Ondertussen bleef hij gestaag boeken schrijven. Het meest recente verscheen in 2013 en is getiteld “Remnants of the Gods: A Visual Tour of Alien Influence in Egypt, Spain, France, Turkey, and Italy”. Naar eigen zeggen werden meer dan zestig miljoen exemplaren verkocht van zijn zesentwintig gepubliceerde boeken, die in veertig talen zijn vertaald. Het cijfer is moeilijk te controleren, maar het zou best wel kunnen kloppen. “Waren de goden kosmonauten?” is en blijft zijn meest succesvolle boek. De centrale stellingen die erin ontwikkeld worden zijn niet origineel. Von Däniken haalde de mosterd onder meer bij de Amerikaanse auteur Howard Phillips Lovecraft (1890-1937), een pionier in het literaire genre dat “horrorfictie” heet, en bij de Italiaanse journalist en pseudoarcheoloog Peter Kolosimo (1922-1984). Het hoogtepunt van zijn populariteit kende “Waren de goden kosmonauten?” eind jaren zestig en in de jaren zeventig, maar het is erin geslaagd om continu in druk te blijven en telkens weer een nieuw lezerspubliek aan te spreken. Het succes van het boek verdient een wetenschappelijke studie.
Strijder tegen het wetenschappelijke bolwerk
Hoe komt het dat miljoenen mensen voor dit boek blijven vallen? Alles wel beschouwd klinkt wat von Däniken vertelt zowel op het eerste, tweede als honderdste gezicht bijzonder vergezocht. Ik hoorde er voor het eerst over toen ik in het vierde of vijfde middelbaar zat. Het is een anekdote die het vertellen waard is. Een leraar gaf uitleg over von Dänikens boek dat, zo zei hij, spectaculaire verhalen bevatte. Diverse prehistorische en oude culturen zouden ooit bezoek hebben gekregen van buitenaardse wezens, astronauten van buitenaardse beschavingen. De primitieve culturen op aarde zouden die buitenaardsen als goddelijk hebben beschouwd. Vandaar dat ze, volgens von Däniken, zo vaak opduiken in hun mythologische en religieuze verhalen, evenals in hun kunstwerken. Zeer waarschijnlijk liggen ze zelfs ten grondslag aan het ontstaan van godsdiensten. De buitenaardse astronauten waren de menselijke soort blijkbaar vriendelijk gezind, want ze hielpen onze voorouders bij het uitwerken en bouwen van allerlei kunstwerken en constructies, zoals bijvoorbeeld de Egyptische piramides, de beelden op het Paaseiland en de Nazcalijnen in Peru. Die lijnen zouden volgens von Däniken landingsbanen voor ufo’s zijn.
Prehistorische of antieke volkeren, aldus von Däniken, beschikten niet over de theoretische kennis, noch over de technologie, om dergelijke indrukwekkende prestaties te leveren. Ze moeten hulp hebben gekregen en die kwam vanuit de ruimte. Toen ik dit alles als tiener hoorde en wat later ook las, was ik zeer gefascineerd. Mysterieuze constructies zoals Stonehenge of het geweldige Mechanisme van Antikythera, ogenschijnlijk onbegrijpelijke symbolen op kunstwerken en astronomische inzichten die veel ouder zijn dan wat de wetenschapsgeschiedenis voor mogelijk houdt? Het spreekt onvermijdelijk tot de verbeelding. Een boek als “Waren de goden kosmonauten?” wakkert de verbeelding aan, wat meestal prettig is. Daar komt nog bij dat von Däniken zichzelf profileert als een voorvechter van vernieuwende inzichten, die in zijn eentje het orthodoxe en conservatieve wetenschappelijke bolwerk aanpakt. Het is niet zo moeilijk voor een minder goed geïnformeerde lezer of toehoorder om zich te identificeren met een rebelse geest die zijn tijd vooruit is. Von Däniken laat niet na om op te merken dat genieën altijd een fase van ridiculisering en tegenstand moeten doorstaan. Denk aan Copernicus, Galilei of Darwin. Uiteindelijk is de hoeveelheid bewijzen die ze aanbrengen echter zo overweldigend dat de wetenschap overstag gaat en hun ideeën accepteert. De implicatie is uiteraard dat ook von Dänikens tijd zal komen: de wetenschap zal gaandeweg meer en meer bewijzen vinden voor zijn briljante opvattingen en uiteindelijk zijn gelijk erkennen.
