Schedellezer en neuromagiër

Afbeelding
Cover De Hersenverzamelaar

Aan het begin van de negentiende eeuw vierde een Weense arts triomfen met een theorie over de hersenen als bron en motor van menselijk gedrag en persoonlijkheid. Zijn op- en misvattingen en de intellectuele gevolgen ervan zijn nog altijd relevant.

Deel artikel TwitterFacebookLinkedinWhatsapp

In het theater van het brein

Franz Joseph Gall begon in 1796 bij hem thuis lezingen te geven over de anatomie van de hersenen. Gall was een uitmuntend anatoom die nieuwe methodes ontwikkelde om hersenen te prepareren en dissecteren. Zo vond hij dat het brein geen homogene pudding was maar uit een netwerk van vezels bestond. Hij vond daarin geen centrale besturingscentrum en dat was voor hem de aanwijzing dat het brein was opgebouwd uit meerdere relatief autonome structuren met hun eigen specifieke locaties en functies. De stap van die vaststelling naar het idee dat je die structuur aan de buitenkant van de hersenpan kon aflezen was niet groot, mede geïnspireerd door het idee van de filosoof Von Herder die meende dat de natuur van binnen naar buiten werkt, zodat de schedel van ieder dier gevormd wordt in overeenstemming met de vorm van zijn hersenen.

Dat is wat Gall demonstreerde tijdens zijn anatomische sessies. In het halfduister, tussen flakkerende kaarsen creëerde hij in het zwart gekleed een gewijde sfeer. Hij had duizenden schedels verzameld en die stonden rondom opgesteld terwijl assistenten met scalpel in de hand klaar stonden om een brein te ontleden. Ondertussen vertelt hij over zenuwen en ruggenmerg, over witte en grijze stof en hoe de verschillende hersenonderdelen verantwoordelijk waren voor aspecten van de menselijke geest. Moordzucht en agressie, net als kunstzinnigheid en intelligentie werden volgens hem geproduceerd in die hersenwindingen. De geest bevond zich in het brein en geestesziekten waren dus ook hersenaandoeningen. Galls mengeling van wetenschap en theater was verleidelijk en indrukwekkend. Hij opende heel nieuwe perspectieven op de mens en diens identiteit. De verschillen tussen individuen, hun goede en slechte eigenschappen, bleken een biologische basis te hebben. Terwijl vele verlichtingsdenkers wezen op de essentiële rol van de opvoeding en de omgeving zag Gall het echte onderzoeksgebied van de menselijke geest onder het schedeldak. Daar zag hij de ware bron van de menselijke gevoelens, gedragingen en gedachten.

Schedelleeskunde

Als Gall het daarbij gehouden had was hij hoogstens een vroege voorloper van Dick Swaab geweest, inclusief ideeën over psychopathologie of de vrije wil. Maar Gall ging verder. Hij gebruikte zijn anatomische expertise om de immens populaire theorie van de Zwitserse predikant Johann Lavater een nieuw elan te geven. Lavaters ‘fysiognomie’ analyseerde de vorm van het gezicht om daaruit karaktereigenschappen af te leiden. Gall deed dat af als niet-wetenschappelijke prietpraat en positioneerde zich als de wetenschappelijk verantwoorde versie van de persoonlijkheidskunde: volgens hem moest je kijken naar de bobbels, hobbels en deuken op de schedel om te begrijpen waarom en hoe iemand is. Gall was op zoek naar wetmatigheden en liet zich bij gebrek aan degelijke empirie door zijn fantasie op een dwaalspoor brengen. Dat spoor zou door zijn leerling en opvolger Johann Spurzheim uitgebouwd worden tot wat die (tegen de zin van Gall in) omdoopte tot ‘frenologie’. Terwijl voor Gall de frenologie een onderzoeksproject was, zou het voor Spurzheim steeds meer een zakelijke onderneming worden. Net als Lavater kreeg Gall veel tegenkanting van kritische artsen, filosofen, kerk en overheid, maar genoot veel bijval van mensen zoals Goethe en andere romantische denkers. Terwijl de kranten zich afvroegen; ‘Le docteur est-il un savant ou un charlatan?’ groeide de frenologie uit tot een commerciële onderneming die er uitzag als een populair volksgeloof dat tot grote hoogten werd opgestuwd. Ze sprak tot veler verbeelding, niet het minst omdat ze simpele antwoorden leek te geven op moeilijke psychologische en sociale vragen. Gall en Spurheim ontwikkelden een psychologie voor de massa, ontdaan van religieuze en onbegrijpelijke filosofische constructies, logisch opgebouwd en eenvoudig te begrijpen. Het gaf iedereen het idee dat ze zichzelf en de anderen konden begrijpen. Zo zetelt achter de oren, maar nog iets verder omhoog, het vermogen tot moed. Tref je op die plaats op de schedel een bobbel aan dan is er sprake van een moedig mens. Soortgelijke verhevenheden zijn aangetroffen bij moedige dieren zoals leeuwen, wolven en honden, maar niet bij angstige zoals hazen en schapen.

