Mensen zijn erg kwetsbaar voor irrationalistisch gedachtegoed. We komen snel in cognitieve valkuilen of mentale denkputten terecht. Zo geloven we bijvoorbeeld nogal vlug in het paranormale, in zogenaamd alternatieve geneeswijzen, in complottheorieën, in wonder- en mirakelverhalen, in pseudowetenschappen, enzovoort. Voor al die zaken is geen of nauwelijks ernstig bewijs te vinden van hun waarheid of werkzaamheid, maar toch slagen we er massaal in om er te blijven in geloven. Hoe is dit mogelijk? Hoe kan het dat in de 21e eeuw mensen die een opleiding hebben genoten, die onmiskenbaar intelligent zijn, toch volstrekt ongeloofwaardige opvattingen blijven aanhangen?
Ik zal verschillende voorbeelden geven van wat ik versta onder “ongeloofwaardige opvattingen”, maar het is enigszins riskant om dat al van in het begin te doen. We weten immers, en dat is een fundamenteel onderdeel van het hele probleem, dat mensen niet meer luisteren naar de argumentatie, zodra ze begrijpen dat je een opvatting die zij koesteren, hopeloos fout vindt. Om goed te doorgronden wat kritisch denken wel en niet is, is het cruciaal dat we beter begrijpen hoe het komt dat we zo emotioneel gehecht geraken aan bepaalde denkbeelden, ideeën, meningen of opvattingen. Iedereen heeft ooit de soms irritante en frustrerende ervaring gehad een meningsverschil te hebben met iemand, waarbij je zo goed als zeker bent dat je gelijk hebt. Hoe je dan precies kan weten dat je gelijk hebt, is uiteraard vaak een lastige kwestie, waarop ik later nog terug zal komen. Maar iedereen kent de ervaring: wat je ook zegt, wat ook de feiten zijn die je aanbrengt, wat ook de helderheid van je betoog en de kracht van je logica mag zijn, je gesprekspartner of tegenstrever verroert geen vin. Hij plant zijn hakken in de grond, en alles glijdt van hem af zoals water van een eend, ook wanneer zijn positie in alle opzichten volkomen onhoudbaar is – bijvoorbeeld wanneer hij in alle ernst beweert dat de aarde plat is, of dat de kosmos minder dan tienduizend jaar oud is of dat kaboutertjes bestaan.
Ik heb nu meteen al enkele voorbeelden gegeven van opvattingen die ik als volslagen onhoudbaar beschouw, dus ik loop nu al het risico om, aan het prille begin van deze bijdrage, meteen al een deel van mijn lezers kwijt te spelen. En natuurlijk is het zo dat hoe meer voorbeelden ik geef van opvattingen waarvan ik denk dat ze onzinnig zijn, hoe meer publiek ik dreig te verliezen. Misschien denk je bij de eerste tien of twintig voorbeelden dat ik helemaal gelijk heb en vraag je je samen met mij af hoe het mogelijk is dat zoveel mensen in onze tijd nog steeds aan dergelijke absurditeiten geloof kunnen hechten. Maar bij mijn zesentwintigste of eenendertigste voorbeeld schiet je plots verontwaardigd wakker, want het betreft een overtuiging waar je zelf achter staat, en die ik bestempel als bijgeloof, of als een pseudowetenschap of als een andere vorm van irrationeel gedachtengoed. Het is erg intrigerend dat we over onszelf denken te weten dat we zeer redelijk zijn en feilloos het verschil kunnen maken tussen zin en onzin, tussen betrouwbare en minder betrouwbare kennis, tussen feiten en zogenaamd fake news. Maar onderzoek toont aan dat dat een misvatting is. We zijn als menselijke soort kwetsbaar om irrationeel te denken en te handelen. Onderzoekers zoals Amos Tversky en Daniel Kahneman hebben meerdere cognitieve valkuilen blootgelegd waar we bijna onvermijdelijk in terechtkomen. Het helpt niet dat je slim bent of hoger opgeleid. Onderzoek toont aan dat hoger opgeleide mensen evengoed aan onzin geloof hechten, maar dan aan meer gesofisticeerde onzin. Laaggeschoolde mensen geloven bijvoorbeeld dat Bigfoot gevangen is of dat het monster van Loch Ness echt bestaat, maar significant hoger opgeleiden zijn er dan weer van overtuigd dat complottheorieën kloppen of dat zogenaamde alternatieve geneeswijzen wel degelijk werken. Ik geef hier nu opnieuw enkele voorbeelden van onzinnigheden. Het risico dat ik ondertussen een flink deel van mijn lezers ben kwijtgeraakt is dus ondertussen behoorlijk groot… Maar wat ik daar wou over zeggen voor het te laat is en ik iedereen ben kwijt gespeeld: tracht, zoals de sceptici uit de Griekse oudheid bepleitten, je oordeel op te schorten. Geef niet toe aan de verontwaardiging die je voelt omdat ik me nu al kritisch uitlaat over jouw geliefde complottheorie of favoriete kwakzalverij. Wie echt kritisch wil leren denken, moet nu eenmaal in staat zijn om zo objectief mogelijk de argumentatie te wikken en te wegen die tegen zijn of haar opvattingen ingaat. Sterker nog: je moet net op zoek gaan naar datgene wat je opvatting ondubbelzinnig onderuit zou halen.
