Toen ik in 1976 oude nummers doorzocht van het - toen al ter ziele gegane - populair-wetenschappelijk tijdschrift Hemel en dampkring, stootte ik, in een nummer uit circa 1950, toevallig op een artikel over "vliegende schotels". Dat was opvallend, omdat artikels over dit onderwerp in dergelijke wetenschappelijke publicaties zeldzaam waren - en nog steeds zijn - en omdat het begrip "vliegende schotel" toen nog niet lang bestond. Het was immers in 1947 dat de Amerikaanse zakenman Kenneth Arnold onbekende vliegende voorwerpen zag die zich leken te verplaatsen "als een schotel die over het water schiet". Een journalist maakte er "vliegende schotels" van, alhoewel Arnold geen schotelvormige voorwerpen had gezien. Maar dit terzijde. Het artikel in Hemel en dampkring, was van de hand van J.J. Raimond, een toen zeer actieve Nederlandse popularisator van de sterrenkunde. Hij liet weinig heel van de toen heersende paniek rond vliegende schotels. De meeste waarnemingen, zo merkte hij op, kwamen van mensen die weinig of niet vertrouwd waren met de hemelverschijnselen. Met alle gevolgen vandien.
Het viel me op dat het artikel van Raimond inhoudelijk niet verschilde met wat sterrenkundige tijdschriften in de jaren zeventig over dit onderwerp schreven. Alleen de gebruikte terminologie verschilde wat. Zo was het woord "UFO" rond 1950 nog niet in de mode. Dat zou in het Nederlands pas zo¹n twintig jaar later gebeuren, met de publicatie van de eerste boeken van Julien Weverbergh en een opvallende TV-reeks UFO op de toenmalige BRT. Dat letterwoord klonk ook serieuzer dan de intussen wat geridiculiseerde term "vliegende schotel". Maar in 1976 - niet toevallig het jaar waarin de skeptische beweging van de grond kwam - was de belangstelling voor ufo's zeker niet geringer dan een kwarteeuw daarvoor en het artikel van Raimond was nog perfect bruikbaar. Intussen waren er al meer dan duizend kunstmanen gelanceerd, hadden er mensen op de maan gelopen, waren er honderden nieuwe planetoïden ontdekt, enz., maar over vliegende schotels/ufo's viel er niets echt nieuws te melden. Onderzoek van skeptici, zoals Philip J. Klass, hebben grote vraagtekens geplaatst bij enkele zgn. "harde" ufo-gevallen (McInville, Socorro, Š). Ufologische organisaties hebben duizenden en duizenden waarnemingen onderzocht en vele, zeer vele daarvan verklaard. Over de rest valt weinig te zeggen.
Nu, na meer dan een halve eeuw, zou het artikel van Raimond nog altijd kunnen dienen. Intussen is de belangstelling voor vliegende schotels sterk afgenomen en lijkt het onderwerp wat afgezaagd. In de jaren zeventig waren er nog sterrenkundigen die, toen men hun mening over ufo's vroeg, konden verwijzen naar een artikel dat ze tien of twintig jaar eerder hadden gepubliceerd. De bekende SF-schrijver Arthur C. Clarke schreef dat het hele onderwerp hem verveelde en dat men het best eens gedurende een tiental jaar of zo compleet zou vergeten. Misschien zijn we bijna zover.
Toch leek het er af en toe op dat de ufo's voor een nieuwe mijlpaal in de wetenschap zouden zorgen. De Amerikaanse astronoom James McDonald waarschuwde vanaf 1966 de autoriteiten voor het belang van de ufo's. In een brief aan de secretaris-generaal van de Verenigde Naties (!) noemt hij het onbegrip voor deze kwestie "een zaak die voor alle volkeren van de wereld zeer ernstig genoemd kan worden en acht hij het onderzoek van het verschijnsel door de VN een "dringende noodzaak"". Dat onderzoek is er nooit gekomen en wat er zo dringend aan was valt achteraf niet uit te maken. McDonalds brief is als een soort ufologisch manifest gepubliceerd in het eerste ufo-boek van Weverbergh Vliegende schotels: een nieuwe visie. Wat die nieuwe visie precies inhield is ons dertig jaar later nog niet duidelijk. De belangrijkste gebeurtenis sindsdien in de ufologie was zo ongeveer de zelfmoord van McDonald.
Dat steriele karakter van de ufologie vindt je bij heel wat andere pseudo-wetenschappen terug. Neem nu het spiritisme, ooit de bron van heel wat heisa waar prominente natuurkundigen zich mee bezighielden. In 1910 verklaarde een internationaal spiritistisch congres geschokt te zijn door de "talrijke en herhaalde fraudegevallen" die zich tijdens spiritistische séances voordeden. Het gevolg was dat geen enkele serieuze parapsycholoog het nu nog waagt een geval van spiritisme ernstig te nemen. We horen er nog weinig van.
Dat geldt voor zowat de hele parapsychologie. Bij de oprichting van de Society of Psychical Research in 1882 werd de parapsychologie (de term was overigens nog niet uitgevonden) nog als de wetenschap van de toekomst beschouwd. Het ging dan vooral om het onderzoek van mediums. In de jaren 1930 - de mediums waren toen volledig in discrediet geraakt - begon J.B. Rhine met parapsychologische experimenten in het laboratorium. Dat werd toen als een grote doorbraak beschouwd. Achteraf blijft daar weinig van over. Er is nog steeds parapsychologisch onderzoek die naam waardig - en niet helemaal oninteressant - maar de onderzoekers wagen zich al lang niet meer aan spectaculaire gevallen van helderziendheid of telekinese. Naarmate de tijd vordert, lijken de effecten van het paranormale steeds minder spectaculair. De talrijke prijzen die daarvoor zijn uitgeloofd werden nooit toegekend. En denk niet dat die prijzen, zoals die van Randi of van Majax-Theodor-Broch iets nieuws zijn. Al in 1836 loofde een Franse arts een aanzienlijk bedrag uit aan diegene die onder gecontroleerde omstandigheden een tekst kon lezen die in een ondoorschijnende enveloppe was verborgen. Niet zoveel later loofde een Zwitsers psycholoog een geldprijs uit voor wie vanop afstand gedachten kon lezen - onder gecontroleerde omstandigheden uiteraard.
Wetenschappelijke evaluatie van alternatieve geneeswijzen is veel moeilijker - er komt immers klinisch onderzoek op patiënten bij te pas, met alle voorzichtigheid die daarbij hoort - maar het komt op hetzelfde neer. Er zijn letterlijk honderden onderzoekingen naar de waarde van de homeopathie verricht en de resultaten ervan bleken minder gunstig te zijn naarmate de proef strenger was (heel wat klinische proeven gebeurden onder zeer subjectieve - en dus onbetrouwbare - omstandigheden). Een recente meta-analyse van een paar jaar geleden, gebaseerd op een honderdtal betrouwbare experimenten, toonde aan hoe onvruchtbaar dat alles was. Maar intussen zegt men wel dat er (nog) meer onderzoek nodig is en dat de homeopathie intussen het voordeel van de twijfel moet krijgen. Voordeel?
© Tim Trachet. Niets uit deze uitgave mag worden gekopieerd en/-of verspreid zonder schriftelijke toestemming of naamsvermelding van de auteur.