De geschiedenis van de wetenschap kent echter niet zo veel voorbeelden van verguisde wetenschappers die uiteindelijk gelijk kregen. De Duitser Alfred Wegener (1880-1930), die de theorie van de continentendrift ontwikkelde en pas enkele decennia na zijn dood erkenning kreeg, is een interessante uitzondering. Het romantische beeld van de eenzame wetenschapper die moedig een wig drijft in een bolwerk van vastgeroeste, foute denkbeelden strookt doorgaans niet met de werkelijkheid. In het geval van von Däniken, klopt het al helemaal niet. Zijn boek is bijna vijftig jaar oud en wereldbekend, maar alle wetenschappers met enige kennis van zaken beweren nog steeds unisono: “Waren de goden kosmonauten?” is een prachtig staaltje pseudowetenschap. Intrigerend is dat von Däniken in de loop der jaren in interviews ook zelf aangaf het niet zo nauw te nemen met de regels van de historische kritiek en ‘waarheden’ verzon wanneer hem dat zo uitkwam. Het heeft noch zijn succes bij het brede publiek, noch zijn reputatie van fantast en pseudowetenschappelijke charlatan doen afnemen.
Ronald Story en het Scheermes van Ockham
Had de leerkracht in het middelbaar enkel zijn verhaal gedaan over von Däniken, ik was misschien tot op heden fan gebleven. Want zo gaat dat. Mensen ontwikkelen een zekere vorm van sympathie of engagement voor een bepaalde opvatting en gaan die vervolgens verdedigen en rationaliseren. Na verloop van tijd wordt het erg lastig om de opvatting te dumpen en te vervangen door iets beters. Maar het was gelukkig een bijzonder goede leerkracht, die begreep dat leerlingen kritisch denken moeten aanleren. Daarom vertelde hij ons ook over het boek van de Amerikaanse onderzoeker Ronald Story: “The Space Gods Revealed: A Close Look At The Theories of Erich von Däniken”, gepubliceerd in 1976. (Een Nederlandse vertaling verscheen in 1979 onder de titel “Von Däniken weerlegd”.) Story’s boek zal voor veel lezers een pak minder spannend zijn dan von Dänikens werk, maar het bevat meerdere prachtige voorbeelden van de werking van het Scheermes van Ockham.
Dat wetenschapsfilosofisch principe stelt het volgende: als er meer dan één oplossing bestaat voor een probleem, dan is de meest eenvoudige verklaring meestal ook de beste. Anders uitgedrukt: men moet geen overbodige factoren in het leven roepen om iets te verklaren. Niet alleen voegen die niets toe aan de verklaring, maar bovendien zijn ze ook potentieel misleidend, alleen al omdat ze zelf ook weer een verklaring nodig hebben. Als scheikundige factoren het lichtgevend effect van een Mariabeeldje afdoende verklaren, dan is het niet nodig om naar een mirakel te verwijzen. De scheikunde volstaat. Bovendien roept het veronderstelde mirakel veel meer vragen op dan het oplossingen biedt.
Laat ik een voorbeeld geven van hoe Ronald Story tewerk gaat. Von Däniken, en overigens een hele rits andere auteurs die geloven dat de oude beschavingen hulp kregen van buitenaardse astronauten, menen dat de constructie van monumentale bouwwerken zoals de Egyptische piramiden de wetenschap enorme kopzorgen oplevert. Von Däniken schrijft bijvoorbeeld: “Wat betreft de techniek van de piramidebouwers bestaan vele raadselen en geen werkelijke oplossingen. Hoe hebben zij de graven in de rotsen uitgehouwen? Welke middelen hadden zij tot hun beschikking om een labyrint van gangen en ruimten aan te leggen? (…) Scharen toeristen staan er verbijsterd naar te kijken, maar geen van hen krijgt een verklaring voor de raadselachtige techniek die is toegepast.” (Waren de Goden Kosmonauten?, pag. 90).
Ronald Story legt rustig uit dat de technieken van de Egyptenaren helemaal niet onbekend of mysterieus zijn. Integendeel, we weten vrij goed hoe ze de stenen uithakten, met welke werktuigen ze dat deden, hoe ze werden versleept, enzovoort. Die werktuigen waren vanuit hedendaags perspectief misschien primitief, maar ze waren behoorlijk efficiënt. Zo gebruikten ze bijvoorbeeld een boor die ze aandreven door het touw van een boog eraan te bevestigen en de boog heen en weer te bewegen. In het gat in de steen dat zo ontstond werd vervolgens een wig gedreven. Enkele welgemikte hamerslagen volstonden om de steen in twee delen te splijten, bijna alsof het door een moderne zaagmachine was gedaan. De stenen werden op grote houten sleden geladen, waarna ze door mannen werden versleept.
Von Däniken valt voortdurend ten prooi aan de drogreden van persoonlijk ongeloof: “Ik kan niet geloven dat die primitieve volkeren dit in hun eentje hebben klaargespeeld”. Vervolgens wordt de al even logisch foute conclusie getrokken “dat iemand hen geholpen heeft, en wie anders kon dat zijn dan buitenaardse wezens?” Of: “Ik zie geen alternatief, dus moet het dat wel zijn.” Hiermee is vanzelfsprekend niet gezegd dat onze kennis over de bouw van de piramides volledig is, maar archeologen en andere wetenschappers hebben geen nood aan een ‘paradigma’ waarin buitenaardse wezens centraal staan om verder onderzoek te doen dat betrouwbare inzichten oplevert.