Dat voelt bijna onnatuurlijk aan: we gaan veel liever op zoek naar informatie die onze opvattingen ondersteunt in plaats van onderuit haalt. Maar dat is net een van de belangrijkste oorzaken waarom zoveel mensen in cognitieve valkuilen, of wat ik denkputten noem, versukkeld geraken. Wie een ernstig foute opvatting heeft, zal ongetwijfeld geconfronteerd worden met kritiek en tegenstand. Er komen mensen langs die je erop wijzen dat je in een denkput zit. Je gelooft bijvoorbeeld dat homeopathie werkt. Je hebt jezelf erin gedacht, erin geredeneerd, door op persoonlijke ervaringen te steunen, door eenzijdige lectuur, door anekdotes van andere believers, door ideologische argumenten en door het gebruik van drogredenen, … Je critici wijzen je op de zwakte van dit alles, ze tonen bijvoorbeeld aan dat de problemen die er wel degelijk zijn in de farmaceutische industrie en in de wetenschappelijk onderbouwde geneeskunde, op zich natuurlijk geen enkel pro argument inhouden voor de reële werking van homeopathie. Het een heeft immers niets met het ander te maken. Of ze kunnen gerandomiseerde dubbelblindstudies aanhalen, waaruit ondubbelzinnig blijkt dat homeopathie niet uitstijgt boven het placebo-effect. Wie weet geven ze je ook mee dat de basisprincipes van homeopathie vanuit scheikundig oogpunt radicaal onzinnig zijn. Je critici hebben gelijk: al je pogingen om je opvatting te ondersteunen, deugen niet. Maar jij hebt nu eenmaal een sterk engagement ontwikkeld tegenover je geloof dat homeopathie werkt. En omdat je slim bent, ben je in staat om slimme argumenten te bedenken om je niet zo slimme opvatting op een intelligente wijze te verdedigen. Misschien ben je ook deels het slachtoffer van overmoed. Je weet dat je hoog opgeleid bent, of slimmer dan de gemiddelde mens, dus ga je al dan niet bewust er van uit dat je vrijwel steeds gelijk hebt. Hoe zou ik me kunnen vergissen in mijn overtuiging dat homeopathie werkt? “Ik heb al die ervaringen en argumenten, ik kan elk tegenargument intelligent betwisten en mijn tegenstander heeft verder geen pijlen meer in zijn koker zitten. Bijgevolg heb ik gelijk en klopt het dat homeopathische middelen werkzaam zijn.” Het resultaat van dit complexe psychologische proces is dat je jezelf nog dieper in de put ingraaft, uiteraard zonder dat je dit zelf beseft. Het kan nóg erger, met name als jij erin slaagt om je tegenstrever van zijn ongelijk te overtuigen. Dan sleur je hem mee jouw denkput in, en dat zit je daar met twee. Voor je het weet zit je met een groep van believers en word je een sekte. Als dat het geval is, dan ben je helemaal verloren: het is ontzettend moeilijk om sekteleden van mening te doen veranderen. Hoe dit alles precies in zijn werk gaat, bespreek ik verderop.
