Doden laten zich niet interviewen. "Is er leven na de dood?"

Afbeelding

Het recentste boek van de Amerikaanse auteur Ian Wilson tracht een antwoord te geven op de meest fundamentele - en wellicht ook de moeilijkste - vraag die de mens over leven en dood kan stellen: is er leven na de dood? Zich baserend op getuigenissen van bijna-doodervaringen en bewijsmateriaal van onderzoekers en wetenschappers komt hij, naar eigen zeggen, tot onontkoombare conclusies: een niet gering aantal mensen die zijn teruggekeerd uit de dood leveren volgens de auteur het bewijs dat er werkelijk een leven is na de dood.

Geplaatst onder
Deel artikel TwitterFacebookLinkedinWhatsapp

Over de correctheid en de betrouwbaarheid van het bronnenmateriaal

Ian Wilson behandelt in zijn boek een bijzondere vorm van buitenlichamelijke ervaring, met name de beruchte bijna-doodervaringen. Een bijna-doodervaring, afgekort BDE, maakt veelal diepe indruk en kan een blijvende invloed uitoefenen op het verdere verloop van iemands bestaan. Sommige mensen zien in dit soort belevenissen een bewijs dat de ziel (ervan uitgaande dat iets dergelijks bestaat) los van het lichaam kan bestaan. Meestal zijn het dezelfde mensen - en Wilson is één van hen - die menen dat deze ervaringen een bewijs vormen voor een leven na de dood. Het eerste methodologische probleem dat zich hierbij stelt is de vraag naar de definitie van het begrip dood. Ian Wilsonmaakt reeds een fout in zijn probleemstelling (is er leven na de dood?), want de mensen die hij bestudeert zijn niet hersendood; het gaat om mensen die een bijna-doodervaring belééfd hebben. Doden laten zich niet interviewen. Men moet mijns inziens het antwoord op de vraag of er werkelijk leven na de dood is niet zoeken bij de ervaringen van mensen die een BDE hebben gehad. Veel kom je met dit soort zaken en onderzoek niet te weten, want men kan enkel uitspraken doen op basis van de gevoelswereld van hen die een BDE hebben meegemaakt. Onderzoek naar bijna-doodervaringen kan dan ook geen bewijs leveren voor een leven na de dood.

De mensen die Wilson in zijn boek als voorbeeld aanhaalt zijn naar eigen zeggen mensen die geen enkele poging ondernomen hebben om in de media te komen, evenmin zou het gaan om religieuze fanaten. Wilson doet zelfs het relaas van agnostici en atheïsten (zoals de filosoof Alfred Ayer) die een BDE hebben gehad, mensen die absoluut zouden getuigen van gezonde twijfel aan hun eigen zintuigen en geestesvermogen. Voor het merendeel van de skeptici gaat het dan ook niet zozeer om de vraag of dergelijke getuigenissen en verhalen als nonsens moeten worden afgedaan. Getuige hiervan de onderzoekster van bijna-doodervaringen, Susan Blackmore, die beweert zelf een ervaring te hebben gehad (bij de inname van bewustzijnsverruimende middelen). Haar ervaring zou in allerlei opzichten gelijkenissen vertonen met een BDE. Voor diegenen die er nog aan twijfelen, het is overduidelijk dat er na een toestand van klinisch-dood-zijn in veel gevallen iets met ons gebeurt dat moeilijk onder woorden valt te brengen. Of dat altijd het geval is, is uiteraard maar de vraag. Een heel arsenaal aan bronnenmateriaal zorgt er volgens Wilson voor dat men het bestaan van bijna-doodervaringen nog moeilijk kan ontkennen. Hij doet dan ook alle moeite van de wereld om geschiedkundige bronnen en cross-culturele gegevens te pas en te onpas ten berde te brengen. Als men het boek oppervlakkig doorleest, kan men zich niet van de indruk ontdoen dat een BDE meestal iets is om naar uit te kijken. Maar veel onderzoekers worden terecht verweten dat zij te weinig gewag maken van minder aangename, "helse" ervaringen in dit verband.Wilson wijst erop dat het wel eens zou kunnen dat helse ervaringen misschien veel meer voorkomen dan de statistieken laten zien. Een mogelijke verklaring zou volgens hem kunnen zijn dat deze ervaringen misschien wel heel snel uit het bewuste geheugen worden gewist. Dit in tegenstelling tot de ervaringen in de paradijselijke toestand waarvan een grote meerderheid van de mensen die een BDE hebben gehad, getuigen. Uiteraard wil dit niet zeggen ­ en Wilson zou er nog iets meer op moeten wijzen - dat er geen individuele verschillen zouden bestaan tussen de ervaringen onderling. Integendeel, deze individuele verschillen zijn veelal frappant en de moeite waard om te onderzoeken. Wat er ook van zij, het valt niet te ontkennen dat een meerderheid van de bijna-doodervaringen als aangenaam wordt ervaren. Het bewijs hiervoor wordt nog eens versterkt door het feit dat het merendeel van de mensen met een BDE een ernstige positieve gedragswijziging ondergaat. Zij leven nu iedere dag alsof het hun laatste dag is. In plaats van bang te zijn voor de dood is de dood nu als het ware iets om naar toe te leven. Ze zijn niet meer bang om te sterven en daardoor ook minder bang om te leven. En het is vooral de manier waarop hun leven wordt ingevuld, dat drastische wijzigingen kan ondergaan. Men verwerpt plots in grote mate het materiële en gaat meer belang hechten aan immateriële zaken waarbij de medemens op de voorgrond treedt. In dat opzicht tracht Wilson deze ervaringen in verband te brengen met het bijbelse verhaal van de bergrede. Verder citeert hij allerlei verhalen over het optreden van nieuwe krachten (of nieuwe mogelijkheden) zoals handoplegging, op telepathie lijkende inzichten, geestesverschijningen, spoken, innerlijke stemmen, enzovoort als aanwijzing dat mensen die een BDE achter de rug hebben toegenomen (dus aanwezige?) paranormale waarnemingsvermogens bezitten.

