Tijdens de beruchte "dioxinecrisis" van 1999 die eigenlijk een PCB-crisis bleek te zijn (contaminatie van veevoedervetten door PCB-olie die op zijn beurt gecontamineerd was met dioxines) werden er maximumwaarden vastgelegd voor het gehalte aan PCB's in het vet van eieren en vlees (200 ng/g) en zuivel (100 ng/g) (1). Deze waarden gelden nog altijd als maximale waarden. Er zijn geen maximumwaarden vastgelegd voor vis, maar de waarden die hiervoor door sommige landen gehanteerd worden, liggen meestal in de buurt van 2000 ng/g berekend op het product.
Om het grote verschil tussen de twee groepen maximumwaarden (voor "landdiervet" en voor vis) te begrijpen - een factor 10 ! - moeten we teruggaan naar de dioxinecrisis van 1999. Toen gebleken was dat de ongewoon hoge sterfte van kuikens verband hield met de aanwezigheid van met dioxines gecontamineerd vet in het voeder en dat een deel van dit vet ook in voeder van varkens en herkauwers terechtgekomen was, werd alle aandacht toegespitst op de controle van het dioxinegehalte van zowel voeder als van mogelijk besmette dieren en hun producten.
Er stelden zich echter twee problemen : dioxineanalyses zijn zeer duur (enkele tienduizenden frank per analyse) en het duurt nogal lang vooraleer het resultaat gekend is; bovendien wordt deze analyse door slechts weinig laboratoria uitgevoerd, zodat de analysecapaciteit erg beperkt is. Daarom werd er naar een goedkoper en sneller alternatief gezocht, en dit werd gevonden toen duidelijk werd dat men niet zozeer met een dioxinecrisis als wel met een PCB-crisis te maken had : de dioxines waren een contaminant van de PCB-olie die in het vet was terechtgekomen. Daardoor was het mogelijk om de controle te beperken tot PCB-analyses : goedkoper, sneller en er was een veel grotere analysecapaciteit beschikbaar.
Alle aandacht i.v.m. mogelijke schadelijke gevolgen bleef echter toegespitst op de dioxines, waarvan de Wereldgezondheidsorganisatie een gehalte in de voeding van maximaal 5 pg TEQ/g (2) als aanvaardbaar beschouwt. Het probleem dat zich dan stelde om aan de hand van PCB-gehalte het risico op dioxines te kunnen inschatten was welke relatie er bestond tussen het dioxinegehalte en het PCBgehalte, m.a.w. in welke concentratie was de PCB-olie met dioxines verontreinigd ?
Uit vergelijking van de analyseresultaten van monsters waarop zowel PCB's als dioxines bepaald waren, werd vastgesteld dat die verhouding ongeveer 50 000 bedroeg. Daaruit kon men afleiden dat het maximaal toegelaten gehalte van 5 pg TEQ/g dioxine overeenstemde met een gehalte van 5 pg TEQ/g x 50 000 = 250 000 pg/g of 250 ng/g PCB. Dit cijfer werd afgerond naar 200 ng/g en is de herkomst van de maximumgrens in vlees. Omdat zuivelproducten (melk !) meestal geassocieerd worden met baby's en kleine kinderen en men voor deze groep strengere normen gebruikt, werd voor deze producten een grens van 100 ng/g vastgelegd.
Wat volgt uit dit verhaal ? Dat de maximumgrenzen voor PCB's in eieren, vlees en zuivel niet afgeleid werden uit de giftigheid van de PCB's voor de mens, maar uit de gebruikte richtwaarden om in het specifieke geval van de dioxinecrisis van 1999 met een snelle PCB-analyse het dioxinegehalte te kunnen inschatten. Deze waarden werden echter wettelijk vastgelegd en blijven dus geldig, ook wanneer er geen sprake meer is van controle op dioxines. Bij andere bronnen van contaminatie is de relatie tussen PCB's en dioxines helemaal anders of zelfs onbestaande ! Deze wettelijke maximumwaarden vertellen dus niets over de schadelijkheid van PCB's in de voeding !