In het college over kritisch denken dat Home Academy in 2011 uitbracht, trachte ik al enkele aspecten van de verklaring van onze soms extreme lichtgelovigheid uit te leggen. Zo besprak ik dat ons brein spontaan orde schept, ook foutief. Onze hersenen houden er niet van om geen oorzaken en patronen te zien in alles wat op ons afkomt, en als we niet op redelijke wijze de verbanden kunnen ontrafelen, dan gaan we fabuleren. Ook onze waarnemingen op zich zijn lang niet altijd betrouwbaar, net zomin als ons geheugen. Verre van de wereld te zien zoals die zich extern aan ons voordoet, schept ons brein, op basis van wat onze zintuigen ons aanbieden en dankzij de creativiteit van ons geheugen, vaak een alternatieve realiteit die meer aansluit bij onze verwachtingen en wensen dan bij de objectieve feiten.
Ik heb in essentie in dat hoorcollege geprobeerd om de belangrijkste oorzaken van ons onvermogen om consequent en coherent rationeel en kritisch te denken, uiteen te zetten. Enigszins tot mijn verbazing heeft dat college de wereld niet veranderd. Nog steeds is irrationalisme alomtegenwoordig, zie de kranten, televisie en het internet. Maar natuurlijk besef ik, zoals ik al aangaf, dat het buitengewoon moeilijk is om mensen van mening te doen veranderen. Het is een cruciaal onderdeel van mijn hele verhaal: wie mensen uitlegt dat ze denkfouten maken, moet niet verwachten dat ze dit inzien en hun denken aanpassen. Mensen houden veelal vast aan hun opvattingen, ook als ze fout zijn, en ze zijn zelden blij dat iemand hen op hun fouten wijst.
Overigens wil ik graag terzijde opmerken dat ik het opvallend vind dat zeer veel mensen bijzonder veel aandacht besteden aan hun gezondheid en hun lichaam. Ze doen aan sport, gaan naar de fitness, letten op hun voeding, slikken vitaminepillen,… Maar de gezonde, evenwichtige werking van onze denkvermogens, krijgt nauwelijks aandacht. Slechts een kleine minderheid leest boeken over informele logica, wetenschapsfilosofie of cognitieve psychologie. Het is alsof het ons niet echt kan schelen of we helder dan wel slordig denken. Er is een enorme industrie ontstaan rondom ziekte en gezondheid. Bij het minste kwaaltje lopen we naar de dokter of slikken we pillen. Maar dat we incoherent denken, slechte argumenten gebruiken, drogredenen bedenken, pseudowetenschappen aanhangen en chronisch bijgelovig zijn, dat beschouwen we blijkbaar als een onvermijdelijk onderdeel van de menselijke conditie. Eigenlijk is het zelfs nog erger: we beschouwen het als een onvermijdelijk onderdeel van de conditie van de anderen, maar niet van onszelf.
Dit alles vraagt dus om verdere analyse, vandaar dat dit artikel de titel “kritisch denken voor gevorderden” kreeg. Je moet zelf maar uitmaken of de titel op jou van toepassing is of niet.
Een parafrase op een uitspraak van Socrates en enkele vuistregels
De Griekse filosoof Socrates zei ooit dat het leven dat niet onderzocht wordt, niet waard is om geleefd te worden. Daarmee bedoelde hij dat iedereen die er mentaal toe in staat is, moet nadenken over de richting van zijn of haar leven. We moeten reflecteren over de waarden die we een rol laten spelen in ons leven, over de normen die ons handelen richting geven, over onze positie en verantwoordelijkheid in de gemeenschap. Kortom, over de manier waarop we ons leven invullen en willen vorm geven. Socrates parafraserend wil ik aangeven dat een gedachte of een opvatting die niet overdacht wordt, waarover we dus niet reflecteren, het niet waard is om gedacht te worden. Vanzelfsprekend kan dat in de praktijk niet gebeuren voor elke gedachte die in ons opkomt, net zomin als we over elke handeling of over elke kleine beslissing die we maken aan metareflectie kunnen doen. Maar het is waardevol om na te streven, en komt erop neer dat we bewust en gericht meer filosofisch gaan nadenken over de informatie die tot ons komt. Wat zijn de opvattingen die we vertrouwen waard? Kloppen ze wel? Indien niet, waarom niet, indien wel, op basis van welke criteria? In welke informatiebronnen stel ik mijn vertrouwen, en waarom dan wel? Kan ik mijn buikgevoel vertrouwen, mijn zogenaamd gezond verstand? Kan ik voortbouwen op wat mijn zintuigen me vertellen, of op wat mijn vrienden en vriendinnen persoonlijk hebben ervaren? Moet ik sommige beweringen niet strenger, sceptischer evalueren dan andere, en waarom dan wel? Kan ik iets waarvoor geen enkel zinnig bewijs bestaat, zomaar aanvaarden zonder in onredelijkheid te vervallen?
