Dit is wat archeologen geleerd hebben uit hun opgravingen in het bijbelse land: de Israëlieten waren nooit in Egypte, hebben nooit in de woestijn rondgezworven, hebben hun land niet veroverd in een militaire campagne en hebben het daarna nooit doorgegeven aan de 12 stammen van Israël. Misschien nog moeilijker te verteren is het feit dat de verenigde monarchie van David en Solomon, beschreven in de bijbel als een grote gewestelijke macht, zelfs op het hoogtepunt van die macht niets meer was dan een klein, stamgebonden koninkrijk. Ook komt het voor velen als een onzalige verrassing dat Jahwe een vrouwelijke metgezel had en dat het monotheïsme in Israël haar intrede deed tijdens de zwakke periodes van de monarchie en niet op de berg Sinaï.
De meeste geleerden die werk verrichten in de vage overlappende wetenschappelijke disciplines van bijbelstudie, archeologie en de geschiedenis van het Joodse volk en dit laatste wilden ondersteunen met reële bewijzen, zijn het er over eens geworden dat de historische gebeurtenissen in de verschillende stadia van de exodus, radicaal verschillen van wat de bijbel vertelt. Wat volgt is een kleine samenvatting van de korte geschiedenis van de bijbelse archeologie, met de nadruk op de crisissen en de “big bang” van het voorbije decennium. De kritische conclusie, uitgaande van deze archeologische revolutie, is nog niet tot in het publieke bewustzijn doorgedrongen, maar mag daarom niet genegeerd worden.
Het uitvinden van de bijbelse verhalen
De archeologie van Palestina kwam relatief laat tot ontwikkeling, namelijk op het einde van de 19de - begin 20ste eeuw en was gekoppeld aan de opkomende archeologische interesse voor de grote culturen van Egypte, Mesopotamië, Griekenland en Rome. Deze grootmachten, die op grote schaal materiële overblijfselen nalieten, waren het eerste doelwit van archeologen die op zoek waren naar overweldigende bewijzen van het verleden. Die archeologen werkten meestal voor de grote musea in Londen, Parijs en Berlijn. Tijdens deze eerste periode werden er in Palestina geen opgravingen uitgevoerd wegens de geografische gesteldheid van het land. De omstandigheden daar waren immers niet ideaal voor de ontwikkeling van een uitgestrekt rijk, en al helemaal niet voor architectonische huzarenstukjes zoals de Egyptische tempels of de Mesopotamische paleizen. Feit is dat de archeologische projecten in Palestina niet zijn uitgegaan van musea maar vanuit religieuze instanties.
De grote stimulans achter de archeologische opgravingen in Palestina was de connectie van het land met het Heilige Boek, de bijbel. De eerste archeologen die in Jericho en Shechem actief opgravingen deden, waren bibliotheekonderzoekers die zochten naar de overblijfselen van de steden die in de Bijbel vernoemd werden. De bijbelse archeologie groeide verder met de activiteiten van William Foxwell Allbright, die een autoriteit was op het gebied van de archeologie, de geschiedenis en de linguïstiek van Israël en van het Nabije Oosten.
Allbright, een Amerikaan wiens vader een geestelijke was van Chileense afkomst, begon in de jaren '20 van de vorige eeuw met opgravingen in Palestina. Zijn drijfveer was zijn overtuiging dat de archeologie dé wetenschap bij uitstek was om de kritiek op de historische werkelijkheid van de bijbelse verhalen, vooral deze afkomstig van de Duitse Wellhausenschool, te weerleggen. Deze school van bijbelkritiek, ontstaan in het Duitsland van de 19de eeuw, betwistte de historische werkelijkheid van de bijbelse verhalen en claimde dat de bijbelse historio-grafie was geformuleerd, en, sterker nog, eigenlijk was bedacht gedurende de Babylonische gevangenschap. De bijbelgeleerden, de Duitsers in het bijzonder, beweerden dat de geschiedenis van de Hebreeuwen - de chronologische serie van gebeurtenissen te beginnen bij Abraham, Isaak en Jacob en zo verder tot de slavernij in Egypte, gevolgd door de Exodus om dan te eindigen met het veroveren en koloniseren van Israël - niets meer was dan een latere reconstructie van de gebeurtenissen met een theologisch doel.
