Dit gebeurt enkel wanneer een aantal voorwaarden zijn vervuld, zoals de wil om het onderwerp beter te begrijpen en de fundamentele bereidheid om de eigen mening te herzien. Daarna staan ze echter voor een moeilijke keuze: zullen ze voorrang geven aan de wetenschappelijke verklaringen, ook wanneer ze riskeren de erkenning van hun sociale groep te verliezen? Sommige mensen hebben dit pad gevolgd, waaronder Mark Lynas op het gebied van genetische modificatie; Natalie Grams, Anousch Mueller of Britt Marie Hermes in relatie tot homeopathie of pseudogeneeskunde. Ze gaven voorrang aan wetenschappelijke kennis en gingen in tegen de overtuigingen van hun eigen groep, collega’s en vrienden. Dit was voor hen een pijnlijk proces.
Dergelijke voorbeelden laten toch zien hoe een positieve wetenschappelijke skepsis kan worden toegepast. Het samenspel van wilskracht en de bereidheid zichzelf in vraag te stellen maakte het mogelijk van mening te veranderen. De consequente toepassing van deze principes heeft geleid tot een opvatting die veel dichter bij de huidige stand van de wetenschap ligt. Slechts weinig mensen slagen er echter in de sociaal-psychologische barrières te overwinnen.
Nieuwe uitdagingen voor skeptici en hun organisaties
De discussie is in veel opzichten vergelijkbaar met het debat tussen wetenschap en pseudowetenschap. De meesten van hen - inclusief mezelf - hadden aan het begin van de skeptische beweging aangenomen dat het zou volstaan om de juiste informatie te verstrekken. Onderwijs en kennis zouden wel volstaan. Deze strategie heeft echter niet gewerkt, vooral omdat er altijd onze neiging is om het doel voorbij te schieten. De klimaatdiscussie wordt helaas te vaak gedreven door de consensus van de ‘ingroup’ en niet door de stand van de wetenschap. De eigen ‘ingroup’ is natuurlijk de goede die staat voor vrijheid en het milieu, de tegenstanders (outgroup) zijn kapitalisten of linksen.
De vraag waarom we sommige dingen als waar beschouwen, ongeacht of ze waar zijn of niet, behoort tot het gebied van de psychologie dat we beter moeten leren kennen. Een beter begrip van de psychologische mechanismen zal helpen om feiten en wetenschap beter over te brengen. Een sprankje hoop lijkt te zijn dat wetenschappelijke nieuwsgierigheid een kenmerk is dat - in tegenstelling tot onderwijs en intelligentie - leidt tot een convergentie van iemands attitudes met de kennis van de wetenschap. Het kan vruchtbaar blijken om deze speciale vorm van kritisch denken bij mensen te ontwikkelen.
Om terug te komen op de kwestie ‘wetenschappelijke skepsis versus wetenschapsontkenning’: de taak zal allesbehalve triviaal of eenvoudig zijn. Mensen informeren over wetenschapsontkenning en deze bestrijden is zeer belangrijk. Tegelijkertijd moeten we ons ervoor hoeden dat het label ‘ontkenning’ een strijdkreet wordt. Ieder van ons – inclusief mezelf als auteur – moet zichzelf blijven afvragen: is iets wetenschappelijk bewezen of is het alleen maar de mening van onze eigen ‘ingroup’?
Vertaling: Patrick Vermeren