De inktvlektesten
Het lijkt erop dat Alfred Binet en Victor Henri in 1895 de eerste geweest zijn die voorstelden om inktvlekken te gebruiken om het vermogen tot verbeelding na te gaan. “Ofwel zegt een wazig afgelijnde inktvlek op een stuk wit papier iemand helemaal niets, ofwel heeft men een levendige visuele verbeelding (zoals bij Leonardo da Vinci) en lijkt de vlek over te lopen van figuren, waarvan men de soort en hoeveelheid noteren kan”. Enkele jaren later werd dit idee verder ontwikkeld in de VS, Engeland, Rusland en Zwitserland. De Pool Szymon Hens verdedigde zijn doctoraatsthesis in de geneeskunde met als titel “Verbeeldingsproef met ongevormde inktvlekken”. Hij had hiervoor vijf jaar lang onderzoek gedaan bij scholieren, gezonde volwassenen, en geesteszieken in de psychiatrische kliniek van Zürich bij Eugen Bleuler. Hij gaf aan 1000 scholieren, 100 gezonde vrijwilligers en 100 geesteszieken te hebben getest met zijn acht vlekken. Hij schoof een reeks factoren naar voren die deze verbeelding konden beïnvloeden: leeftijd, geslacht, intelligentie, gevoelens, gezondheidstoestand, vermoeidheid, het seizoen, politieke gebeurtenissen, beroep, en — last but not least — de persoonlijkheid van diegene die de test afneemt. Rorschach, wiens thesis over hallucinaties ook bij Bleuler werd afgelegd, heeft Hens in die periode ontmoet. Later ontwikkelde Rorschach vijtien platen en begon hij met het testen van zieken. Hens is de enige voorganger die door Rorschach zelf geciteerd wordt.
Hermann Rorschach (1884-1922)
Rorschach werd geboren in Zürich en deed er een deel van zijn studies geneeskunde. Het hospitaal van Bleuler was er een wereldvermaard centrum voor psychiatrie en psychoanalyse. Rorschach raakte er dus gepokt en gemazeld in de Freudiaanse analyse vanaf 1912 (weliswaar zonder zelf in analyse te zijn geweest, hetgeen toen nog niet verplicht was om erkend te worden als psychoanalyticus). Hij publiceerde meerdere Freudiaanse artikels als Uhr und Zeit im Leben der Neurotiker, waarin hij de idee ontwikkelde dat neuroses die zich focussen op de tijd en het uur een uiting zijn van nostalgie voor de moederborst, en dat het tikken van horloges het bijhorende kloppen van het hart vertegenwoordigen. In 1919 stichtte hij met vijf collega’s de Zwitserse vereniging voor psychoanalyse, waarvan hij ondervoorzitter werd.
Freud lijkt hem niet echt serieus te hebben genomen. Sigmund Freud citeert hem niet één keer in zijn vele publicaties. Oscar Pfister, de dood van Rorschach aan Freud mededelend, schreef : “Kunt u niet, ook, iets doen om dit bijzonder procedé, dat zoveel zou kunnen bijdragen aan de psychoanalyse, te verifiëren?”. De meester antwoorde laconiek: “ De dood van Rorschach valt te betreuren. Ik heb vandaag zijn weduwe zelfs gesproken. Ik heb de indruk dat u hem als analyticus misschien wat te hoog inschat.”
Rorschach presenteerde zijn test destijds niet als maat voor de diepten van het onbewustzijn: “Het gaat er niet om deze test als methode voor de doordringing in het onbewuste te nemen, minstens blijft hij ver achter andere methoden van psychische diepte-analyse: droomduiding, associatieproeven, etc. Dit doordat de test geen vrije schepping vanaf het begin voorstaat, maar een aanpassing aan extern aangeleverde stimuli (…) Desalniettemin kan de test de analyticus wel diensten bewijzen. Hij laat geregeld (en in de toekomst misschien altijd) toe om de differentiële diagnose tussen neurose en manifeste of latente schizofrenie te maken.”