Mythische Constructies
Allbright geloofde dat de bijbel een historisch document was dat, alhoewel het door de geschiedenis heen onderhevig was geweest aan verschillende aanpassingen, toch een zekere weerspiegeling was van de oude realiteit. Hij was ervan overtuigd dat het vinden van de oude overblijfselen van Palestina het ultieme bewijs zou zijn van de histo-rische waarheid van de gebeurtenissen aangaande het Joodse volk in hun land. Het idee van bijbelse opgravingen, zoals ontwikkeld door Allbright en zijn pupillen, bracht een reeks intensieve opgravingen voort op de belangrijkste bijbelse sites: Megiddo, Lachish, Gezer, Sechem (Nablus), Jericho, Jeruzalem, Ai, Gibeon, Beth-shean, Beth-shemesh, Hazor, Taanach en andere. Het doel was simpel en duidelijk: elke vondst zou bijdragen tot de opbouw van een harmonieus beeld van de geschiedenis.
De archeologen reageerden enthousiast op de bijbelse benadering en begonnen aan een queeste naar het ontrafelen van de bijbelse periode: de periode van de patriarchen, de steden van de Canaänieten die vernietigd werden door de Israëlieten toen ze het land veroverden, de grenzen van de 12 stammen, de sites van de kolonisatieperiode, de poorten van Solomon te Hazor, Megiddo en Gezer, Solomons (of Ahabs) stallen, koning Solomons mijnen te Timna - zelfs nu is men nog ijverig aan het werk en claimt men de berg Sinaï gevonden te hebben als de berg Karkoum in de Negev alsook Joshua’s altaar bij de berg Ebal.
De bijbel in crisis
Langzamerhand begon dit harmonieuze beeld echter gaten te vertonen. Men kwam in de paradoxale situatie dat de resultaten van de opgravingen, aangevat om de historische waarheid van de bijbel te versterken, deze waarheid in feite begonnen te ondermijnen. Er werd een soort crisis bereikt op het moment dat de theorieën die pastten in het algemeen kader van de universele thesis, er niet meer in slaagden om het groter wordende aantal anomalieën te verklaren. Hier volgen een aantal voorbeelden van hoe het harmonieuze beeld in elkaar stortte.
Het tijdperk van de Patriarchen
De onderzoekers leken het er niet over eens te worden welke archeologische periode het tijdperk van de Patriarchen dekte. Wanneer leefden Abraham, Isaak en Jacob? Wanneer was de Grot van Machpelah (de Tombe van de patriarchen te Hebron) gekocht met als doel te dienen als begraafplaats voor de Patri- en Matriarchen? Volgens de bijbelse chronologie bouwde Solomon de Tempel 480 jaar na de Exodus uit Egypte (1 Koningen 6:1). Daarbij moeten we het 430 jaar durende verblijf in Egypte bijtellen (Exodus 12:40) evenals de gemiddelde levensduur van de patriarchen. We komen dan op een datum ergens in de 21ste eeuw v.C. om de periode te situeren waarin Abraham zijn tocht naar Canaän onder-neemt.
Er is echter nog geen enkel bewijs gevonden dat deze chronologische theorie kan bekrachtigen. Allbright stelde begin jaren ‘60 voor om de tochten van Abraham vast te pinnen in de Bronstijd (22ste - 20ste eeuw v.C.) Benjamin Mazar echter, de vader van de Israëlische tak van de bijbelse archeologie, stelde voor om deze historische periode anders te identificeren, namelijk duizend jaar later, in de 11de eeuw v.C. - waardoor men in de periode van de kolonisatie terechtkwam. Anderen verwierpen de historische waarheid van de verhalen en bekeken ze als voorouderlijke legenden die werden verteld in de periode van het koninkrijk van Judea. In ieder geval, het beeld begon af te brokkelen.