Wilson en zijn kritiek op de wetenschappelijke verklaringen

Wilson onderneemt meerdere malen een poging om de gangbare wetenschappelijke verklaringen over bijna-doodervaringen onderuit te halen. Tot op zekere hoogte slaagt hij hier ook in. Zo komt het vaak voor dat BDE's door sceptici worden vergeleken met spirituele of religieuze ervaringen zoals die voorkomen bij meditatie of bij opgewekte uittredingen. Het grote verschil zit hem echter in de nawerking. Een BDE kan blijkbaar decennia lang nawerken, wat niet noodzakelijk het geval is bij uittredingen die het gevolg zijn van de inname van bewustzijnsverruimende middelen of meditatie. De vraag die men zich hierbij als scepticus kan stellen ­ en die Wilson niet stelt ­ luidt of de impact van dergelijke ervaringen niet te wijten is aan de verrassende ervaring die de persoon in kwestie ondergaat.

Wilson verwerpt voorts wetenschappelijke verklaringen zoals zuurstoftekort in de hersenen (zoals bij piloten of duikers met gelijkaardige ervaringen), omdat deze volgens hem geen sterke bewijskracht hebben kunnen leveren. Om deze stelling hard te maken wijst hij op het feit dat mensen die verschillende buitenlichamelijke ervaringen (waarvan minstens één BDE) achter de rug hebben, getuigen van geheel afzonderlijke ervaringen. En zelfs indien de verklaring kan teruggevoerd worden tot een gebrek aan zuurstoftekort, aldus Wilson, zegt dit nog niets. Het geeft immers geen afdoende antwoord op vragen zoals waarom deze mensen een uittredingservaring beleven of waarom men zich zo gelukkig voelt. Een aantal bijkomende vaststellingen - dit blijkt uit wetenschappelijk onderzoek - zetten Wilsons opvatting in dit verband kracht bij. Zo heeft men bij sommige gevallen van BDE vastgesteld dat de zuurstoftoevoer naar de hersenen normaal was. Bovendien treedt een aantal van de kenmerkende verschijnselen ook op zonder zuurstofgebrek. De verklaring dat bijna-doodervaringen zouden kunnen worden afgedaan als hallucinaties, vindt Wilsonontoereikend. Hij spreekt in dit verband op schampere wijze over de "Blackmore-school" of de school van "de hersenen-zijn-het-enige-wat-we-hebben".

Het boek verliest vooral zijn geloofwaardigheid wanneer de auteur verbanden probeert te leggen met citaten uit de bijbel of ervaringen van sjamanen. Bovendien is hij hierin zeer selectief want het merendeel van de citaten heeft betrekking op de bijbel.

Men kan Wilson niet zozeer verwijten dat hij schrijft vanuit een westerse visie. Mijn kritiek gaat veeleer uit naar het gebrek aan explicitering van zijn (bevooroordeelde) positie. Geregeld verwijst Wilson naar het woord van Jezus. Hij tracht voortdurend getuigenissen van bijna-doodervaringen in te passen in het woord van de bijbel. Dit kan toch geen toeval zijn?, zo luidt het. Bij het onderzoek naar bijna-doodervaringen wordt de wetenschappelijke methode volledig van de hand gewezen en wel om de volgende reden: (Omdat God) en evenmin een zogenaamde "dode" die ooit in het geheel van Gods schepping leefde, niet worden vastgesteld door een van de technische vindingen van deze wereld, net zo min als die technische vindingen een gedachte in een reageerbuisje kunnen vangen. Wilson tracht te beargumenteren dat tot op heden door de wetenschap geen sluitende verklaring is gevonden voor het fenomeen van bijna-doodervaringen. Hieruit kan volgens hem het besluit worden getrokken dat de wetenschap hiertoe nooit in staat zal zijn; haar instrumenten zijn immers niet geschikt voor dergelijk onderzoek. Deze conclusie is op zijn minst voorbarig, aangezien wetenschappelijk onderzoek evolueert. Bovendien is het zo dat Wilson zichzelf tot op zekere hoogte tegenspreekt: hij verwijst maar al te graag naar experimenten en bevindingen van allerhande onbewezen theorieën zoals het dualisme van David Chalmers of het holisme van Rupert Sheldrake. Het eigenaardige hierbij is dat het volgens Wilson onhoudbaar is om deze theorieën als onwetenschappelijk af te doen. Toch wetenschap? Wilson beweert lak te hebben aan de technische vindingen van deze wereld maar wil zich er wel op beroepen wanneer ze voor hem bruikbaar zijn. Hij weigert evenwel falsifiërende gegevens ernstig te nemen en brengt allerhande stellingen naar voren die getuigen van weinig kritische zin. Diezelfde stellingen moeten dan zijn theorie bevestigen. Het overige wordt beschouwd als ruis en is duidelijk niet relevant voor het gestelde probleem. De enige conclusie die zich met zekerheid opdringt, na lectuur, is niet zozeer dat bijna-doodervaringen ons iets leren over een leven na de dood, maar dat Wilsons boek een typisch staaltje pseudo-wetenschappelijke denken is.

 

"Is er leven na de dood?" (1998)
Auteur : Ian Wilson Kosmos
Z&K Uitgevers, Utrecht/Antwerpen; 272 p.