De test
Rorschach noemde zijn test “een proef voor de interpretatie van toevallige vormen”. Het testmateriaal bestaat uit platen met symmetrische vlekken, waarvan de helft in kleur. “Men plaatse de prent in de handen van het subject en vraagt ‘Wat zou dit kunnen zijn?’”
De eenvoud wordt benadrukt door onze auteur: “Technisch is de test zodanig simpel — men kan ze toepassen met de hulp van een tolk — dat men hem evengoed kan gebruiken voor een primitieve neger als voor een Europeaan van grote cultuur”. Hoewel het primaire doel dus het in kaart brengen van de verbeeldingscapaciteit was, noteert Rorschach ook dat zijn techniek een inschatting van de intelligentie (met name het vermogen tot aandacht) toelaat. Ook persoonlijkheidstrekken en -problemen als intro- of extraversie zouden in kaart gebracht kunnen worden.
Bij de interpretatie van de resultaten keek hij naar de inhoud (bijvoorbeeld een vleermuis, krachtlijnen), maar ook en vooral naar de ‘determinanten’ van deze antwoorden — de waargenomen vorm (hetzij deels/in een detail of in toto), de indruk van beweging (‘’dansende engelen’’), en de kleur (“van bloed, van mooie bloemetjes”). In 1918 breidt hij de collectie uit naar vijftien platen en beginnen zijn ervaringen. Na vele onvruchtbare contacten met uitgevers aanvaardt Bircher op 27 mei 1920 de publicatie van slechts 10 platen met gevoelige aanpassingen. “De indruk van de platen was meer dan ontoereikend. Ze werden verkleind, de plaats van kleur aangepast — veraf van hun oorspronkelijke eenvormigheid, met allerlei vage grijstinten in de zwarte delen, met allerlei vage uiteindes.”
Belangrijk hierbij is te noteren dat het onderzoek dat Rorschach in zijn boek (verschenen in juni 1921) beschrijft, gebeurde met een andere test dan diegene die gepubliceerd worden! Hij werkte minder dan drie jaar aan dit project. Meerdere getuigen stellen dat “bij verschijnen van zijn boek, de psychologische gedachten van Rorschach geëvolueerd waren. Niet veel later vond hij zijn test voorbijgestreefd. (…) Hij bewandelde openlijk andere onderzoekspaden, op zoek naar ontdekkingen en toekomstig slagen. Het lot zou er anders over beslissen.
Een gebroken ambitie
De naamgever van de test was dus veel minder ambitieus dan de latere gebruikers ervan die stelden dat “de antwoorden op de Rorschach zijn, zoals een droom, een koninklijke weg naar het onbewuste”. In zijn inleiding schrijft Rorschach: “Vooreerst moet gezegd worden dat dit werk een uitmuntend empirisch karakter heeft. (…) De theoretische onderbouwing ervan is nog grotendeels in een embryonaal stadium.” Hij wijst overduidelijk op de beperkingen van de test: “Ze laat misschien mettertijd toe om te bepalen of een subject gezond dan wel neurotisch, schizofreen of organisch aangetast is. (…) Soms kan men na het protocol niet uitmaken of de schizofrenie latent, manifest of in remissie is. Quasi genezen katatonen kunnen slechtere resultaten hebben dan manifeste gevallen. Geregeld ziet men een resultaat dat wijst op schizofrenie bij mensen waarbij men zelfs niet het flauwste vermoeden hiervan heeft in hun dagelijks leven, maar die bijvoorbeeld een schizofrene ouder, broer of zus hebben. Dit moet in verdere publicaties uitgeklaard worden.” Morgenthaler, bij wie Rorschach assistent was, is helder in een voorwoord: “Hermann Rorschach zelf vond zijn Psychodiagnostiek niet meer dan een aanzet.”