Men moet zich dan ook niet blindstaren op de wettelijke grenzen van 200 en 100 ng/g; gezien hun herkomst zijn die waarden waarschijnlijk te streng. Was het dioxinegehalte van die PCB-olie tijdens de dioxinecrisis groter geweest, dan lag de wettelijke norm nu waarschijnlijk nog een stuk lager en omgekeerd.
En die vis nu ? De waarden voor PCB's die sommige landen vastgelegd hebben dateren van voor de dioxinecrisis en hielden wel rekening met de giftigheid van de PCB's voor de mens. Omdat er in het verleden enkele ongelukken gebeurd zijn met door PCB's gecontamineerd voedsel, waaronder zwaargecontamineerde vis uit vervuilde meren en rivieren, industrieel gecontamineerde rijstolie e.d., is er hierover vrij veel informatie beschikbaar. Men moet dan ook de regelmatig opduikende alarmerende berichten in de pers waarin PCB-gehalten in vis "de norm sterk overschrijden" kritisch beoordelen : de gebruikte norm blijkt zowat altijd die voor vlees te zijn en bijna nooit de realistischer norm voor vis. Daarnaast is er nog een andere factor die vaak voor verwarring zorgt : de manier van uitdrukken. Vanaf een bepaald vetgehalte in een product (vaak 2%) wordt het gehalte aan organische contaminanten meestal uitgedrukt op vetbasis omdat deze verbindingen zich ophopen in het vet en deze manier van uitdrukken tot beter vergelijkbare waarden leidt. Voor de consument is echter het gehalte in het volledige product van belang. Zelfs bij vette vis bedraagt het vetgehalte maar ca. 15% (ter vergelijking : heel wat bereide vleeswaren bevatten ca. 35% vet). Als de pers alarm slaat wanneer het PCB-gehalte in een hondshaai "de norm" 3x overschrijdt (600 ng/g, ik heb met opzet een van de hoogste waarden uitgekozen), dan blijkt dit natuurlijk de waarde op vetbasis te zijn. Maar omdat het vetgehalte van deze vis slechts ongeveer 10% bedraagt, is het gehalte van de vis zelf slechts 60 ng/g. Over mager spek met hetzelfde PCB-gehalte wordt niets geschreven omdat dit nog ruim onder de norm voor vlees blijft (60 ng/g aan 40% vet = 150 ng/g in het vet). Terloops : de waarde in individuele vissen kan nogal schommelen, die hondshaai in het voorbeeld is daarom nog niet representatief voor alle exemplaren van de soort. Bovendien blijkt het gehalte in vis jaar na jaar gestaag af te nemen (wegens het stopzetten van de productie van PCB's), maar het kan nog decennia duren eer het gehalte verwaarloosbaar is geworden.
Het is nu misschien minder mysterieus waarom voedingsdeskundigen, ook na alarmerende berichten in de pers, het regelmatig nuttigen van vis blijven verdedigen.
Voetnoten
(1) de gebruikte eenheden in het wereldje van contaminanten zijn : mg/g = g per kg, ug/g = g per ton, ng/g = g per 1000 ton, pg/g = g per 1000 000 ton.
(2) zowel van dioxines als van PCB's bestaan er verschillende varianten ("congeneren") die zeer sterk verschillen in giftigheid. Daarom wordt de giftigheid van de dioxines in een product uitgedrukt in een toxiciteitsequivalent (TEQ), dat berekend wordt uit het gehalte aan de individuele congeneren. Een gevolg hiervan is dat een gehalte aan "dioxine" of "PCB" eigenlijk helemaal niets zegt over het mogelijke risico voor de gezondheid als het niet uitgedrukt is in TEQ of indien de individuele varianten niet vermeld worden.