Hoewel irrationalisme ook vandaag nog steeds onmiskenbaar welig tiert, valt het niet te ontkennen dat we grote vooruitgang boekten in het nadenken over de kwaliteit van ons denken, en dus van onze kennis en informatie. In de wetenschappen zijn we erin geslaagd om methodes te ontwikkelen die tot steeds betere kennis leiden. Filosofisch kunnen we meerdere vuistregels naar voren brengen die ons helpen om meer en op een betere manier kritisch te denken. Zo weten we onder meer dat we voor buitengewone beweringen buitengewone bewijzen nodig hebben. Een buitengewone bewering is een bewering die onwaarschijnlijk is, in acht genomen de beste kennis die we hebben. Als ik beweer dat ik thuis een kat heb, dan zal je dat – terecht – niet meteen als een onwaarschijnlijke bewering beschouwen. Veel mensen hebben een kat, waarom zou ik er niet een kunnen hebben? Als ik zeg dat ik twee katten heb, dan hoeft je onzindetector ook niet meteen alarm te slaan. Als ik beweer dat ik tien katten heb, dan lijkt het me niet onlogisch dat je even een wenkbrauw optrekt. Tien katten is best veel. Ik kan er misschien wel uitzien als een kattenliefhebber, maar misschien weet je dat ik ook van vogels en muizen houd, en dan worden die tien katten toch wat twijfelachtig. Maar stel dat ik uit mijn portefeuille een foto haal waarop ik ben te zien, omringd door mijn tien katten. Dan is het redelijk om mijn bewering te aanvaarden. Tien katten is veel, maar de foto staaft het. Meer bewijs dan dat is in deze context niet meteen nodig. Stel evenwel dat ik beweer dat ik honderd katten heb en je een foto toon om het te staven. Als je dan niet meteen denkt “fotoshop!” dan is de betekenis van de uitspraak dat buitengewone beweringen buitengewone bewijzen nodig hebben nog niet helemaal tot je doorgedrongen. We kunnen dit uiteraard op talloze belangrijke kwesties toepassen. Zo bijvoorbeeld beweren creationisten dat het leven op aarde jonger is dan tienduizend jaar, dat het in één klap is ontstaan, dat de menselijke soort is begonnen bij één kant en klaar geschapen mensenpaar. Mochten we over dit alles helemaal niets weten, zoals het geval was toen de scheppingsmythes waarop zij zich baseren zijn ontstaan, dan zou dit alles min of meer redelijk kunnen klinken. Het sluit bijvoorbeeld aan bij onze intuïtie dat mensen uiteindelijk uit één mensenpaar voortkomen. Daarom vinden we over de hele wereld Adam en Eva-achtige verhalen. Maar tegenwoordig hebben we een massale hoeveelheid kennis die voor dit soort kwesties relevant is, denk aan wat de geologie ons leert, de evolutiebiologie, de paleontologie, de genetica, de moleculaire biologie. Tegenover dit hele corpus van kennis dat tot stand is gekomen dankzij methodes die hun waarde hebben bewezen en die tot zelfcorrectie kunnen leiden, zijn de creationistische beweringen heel erg onwaarschijnlijk. Bijgevolg moeten de bewijzen die ze naar voren brengen bijzonder overtuigend zijn. Dat zijn ze tot nader order niet. Bovendien is het zo dat het bewijsmateriaal dat aangeeft dat evolutie reëel is, en dat de aarde en het leven miljarden jaren oud zijn in plaats van enkele duizenden jaren, zo sterk is, dat het redelijk is om eerst alternatieve verklaringen te vinden voor het zogenaamde bewijsmateriaal dat door creationisten