In haar samenvatting van de correspondentie van Rorschach zegt Marijke Wolf-Fédida: “De discussies over de interpretatie van de test gaan steevast over de vraag ‘Is men diegene die naar voren komt tijdens de test? Is men gelijk aan wat getoond wordt? Of geeft men misschien zaken prijs, al dan niet vrijwillig?’. Sartre onderschrijft dat “de mens zich uit op de meest complete manier in de meest onbeduidende en oppervlakkige van zijn handelingen – anders gezegd, elke smaak, tic, menselijke handeling is onthullend.” De vraag die zich stelt is de volgende: WAT onthullend? Rorschach zelf begreep dat het niet eenvoudig is om ingebeelde vormen zonder meer in verband te brengen met essentiële en permanente persoonlijkheidskenmerken.
De diagnostische warboel
We herinneren ons dat het “onmogelijk is om goed verwoorde instructies te geven voor de precieze interpretatie van de resultaten, zelfs niet om een soort vaste manier van werken aan te reiken”. De meeste psychologen en psychiaters die de test gebruiken ontwikkelden hun eigen manier van interpreteren en baseren zich hierbij op verschillende stromingen. Ze lezen en citeren het boek van Rorschach zelf heel weinig. Anders dan in de geschiedenis van de psychoanalyse, geeft de veelheid aan opvattingen geen aanleiding tot gewelddadige conflicten, schisma’s, excommunicaties of het psychiatrisch etiketteren van de andersdenkenden.
Een van de twee voornaamste manieren om de Rorschach te gebruiken is de psychoanalytische of ‘dynamische’. Dit is sinds jaar en dag de dominante stroming in de Franstalige wereld. In de VS is ze minder sterk maar verre van verdwenen. Didieur Anzieu is, als psychoanalyticus en professor aan de universiteit van Nanterre tot in 1983, een bekend voorbeeld. Zijn boek Les méthodes projectives was dé referentie toen de schrijver van dit stuk student psychologie was (in de jaren 1960), en werd vele keren herdrukt. Men leest er bijvoorbeeld deze manier van interpreteren van de 6e figuur: “De universeel aan deze prent toegekende betekenis maakt van haar de seksuele prent par excellence. Het Grote detail bovenaan evoqueert een fallisch symbool, het Kleine in het midden een vaginaal. Een moeiteloze of zelfs euforische interpretatie van deze sneden toont een (hetzij vrouwelijk hetzij mannelijke) seksualiteit die aanvaard werd en geïntegreerd in de persoonlijkheid. (Bijvoorbeeld: onderste helft van het Groot detail: een mooie en rijke vallei omringd door ronde heuveltjes). Zijn eerder aanwijzing van seksuele problemen bij het subject: een weigering om te interpreteren, angstige antwoorden (bv. een in twee gesneden dier), een uitbreiding van de seksuele symboliek van eerdere prenten, vooral rondom die met een centrale lijn (‘vuiligheden’). Groot detail beneden: hoofd van een koning: problemen met gezag, ambitieus. Middellijn: projectiel (of schip) dat aarde, zee of lucht doorklieft = paranoïde of homoseksuele neigingen. Klein heldergrijs détail in het midden: nest, eitje = infantiele regressie dan wel preoccupatie met de voortplanting.” (p82 in de editie van 1965).
Nergens verwijst Anzieu naar studies die bijvoorbeeld zouden hebben aangetoond dat een zekere (of toegenomen) proportie van testpersonen met dergelijke antwoorden (van een ei of nestje) vaker gedrag zouden stellen dat past bij een infantiele regressie of voorplantingsproblematiek. Als goede Freudiaan ontcijfert hij zelf ontwaarde analogieën en illusoire verbanden. Hij baseert zich op wat meer wetenschappelijk gevormde psychologen facadevaliditeit noemen. Met andere woorden is er geen enkele bescherming tegen invloeden van buitenaf of willekeur — die door Hens nochtans duidelijk onderlijnd werden na diens ervaringen met inktvlektesten. Met gevoel voor redelijkheid schreef hij dat “dit type interpretatietests het gevaar van verzinsels of projectie vanwege de psycholoog in zich draagt”. Al ging hij enigszins naïef verder dat “een voorafgaande persoonlijke psychoanalytische vorming noodzakelijk is”.