Op die manier creëerde deze ‘theorie’ haar eigen feiten. De frenologen namen objectief hersenknobbels waar maar zonder kritische toetsing van hun hypothesen in een wetenschappelijke methode, zonder bijvoorbeeld controleproeven, stond er geen rem op de interpretatie van die knobbels. Dat was wellicht Galls grootste methodologische vergissing. Zo kon zijn theorie worden ingezet om politieke en racistische denkbeelden te onderbouwen zodat ze, zeker ook in de Angelsaksische wereld, een maatschappelijke factor van belang werd. Zo schreef de Amerikaanse arts Charles Caldwell halverwege de negentiende eeuw: 

‘Enkel het blanke ras kent werkelijke menselijke grootheid. De negerschedel laat het ook allemaal goed zien. Veel hoop, verbazing, aanbidding en weinig intellect en reflectie.’

Afbeelding

Pseudowetenschap

Gall woonde en werkte de laatste jaren van zijn leven in Parijs waar hij talloze Bekende Fransen onder zijn clientèle telde. Hij stierf op 22 augustus 1828. Zijn hersenen en schedel werden, zoals hij zelf verzocht had, onderzocht volgens de frenologische methode. Opvallend en schokkend was dat de buitenkant van de schedel op geen enkele wijze overeenkwam met de structuur van Galls hersenen. Hij had het ongelijk van zijn theorie al die jaren bij zich gedragen. Die schedel is nog steeds te zien in het Musée de l’Homme, objectnr 19216.

Het bewogen leven van Gall en de geschiedenis van de frenologie is door de Nederlandse neuropsycholoog Theo Mulder uitmuntend beschreven in De hersenverzamelaar. Hij situeert leven en werk van Gall in de geschiedenis van wetenschap en samenleving van de negentiende eeuw. Daarmee wordt duidelijk hoe een charlatanesk gedachtegoed diep doordrong in de geneeskunde en het onderwijs, zich nestelde in de rechtspraak en de literatuur en zijn anatomische inzichten de weg effenden voor de antropologie en de neuropsychologie.

Mulder vermeldt het slechts terloops maar de overeenkomsten met een verhaal dat een eeuw later in datzelfde Wenen zou beginnen, zijn treffend: een verleidelijke pseudotheorie gebaseerd op een falende methodologie, een ‘bevrijdende leer’ die het ‘onzichtbare zichtbaar maakt’, zich bedienend van immunisatiestrategieën tegen kritiek, een heroïsche einzelgänger die tegen de gevestigde macht moet opboksen, trouwe volgelingen in een sektarische beweging die uiteenvalt in elkaar bestrijdende fracties, apostelen die de ware leren verkwanselen, financiële belangen die het verzamelen van betrouwbare kennis in de weg zitten, aangewend als inspiratiebron voor kunstenaars en kwakzalvers.

De geschiedenis van Gall en zijn leer is uitstekend oefenmateriaal voor een cursus kritisch denken. Sporen van zijn ongetwijfeld goed bedoelde maar goedgelovige methode zijn nu terug te vinden in de deterministische uitleg bij hersenscans van populistische neurologen en in de manipulerende technieken van menig HR-goeroe. De hedendaagse hype van alles wat met neuro- begint is bij Gall begonnen toen de anatoom overschaduwd werd door de schedellezer.

 

Theo Mulder 
De hersenverzamelaar.
Het veelbewogen leven van Franz Joseph Gall (1758-1828)
Balans,
341 p