wordt aangedragen. Ik bedoel het volgende: stel dat creationisten beweren dat er menselijke fossielen zijn gevonden in dezelfde geologische laag als die waarin paleontologen dinosaurussen vinden. Mocht dit waar zijn, dan zou dat om evidente redenen een bijzonder ernstige uitdaging vormen voor onze huidige opvattingen ter zake. Maar net omdat onze kennis over de evolutie van de mens en van dinosaurussen zo groot is, is het redelijk om ons allereerst af te vragen of de bewering over de menselijke fossielen ten tijde van de dinosaurussen wel klopt. Misschien is er een vergissing in het spel, of gaat het om een vervalsing? Deze hypothese is, in acht genomen de hoeveelheid relevante informatie waarover we beschikken, veel redelijker dan de creationistische conclusie dat al onze kennis over geologie en evolutie niet kan kloppen. Dat creationisten soms gefabriceerde, valse fossielen tevoorschijn toveren om wetenschappelijke opvattingen aan te vechten is overigens een welbekend fenomeen. De achttiende-eeuwse Schotse filosoof David Hume gaf de vuistregel die ik hier naar voren breng al kernachtig weer toen hij opmerkte: “A wise man proportions his beliefs to the evidence”. Vrij vertaald: “Wie verstandig wil zijn past zijn overtuigingen aan aan het bewijs dat voorhanden is”.
Aansluitend bij de vuistregel dat we voor buitengewone beweringen buitengewone bewijzen moeten vragen, is het filosofische principe dat bekend staat als het scheermes van Ockham. Willem van Ockham was een middeleeuwse Engelse filosoof aan wie de uitspraak wordt toegeschreven dat men “in een redenering de zijnden niet zonder noodzaak moet verveelvoudigen”. Dat klinkt nogal ingewikkeld, maar het komt er in essentie op neer dat men een verklaring niet ingewikkelder hoeft te maken dan wat nodig is. Die vuistregel van Ockham, die ook bekend staat als het “scheermes van Ockham”, is bijgevolg een oproep tot economisch denken, hier in de betekenis die aangeeft dat je verklaringen voor gebeurtenissen zo zuinig mogelijk moet maken. Anders uitgedrukt: als je iets afdoende kan verklaren op basis van gekende mechanismen, die verder geen mysteries of vragen oproepen, hou het daar dan bij. Er is dan verder niks meer nodig. Laat ik twee voorbeelden geven. Toen paus Johannes Paulus de tweede in 1981 het slachtoffer werd van een aanslag, werd hij zo snel mogelijk medisch behandeld. Hij overleefde de schotwonden en gaf achteraf aan dat zijn redding te danken was aan Maria, de moeder van Jezus. Nu valt natuurlijk niet uit te sluiten dat er een wonderlijke tussenkomst is gebeurd door Maria, maar we kunnen de redding van de paus ook afdoende verklaren door te verwijzen naar de medische interventies: hij werd snel geopereerd en kreeg de beste medische zorgen. Als we de vraag stellen hoe de paus de aanslag heeft kunnen overleven, volstaat het om te verwijzen naar de positieve effecten van de geneeskundige zorg die hij kreeg toegediend. Meer is niet nodig. De verwijzing naar een tussenkomst van Maria roept alleen maar extra vragen op: hoe is dit in zijn werk gegaan? Wat heeft ze dan precies gedaan waartoe de artsen alleen niet in staat waren? De verwijzing naar Maria is in strijd met het scheermes van Ockham, dat ons oproept om alle overbodige verklaringen te verwijderen.