Wat zeer ernstig is, is dat erg belangrijke diagnoses nog steeds gebaseerd worden op de symbolische interpretaties van de Rorschach. Net als bij de zaak Outreau (nvdv: een omstreden pedofilieschandaal in Frankrijk) baseerde mevrouw Gryson zich op de Rorschach om te stellen dat de kleine Aurélie misbruik onderging: “In de test was de thematiek van de spin allesoverheersend. Haar psychisme was helemaal overwoekerd door dit beeld dat analoog is aan invasieve paniek, die lichamelijk beleefd werd door het slachtoffer.” We weten niet op hoeveel prenten Aurélie een spin zag, die als één van de zeven ‘banaliteiten’ beschreven werd op plank 10 door Rorschach zelf. Zou deze ‘experte’ het meisje ook gevraagd hebben wat haar ervaringen met spinnen waren?
Arachnofobie is een frequente vorm van overdreven angst, en personen die er last van hebben zien vaak overal spinnen. Volgens een onderzoek bij arachnofoben bleek dat de meest voorkomende angst bij het zien van een spin de volgende zijn: “Ze gaat op mij springen” (84%), “Ze gaat in mijn kleren belanden” (68%), “ze gaat me aanvallen” (50%).
De tweede belangrijkste manier waarop de Rorschach gebruikt wordt is de psychometrische (het vaststellen van meetbare gegevens voor diagnostiek). Bekende vertegenwoordigers van deze school zijn Beck, Hertz, Piotrowski, Rapaport en Exner — die trouwens elk een verschillende manier van interpreteren voorstaan. Beck, Hetrz en Bruno Klopfer (die de gevleugelde woorden lanceerde dat persoonlijke ervaringen statistiek overbodig maken) werd in een onderzoek gevraagd om ‘blind’ (zonder ook maar iets van andere informatie) de resultaten van een Rorschach bij een proefpersoon te interpreteren. Resultaat: zekere overlap, maar, uiteindelijk, drie verschillende diagnoses van het kernprobleem — depressiviteit, ergernis, een conflict met de vrouwelijke rol.
Veel psychometrische voorstanders van de test menen dat “de Rorschach leren is zoals piano leren spelen: het vereist flair en oefening, en maar enkelen die aan de opleiding beginnen zullen meesters worden”. In de jaren 1960 wou John Exner van de universiteit van Long Island een zekere striktheid introduceren in het gebruik van de test. Hij trieerde tussen de tientallen bestaande systemen en begon met een radicale herziening van de manier van noteren en interpreteren van de test. Een halve eeuw na het origineel van Rorschach, verscheen aldus zijn wijdverbreide ‘Comprehensive System’, die evenwel niet kon beletten dat er nog andere technieken verschenen. Jammer genoeg blijkt uit onderzoek dat zelfs met zijn strenge en ingewikkelde systeem verschillende diagnoses worden afgeleid uit dezelfde testresultaten.
In 2017 publiceerden Mihura en Meyer van de universiteit van Toledo andermaal een versie om alle voorgangers (waaronder die van Exner) te overtroeven. Men vindt er desalniettemin allerlei beweringen die al duidelijk weerlegd zijn in onderzoek op grote groepen patiënten en vrijwilligers, bijvoorbeeld wat betreft de idee dat het waarnemen van figuren in de witte (dus onbeschreven) regio’s gelijkstaat aan een “impliciete gedragsmeting” van een “neiging tot verzet”.