De uittocht uit Egypte, de omzwervingen in de woestijn en de berg Sinaï
De vele Egyptische documenten die we hebben, vermelden nergens de aanwezigheid van de Israëlieten in Egypte en zwijgen ook in alle talen over de uittocht. Vele documenten maken wel melding van de gewoonte dat nomadische herders het rijk betraden gedurende perio-des van voedselnood en droogte en dan kampeerden aan de rand van de Nijldelta. Dit was echter niet een enkele uitzonderlijke keer, het gebeurde frequent gedurende duizenden jaren. Generaties onderzoekers probeerden de berg Sinaï en de rustplaatsen van de stammen in de woestijn te lokaliseren. Ondanks deze intense pogingen heeft men zelfs niet één site gevonden die het bijbelse relaas bevestigt. De traditie heeft er wel toe geleid dat sommige onderzoekers de berg Sinai hebben “ontdekt” in het noordelijke Hijaz of, zoals eerder vermeld, de berg Karkoum in de Negev. Van deze centrale gebeurtenissen in de geschiedenis van de Israëlieten zijn nergens sporen gevonden, noch in buiten-bijbelse documenten, noch bij archeologische opgravingen. De meeste historici zijn het er vandaag dan ook over eens dat het verblijf in en de uittocht uit Egypte hoogstens een gebeurtenis was die maar enkele families hadden meegemaakt en dat hun persoonlijke geschiedenis werd uitgebreid en “genationaliseerd” in functie van de theologische ideologie.
De Verovering
Een van de belangrijkste gebeurtenissen voor het volk van Israël in de bijbelse historiografie is de verovering van het land op de Canaänieten. Men stootte echter op zeer ernstige problemen in de pogingen om archeologische bewijzen te vinden voor dit verhaal. Verschillende opgravingen door verschillende teams in Jericho en Ai, de twee steden waarvan de verovering tot in het kleinste detail beschreven wordt in het boek Joshua, zijn teleurstellend gebleken. Ondanks de pogingen van de archeologen werd duidelijk dat in de tweede helft van de 13de eeuw v.C., op het einde van de Late Bronstijd, de overeenkomstige periode voor de veroveringen, er geen steden waren op beide plaatsen en dus zeker geen muren die men kon neerhalen. Natuurlijk werden er theorieën geopperd voor deze anomalieën. Sommigen beweerden dat de muren rond Jericho waren weggewassen door de regen, terwijl anderen suggereerden dat oudere muren werden herbruikt of dat, voor Ai, de eigenlijke verovering plaatsvond in het nabijgelegen Bethel en het verhaal nadien overgeplaatst werd naar Ai. Bijbelgeleerden kwamen een kwart eeuw geleden naar voren met de stelling dat de veroveringsverhalen moesten bekeken worden als etiologische legenden en niets meer. Maar meer en meer sites werden blootgelegd en het bleek dat de bewuste plaatsen simpelweg waren uitgestorven of verlaten werden in een totaal ander tijdperk. De conclusie was duidelijk, er was geen feitelijke basis voor het bijbelse relaas aangaande de veroveringen door de stammen van Israël, aangevoerd door Joshua.
De Canaänitische steden
De bijbel noemt de versterkingen van de steden die door de Israëlieten werden overwonnen “grootse steden met hemelhoge muren” (Deuteronomium 9:1). In werkelijkheid bleken al de blootgelegde sites overblijfselen van onversterkte nederzettingen die in de meeste gevallen bestonden uit overblijfselen van het paleis van de lokale heerser en enkele hutten en niet uit de overblijfselen van een normale stad. Het urbaniseringsproces van Palestina in de Late Bronstijd is gespreid over enkele honderden jaren en werd niet geremd door veroveringen. Meer zelfs, de bijbelse beschrijving is tegenstrijdig met de geopolitieke realiteit in Palestina. Palestina leefde namelijk onder Egyptische heerschappij tot midden de 12de eeuw v.C. De Egyptische administratieve centra bevonden zich in Gaza, Yaffa and Beth-shean. Egyptische overblijfselen werden ook gevonden aan beide zijden van de Jordaan. Deze alomtegenwoordigheid van de Egyptenaren wordt zelfs niet vemeld in de bijbel en het is duidelijk dat deze feiten door de auteurs en hun opvolgers niet waren gekend. De archeologische vondsten gaan recht in tegen het beeld dat de bijbel voorspiegelt: de steden waren niet groots en de muren waren niet hemelhoog. Het heroïsme van de veroveraars, de weinigen contra de velen en de hulp van god die vocht voor zijn volk is niets meer dan een theologische reconstructie zonder een feitelijke basis.