Laat ik nog een ander voorbeeld geven. Iedereen zal wel vertrouwd zijn met het fenomeen van graancirkels. Oorspronkelijk ging het inderdaad om cirkels in het graan, die gevormd werden doordat het graan was platgeduwd. Gaandeweg werden de zogenaamde cirkels ingewikkelder; er verschenen allerlei figuren in het graan, van fractalen tot kwallen. Al snel waren er mensen die de hypothese naar voren brachten dat graancirkels werden gecreëerd door ufo’s – een vliegende schotel is, toch in onze voorstelling ervan, rond, dus als hij landt in een graanveld duwt hij het graan plat, en bij vertrek laat hij bijgevolg een graancirkel na. Om de meer ingewikkelde graancirkels te verklaren moet men, de ufo-hypothese volgend, toch al een stap verder gaan: het is niet erg waarschijnlijk dat er ufo’s zijn die de vorm hebben van een kwal bijvoorbeeld, en zo een kwal-afdruk in het graan nalaten. Men moet al redeneren dat de buitenaardse wezens, de aliens, ons bezoeken en die figuren scheppen in het graan. Dat is allemaal niet volstrekt onmogelijk, maar er staat een hypothese tegenover die veel economischer is, en dus onze voorkeur zal genieten bij toepassing van het scheermes van Ockham. Die hypothese is natuurlijk dat graancirkels mensenwerk zijn. We weten dat mensen dit kunnen, en we weten dat er mensen zijn die dit ook doen (want ze hebben bekend, of hun werk gefilmd en bekend gemaakt). De hypothese dat alle graancirkels mensenwerk zijn, is veel beter dan de hypothese die zegt dat graancirkels het werk van aliens zijn. De mensen-hypothese is voldoende als verklaring, terwijl de alien-hypothese alleen maar extra vragen oproept: waarom doen ze dit? Waarom brengen ze ons kennis die we al hebben? We kenden immers de cirkel al, het wiel en de kwal ook. Waarom brengen de aliens, die, als ze bestaan en ons bezoeken, onmiskenbaar wetenschappelijk en technologisch veel verder staan dan ons, ons geen kennis die nieuw is voor ons en waarmee we iets nuttigs kunnen doen? Waarom zien we ze nooit? Waarom landen ze nooit eens op de grote markt van Brussel? In plaats van een verschijnsel afdoende en zinvol te verklaren, roept de alien hypothese alleen maar andere, deels absurde vragen op. Dit geheel in tegenstelling tot de mensen-hypothese; bijgevolg is deze, de mensen-hypothese, superieur aan de alien-hypothese.
Een andere vuistregel steunt op het inzicht dat betrouwbare kennis coherent en samenhangend is. Het meest duidelijk komt dat naar voren in de wetenschappen: zo kunnen we de evolutiebiologie vastklikken aan de geologie, de paleontologie en de genetica; en de geologie sluit aan bij de fysica; de genetica bij de scheikunde, enzoverder.
Een pseudowetenschap heeft onder meer als kenmerk dat ze als het ware hangt te zweven; ze kan niet vastgeknoopt worden aan andere kennis, die onafhankelijk van haar ontwikkeld is. Ik vergelijk dit graag met het oplossen van een kruiswoordraadsel: iedereen heeft al de vervelende ervaring gehad een moeilijk woord te hebben gevonden dat je na verloop van tijd toch moet opgeven. Je denkt het juiste woord te hebben, maar na verloop van tijd stel je vast dat andere woorden, waarvan je redelijk zeker bent dat ze juist zijn, niet stroken met dat ene woord. Uiteindelijk moet je het opgeven, en op zoek gaan naar een ander woord, dat wel strookt met de andere woorden, en dus inpasbaar is in het geheel van het kruiswoordraadsel, waarvan uiteindelijk alle woorden in elkaar haken en elkaar versterken. Een fout woord is zoals een valse opvatting, of een bijgeloof, of een pseudowetenschap: op zichzelf kan zoiets misschien erg overtuigend zijn, maar er is iets grondig mis vanuit een ruimer perspectief. Zo bijvoorbeeld geloof je misschien in telepathie, omdat je zo nu en dan al een soort telepathische ervaring hebt gehad, bijvoorbeeld dat je aan iemand denkt en net op dat moment rinkelt je telefoon en het blijkt die persoon te zijn. Zoiets kan