Eind jaren 90 werd James Wood van de universiteit van Texas in El Paso geconsulteerd voor een beslissing rond een zaak van hoederecht. Hij had meerdere getuigenissen verzameld dat de moeder geestelijk gezond, eerlijk en warm was. De Rorschach-psycholoog, daarentegen, had besloten dat deze dame ernstig ontwricht was, een leugenaar, en in de onmogelijkheid verkeerde om gevoelens te uiten. Deze flagrante tegenstelling leidde Wood ertoe om het gebruik van de test van naderbij te onderzoeken. Na het schrijven van meerdere artikels in de beste wetenschappelijk-psychologische bladen, publiceerde hij in 2003 met drie collega’s (Nezworski, Lilienfeld en Garb) een boek dat furore maakte: What’s wrong with the Rorschach?. In navolging van een groot aantal onderzoekers bevestigden zij dat de Rorschachtest niet ‘betrouwbaar’ is (dat wil zeggen: er komen verschillende diagnoses uit), dat ze niet ‘geldig’ is (de naar voren geschoven diagnoses passen niet of weinig bij wat men voor de rest vaststelt), en dat ze in feite weinig nut heeft (men kan in bepaalde antwoorden wel aanwijzingen hebben voor een ernstige geestesziekte zoals schizofrenie, maar die kunnen door een vaardige psycholoog of psychiater zonder veel moeite worden vastgesteld zonder deze test). Naarstige onderzoekers besloten dat de test absoluut niet gebruikt mag worden bij expertises, vooral juridische. Ze is bijzonder pathologiserend — weinigen ontsnappen aan een etiket: narcist, afhankelijk, seksuele problematiek, homoseksueel, onderdrukt, etc.).
Hans Eysenck, een van de grootste psychologen van de 20e eeuw, vertelt ons wat hij meemaakte tijdens zijn eerste baan (in het Maudsley ziekenhuis). Hij ontmoette er een Rorschach-enthousiasteling, die bij hem de test afnam en liet nakijken door een expert. Het resultaat: Eysenck leed naar verluidt aan een ernstige schizofrenie, veroorzaakt door verdrukte homoseksuele driften. Hij zou niet in staat zijn om te werken en om zijn intelligentie op een constructieve manier te gebruiken. “Dit was nog maar het begin”, schrijft Eysenck, “de vier pagina’s van het verslag waren gevuld met symptomen, diagnoses, en psychiatrische hocus pocus. Blijkbaar kenmerkte dat mijn persoon”. Toen hij diensthoofd werd in het Maudsley liet Eysenck desalniettemin de Rorschach in gebruik blijven. Op het einde van de jaren 1940 trok hij een Zwitserse experte van de test aan, Maryse Israël. In 1955 stelde hij aan haar en de andere gebruikers van de test voor om een onderzoek op poten te zetten. Hij verzamelde normale vrijwilligers en neurotici die niet bekend waren in zijn ziekenhuis en vroeg de testers om de individuen onder te verdelen in de groepen ‘normaal’ en ‘neurose’. Nadat dit helemaal verkeerd liep, besliste Eysenck om het gebruik van de test stop te zetten.
Personen die zich herkennen in het besluit van een Rorschachtest zijn — en dat is zeker niet zeldzaam — wellicht slachtoffers van het ‘Barnum effect’, het geloven dat bepaalde eigenschappen vooral op zichzelf van toepassing zijn, terwijl ze in feite over grote groepen mensen gezegd kunnen worden (“wisselend humeur”, “neiging tot egocentrisme”,…). Dit is de kern van het succes van de frenologie, grafologie, numerologie, en andere pseudowetenschap. Gebruikers van de Rorschachtest geloven en doen geloven dat zij een soort X-stralen bezitten die toegang verschaffen tot het psychologische hinterland. Wanneer ze geconfronteerd worden met de invraagstelling van hun gebruik, reageren ze over het algemeen met een psychoanalytische klassieker: wij ontcijferen elementen van het onderbewustzijn die enkel wij kunnen ontcijferen. Voor wetenschappelijk gevormde psychologen is het hoog tijd om deze pagina om te slaan. Dat was ook het besluit van de Amerikaanse psychologische vereniging, die in 2000 aanraadde om alle op projectie gebaseerde technieken te schrappen uit de universitaire opleiding.