De oorsprong van de Israëlieten
De conclusie die we kunnen trekken uit de voorgaande fasen in de geschiedenis van het Israëlische volk, leverde stof tot een nieuwe discussie: de identiteit van Israël en zijn volk. Als er geen bewijs is voor de exodus uit Egypte en de tocht door de woestijn en als het verhaal van de militaire veroveringen van de versterkte steden is weerlegd door de archeologie, wie waren dan deze Israëlieten? De opgravingen wezen echter wel op één belangrijk feit: in het begin van de Ijzertijd (beginnend iets na 1200 v. Chr.), de periode aangeduid als de periode van de nederzettingen, werden honderden kleine nederzettingen gesticht in het centrale heuvelgebied van het land van Israël, bewoond door boeren die het land bewerkten of schapen kweekten. Als zij niet uit Egypte kwamen, wat was dan hun oorsprong? Israel Finkelstein, professor in de archeologie, meent dat deze kolonisators herders waren die in dit heuvelgebied rondtrokken gedurende de Late Bronstijd (verschillende graven van dit volk zijn gevonden, zonder nederzettingen) Volgens deze reconstructie hadden deze herders in de Late Bronstijd (die voorafging aan de IJzertijd) een ruileconomie, waarbij met de bewoners van de valleien vlees werd geruild voor graan. Maar door het verdwijnen van de urbanisering en het landbouwsysteem van het laagland [door de invallen van de Zeevolkeren, nvdr] werden de nomaden verplicht om hun eigen graan te produceren en zo ontstond de behoefte aan vaste nederzettingen. De naam Israël wordt vernoemd in één enkel Egyptisch document uit de periode van Merneptah, koning van Egypte, gedateerd op 1208 voor Christus: “Canaän is geplunderd door het kwaad, Askalon is genomen, Gezer overwonnen, Yenoam is geworden wat het nooit was, Israël is verlaten, maar zijn zaden niet.”(1)
Merneptah verwijst naar het land met de Canaänitische naam en vemeldt verschillende steden van het koninkrijk samen met een niet-stedelijke etnische groepering. Dankzij dit bewijs weten we dat de term “Israël” een naam was die werd gegeven aan één van de bevolkingsgroepen die in Canaän verbleven op het einde van de Late Bronstijd, blijkbaar in het centrale heuvelgebied waar later het Koninkrijk Israël zou gevestigd worden.
Een koninkrijk zonder naam
De archeologie was ook de bron voor de reconstructie van de periode die bekend staat als de Verenigde Monarchie van David en Solomon. De bijbel beschrijft deze periode als het zenit van politieke, militaire en economische suprematie van het volk van Israël in het verleden. In het spoor van Davids veroveringen strekte het rijk van David en Solomon zich uit van de Eufraat tot Gaza (“Hij beheerste de hele regio ten westen van de Eufraat, van Tipsah tot Gaza, en al de koningen ten westen van de Eufraat” - 1 Koningen 5:4). De archeologische vondsten tonen echter dat de bouwprojecten uit deze periode zeer bescheiden waren. In de drie steden Hazor, Megiddo en Gezer, vermeld als Solomons bouwprojecten, zijn de corresponderende lagen zorgvuldig blootgelegd. Slechts de helft van Hazors bovenste laag was versterkt, waardoor het een oppervlak van 30 dunams (ca. 3 hectare) besloeg van het grotere gebied van 700 dunams dat in de Bronstijd bewoond werd. In Gezer was er blijkbaar slechts een citadel omringd door een kazematmuur die een kleine oppervlakte besloeg, terwijl Megiddo niet versterkt was.
Het wordt echter nog ingewikkelder als we de opgravingen in Jeruzalem, de hoofdstad van de Verenigde Monarchie, bekijken. Grote delen van de stad werden in de afgelopen 150 jaar opgegraven. De sites bleken schitterende overblijfselen te zijn van de steden uit de Bronstijd en uit de 2de IJzertijd (de periode van het Koninkrijk van Judea). Op een paar stukken aardewerk na werden er echter geen sporen gevonden van de periode van de Verenigde Monarchie. Aan de hand van de staat van de overblijfselen uit vroegere en latere periodes moeten we besluiten dat Jeruzalem ten tijde van David en Solomon een kleine stad was, misschien met een kleine citadel voor de koning, maar het was in geen enkel geval de hoofdstad van een rijk zoals het beschreven wordt in de bijbel. De auteurs van dit bijbelse verhaal kenden het Jeruzalem van de 8ste eeuw v.C., met zijn muren en rijke cultuur, waarvan overblijfselen zijn gevonden in verschillende delen van de stad, en projecteerden dit Jeruzalem terug naar het tijdperk van de Verenigde Monarchie. Waarschijnlijk bereikte Jeruzalem zijn centrale rol pas na de vernietiging van Samaria, zijn noordelijke rivaal, in 722 v.C.