zeer overtuigend zijn; telepathie moet gewoon bestaan, dat kan niet anders. Maar als we deze opvatting in ons kennis-kruiswoordraadsel inpassen, dan merken we dat er ernstige problemen opduiken: zo is telepathie in strijd met basisinzichten van de fysica, op de eerste plaats het gegeven dat de overdracht van informatie altijd een materiële of energetische drager nodig heeft. Ook is er niets in de hersenwetenschappen dat wijst op een vermogen om op telepathische wijze informatie door te geven van het ene brein naar het andere. We kunnen dus het geloof in telepathie niet vastknopen aan de natuurwetenschappen en de neurowetenschappen, wat de kans dat telepathie niet bestaat bijzonder groot maakt. Bovendien hebben we een rationele alternatieve verklaring voor de zogenaamd telepathische ervaringen, met name het toeval. We denken zeer veel aan andere mensen, het is alleen maar normaal dat we zo nu en dan aan iemand denken net op het moment dat die persoon ons belt. Het zou eerder vreemd zijn mocht zoiets nooit gebeuren. Bovendien onthouden we natuurlijk de zogenaamde treffers, en vergeten we alle gevallen waarbij we aan iemand denken, die niet belt. Er is niemand die denkt: “hoe vreemd, ik denk nu al een minuut aan Piet, en die belt mij niet. Hier is iets paranormaals aan de hand”.
Als laatste vuistregel geef ik nog mee dat de bewijslast in een discussie ligt bij diegene die de meer onwaarschijnlijke bewering doet. Zo hoef ik niet te bewijzen dat pakweg telepathie of creationisme onwaarschijnlijk zijn, maar het is degene die er geloof aan hecht die me er positieve bewijzen moet van kunnen voorleggen.
Als we de waarde van dit soort vuistregels voor het kritische denken goed tot ons laten doordringen, wordt duidelijk dat we toch al een en ander weten over hoe we tot betrouwbare kennis en tot rationaliteit kunnen komen. Toch blijkt het buitengewoon moeilijk te zijn om de verworven wetenschappelijke en filosofische vaardigheden algemene ingang te doen vinden. Er wordt massaal gezondigd tegen Ockhams scheermes, zeer veel mensen hebben helemaal geen overtuigende bewijzen voor hun onwaarschijnlijke opvattingen, en denken dat hun kenniskruiswoordraadsel goed is ingevuld terwijl er verschillende zeer dubieuze woorden in voorkomen.
Het ligt dan ook voor de hand om ons af te vragen hoe dat komt? Het is onmiskenbaar waardevol om redelijk na te denken. Niemand is graag slecht geïnformeerd. Niemand gaat er prat op irrationeel te zijn, of lichtgelovig, of inconsistent of incoherent in zijn denken. Waarom slagen we er dan niet in om bijgeloof binnen enkele generaties een stille dood te laten sterven? Waarom zijn er nog steeds zoveel pseudowetenschappen? Waarom is internet vergeven van complottheorieën? Ik gaf eerder al aan dat het weinig heeft te maken met een gebrek aan verstand; in een zekere zin zelfs in tegendeel.
De meest fundamentele redenen waarom we zo kwetsbaar zijn én blijven voor irrationaliteit, zijn te vinden in de aard en de eigenschappen van ons kenvermogen zelf. Slordig denken is een neveneffect van het feit dat we überhaupt kunnen denken. Dat we objecten en gezichten in de wolken zien, is een spontaan bijverschijnsel van ons vermogen om reële objecten en gezichten te detecteren en herkennen.
Er zijn meerdere manieren om te ontrafelen hoe onze kwetsbaarheid ontstaat, of om bloot te leggen wat de zwakke plekken van ons kenvermogen zijn. In het vervolg op dit artikel kies ik er in de eerste plaats voor om een en ander toe te lichten vanuit het perspectief van de oplichterspsychologie. Oplichters, zoals mentalisten en goochelaars, hebben een al dan niet bewuste of intuïtieve kennis van onze zwakheden, waarvan ze handig gebruik maken om zich te verrijken. Een analyse van de manier waarop ze te werk gaan, kan ons dan ook leren wat onze psychologische zwakheden zijn en hoe we ons kunnen verdedigen en hoe we ons denkvermogen kunnen versterken.