Vervalste potten en een verroeste pilaar
De Amerikaanse astronoom en skepticus Carl Sagan (1934-1996) merkte op dat hij de lectuur van von Dänikens boek zou aanraden, als oefening in het detecteren van drogredenen en denkfouten. Maar het is ook stimulerend om op zoek te gaan naar de louter feitelijke vergissingen waar het boek bol van staat. Zo somt von Däniken een lijst van objecten op die hij koppelt aan de buitenaardse astronauten, aangezien we ze volgens hem niet kunnen begrijpen met de huidige stand van de wetenschap.
Hij verwijst bijvoorbeeld naar een “oude ijzeren pilaar” die in de Indiase stad Delhi staat en “die niet door weersinvloeden wordt aangetast”. Al snel na de publicatie van de eerste editie werd opgemerkt dat die pilaar wel degelijk roestplekken vertoont, een feit dat von Däniken ruiterlijk erkende. Maar in de zevenendertigste “herziene” editie wordt de pilaar nog steeds opgevoerd als onaangetast en is er zelfs een foto van opgenomen. In vroegere edities schaamde von Däniken zich zelfs niet om fraude te plegen. Zo had hij foto’s opgenomen van oude potten waarop een soort ufo was afgebeeld: ‘bewijs’ dat er ufo’s gespot waren in de oudheid. Maar een journalist van het wetenschappelijke duidingsprogramma Nova toonde aan dat de potten nieuw waren en kon zelfs de pottenbakker opsporen die door von Däniken was ingehuurd.
Respect voor het menselijk vernuft
Vanzelfsprekend stellen de prehistorie en de oudheid ons nog voor meerdere problemen. Waarom werd Stonehenge gebouwd? Wat betekenen de afbeeldingen op prehistorische rotswanden precies? Zijn de Nazcalijnen een expressie van de mythologie of religie waarin de makers geloofden? Er is evenwel geen goede reden om te veronderstellen dat we dergelijke vragen niet kunnen beantwoorden met de fundamentele aannames van de huidige wetenschap. De veronderstelling dat buitenaardse wezens in dit alles een rol speelden, is volkomen overbodig en roept tal van onzinnige vragen op, zoals: als onze voorouders in contact zijn gekomen met buitenaardsen, waarom vinden we daar dan geen duidelijke en ondubbelzinnige getuigenissen van? De veronderstelde verwijzingen naar de aliens die von Däniken aanhaalt, zijn op hun best erg vaag en ambigu en kunnen over het algemeen door wetenschappelijke experts verklaard worden vanuit de algemeen culturele en economische context van de culturen die ze creëerden.
Von Däniken kijkt naar objecten uit de oudheid alsof het Rorschach-vlekken zijn en projecteert er vervolgens zijn opvattingen op. Zo meent hij bijvoorbeeld dat op het deksel van de sarcofaag van de Mayakoning Pacal een man te zien is, de koning zelf, die zich in een raket bevindt. Maar kenners van de Mayacultuur maken duidelijk dat de afbeelding weergeeft hoe de koning in de onderwereld terechtkomt, terwijl hij op het zonnemonster zit. De Maya’s geloofden dat de zon zich ’s nachts in de onderwereld bevond. Verder zijn allerlei andere symbolen op het deksel te zien die perfect begrijpelijk zijn binnen de mythologische visies van de Maya’s. Met buitenaardse astronauten heeft dit alles niets te maken, al ziet von Däniken er de hele infrastructuur van een ruimtetuig in.
De leerkracht die ons kennis liet maken met zowel Erich von Dänikens pseudogeschiedenis als met Ronald Story’s weerlegging ervan, concludeerde zijn betoog met een opmerking die bij mij bleef hangen: von Däniken meent dat onze voorouders te stom waren om de prestaties waarvoor we hen bewonderen in hun eentje te realiseren. Ronald Story daarentegen heeft groot respect voor de verbeelding, het vernuft en de praktische vermogens van de mens.
Bibliografie
- von Däniken, Erich: Waren de goden kosmonauten? Onopgeloste raadsels uit het verleden (Uitgeverij AnkhHermes, 2012. Eerste Duitstalige editie 1968))
- Story, Ronald: The Space Gods Revealed: A Close Look At The Theories of Erich von Däniken (Uitgeverij Harper & Row, 1976) (Nederlandstalige uitgave: Von Däniken weerlegd. Spectrum paperback nr. 62, 1979) (Dank aan Tim Trachet en Ronny Martens voor hun suggesties bij een eerdere versie van dit artikel.)