De archeologische vondsten gingen hand in hand met de conclusies van de kritische school van bijbelgeleerden. David en Solomon waren de heersers over een stamgebonden koninkrijk, dat kleine gebieden controleerde zoals Hebron en Jeruzalem. In de heuvels van Samaria ontwikkelde zich een onafhankelijk en vijandig rijk dat we terugvinden in de verhalen over Sauls koninkrijk. Israël en Judea waren dus twee aparte, onafhankelijke koninkrijken, en stonden op bepaalde gebieden soms lijnrecht tegenover elkaar. De grote Verenigde Monarchie is een historiosofische creatie die zich ten vroegste gevormd heeft ten tijde van het Koninkrijk van Judea. Misschien is het beste bewijs zelfs wel het feit dat we de naam niet weten van dit Verenigde Koninkrijk.
Jehovah
Hoeveel goden had Israël precies? Samen met de historische en politieke aspecten, zijn er ook twijfels gerezen aangaande de geloofwaardigheid van de informatie over het geloof en de vereringen. De vraag op welke datum de koninkrijken van Israël en Judea het monotheïsme hebben aanvaard, ontstond op het moment dat men enkele opschriften ontdekte waarop men in Oudhebreeuws twee goden vermeldde: Jehovah en zijn Asherah. Op twee plaatsen, Kuntiliet Arjud in de zuidwestelijke Negev, en te Khirbet el-Kom in het Judeagebergte, heeft men Hebreeuwse inscripties gevonden die een koppel goden vermelden: Jehovah en zijn Asherah, Jehovah Shomron en zijn Asherah, en Jehovah Teman en zijn Asherah. De auteurs van deze opschriften waren gewoon aan het paar goden, Jehovah en Asherah, en gebruikten hen dan ook in koppel. Deze opschriften, uit de 8ste eeuw v.C., opperen de mogelijkheid dat het monotheïsme, als staatsgodsdienst, eigenlijk een vernieuwing was uit de periode van het Koninkrijk Judea dat volgde op de vernietiging van het Koninkrijk Israël.
Besluit
De archeologie van Israël is een fase in een wetenschappelijke revolutie aan het voltooien en is klaar om de bijbelgeleerden te confronteren. Tegelijkertijd zijn we getuige van een fascinerend fenomeen, namelijk de totale ontkenning door het Israëlische publiek. Vele van de bevindingen die hierboven vermeld worden, zijn al decennia lang gekend. Zelfs als niet alle bijbelgeleerden alle individuele argumenten die ik hier citeer, accepteren, zal de meerderheid toch de grote punten aannemen. In tegenstelling hiermee staat het feit dat deze revolutionaire visies het publieke gedachtengoed op geen enkele manier bereiken.
(1) nvdr : een alternatieve vertaling luidt als volgt : “Geplunderd is het Canaan met elk kwaad, gedeporteerd is Ascalon, overwonnen is Gezer, Yanoam is geworden tot wat niet is, Israël is verlaten, zijn zaad (nakomelingen) is niet meer.”
Bron: J.A. Wilson, in Pritchard, J.B. (ed.) (1973), The Ancient Near East, an Anthology of Texts and Pictures, Vol. I, Princeton University Press. Dit is een bloemlezing uit de onder bijbelse archeologen bekende ANET - Ancient Near Eastern Texts relating to the Old Testament
Zie ook: Stiebing, W.H. jr (1989) Out of the Desert ? Archeology and the Exodus/Conquest Narratives. Prometheus Books, Buffalo, New York.
Dit artikel is een ingekorte vertaling van het origineel, ook verschenen in Hermes - tijdschrift voor Vlaamse historici. Bewerkt door SKEPP-lid Ronny Martens.