Vermeersch: Het is mogelijk dat religieuze motieven een rol spelen. Wanneer zij in hun kinderjaren sterk religieus zijn opgevoed en op de een of andere manier de behoefte hebben om te geloven in een niet-materiële dimensie, kunnen ze die BDE beschouwen als "eindelijk een bewijs dat we toch gelijk hadden". Maar vanuit wetenschappelijk standpunt is het af te wijzen zich op die hypothese vast te pinnen, omdat er geen verklaringsmodel mee verbonden is. Beweren dat er een niet-materiële dimensie aanwezig is, blijft een louter negatieve ‘verklaring’ omdat men verder over dat niet-materiële niets kan zeggen. Vooral de mensen die een BDE hebben gehad, lijken het moeilijk te hebben om in te zien dat een subjectieve ervaring geen garantie biedt dat aan die ervaring ook een objectieve werkelijkheid beantwoordt. Men hoeft die ervaringen zelf niet te betwisten, die zijn er. Hetzelfde geldt voor hallucinaties: je kunt die ervaringen niet loochenen, evenmin als het feit dat ze zich als reëel voordoen, maar voor men die ‘realiteit’ ook een objectief karakter gaat toekennen, moet er een solide argumentatie voorliggen. Zolang men geen sluitend bewijs levert van het bestaan van die ervaren ‘realiteiten’ moet men er vanuit een methodologisch oogpunt van uitgaan dat het enkel om processen gaat die zich in ons brein afspelen.
Aan de Sorbonne promoveerde Elisabeth Tessier met een doctoraat over astrologie en in uw eigen universiteit publiceerde professor Lievens een boek over grafologie. Is er binnen de universiteiten een (postmoderne) mentaliteitswijziging aan de gang?
Vermeersch: Wat Elisabeth Teissier betreft: dat is volgens mij een onnoemelijk schandaal. Het is totaal onaanvaardbaar wat daar gebeurd is. Je kunt dat echter niet over de universiteiten in het algemeen zeggen, maar het is wel een feit dat er in bepaalde vakken zoals sociologie en ook in bepaalde richtingen van de psychologie tendensen bestaan die in een minder wetenschappelijke richting geëvolueerd zijn. Dat de strenge criteria het daar soms laten afweten is bijvoorbeeld duidelijk aangetoond door het boek van Bricmont en Sokal: Intellectueel bedrog.
Wat Stefan Lievens betreft is het zo dat de grafologie (persoonlijkheidsanalyse aan de hand van het handschrift, TS) binnen de psychologie lange tijd een halfslachtig statuut gehad heeft. Binnen de persoonlijkheidspsychologie bestaan een hele reeks tests waarvan men beweert dat men daarmee iemands persoonlijkheid kan beschrijven. Je hebt er die sommigen nogal betrouwbaar vinden, zoals de MMPI (de Minnesota Multiphasic Personality Inventory), je hebt in de tijd de ‘boomtest’ gehad, de TAT (de Thematic Apperception Test) waarbij men bepaalde figuren laat zien waarop je moet reageren. Je hebt ook de Szondytest gehad waar men op foto’s moet reageren, enz. De beroemdste is natuurlijk de Rorschachtest waarbij men je reactie op inktvlekken onderzoekt.
Het minste wat je kunt zeggen is dat testmethodes moeilijk te beoordelen zijn op hun wetenschappelijke waarde. Vaak gaat men ervan uit dat de onderzoeker over een speciale gave moet beschikken om de test te interpreteren: zo zijn er mensen die als heel bekwaam beschouwd worden om een Rorschachtest af te nemen. Nu, een test waarin je moet gespecialiseerd zijn, lijkt mij verdacht. Een test moet een routinematig karakter hebben. Als je in de scheikunde over een bijzondere gave zou moeten beschikken om een bepaalde verbinding op te sporen, zou iedereen dat bedenkelijk vinden; die verbinding moet opgespoord kunnen worden door iedereen die de juiste procedures van analyse geleerd heeft.
Aan die persoonlijkheidstests is er dus sowieso enige onzekerheid verbonden. Die kan slechts worden opgeheven door aan te tonen dat totaal uiteenlopende onderzoekers ermee tot dezelfde resultaten komen en bovendien dat die resultaten valide zijn: dat ze betrouwbare voorspellingen toelaten over de wijze waarop de onderzochte personen zich in het alledaagse leven of in hun beroep zullen gedragen. In verband met de grafologie stelt zich hetzelfde probleem, maar daar komt nog bij dat het aspect ‘bijzondere gave’ bij de interpretatie van de test heel belangrijk lijkt en bovendien is er een gebrek aan streng gecontroleerde verificatiepogingen. Dat doet ernstige vragen rijzen over de betrouwbaarheid. Dat grafologisch onderzoek kan echter in een soort waaier geplaatst worden naast andere persoonlijkheidstests, met een variabele graad van betrouwbaarheid, en daarom is het onwetenschappelijk karakter ervan niet zomaar evident.
Het lijkt plausibel dat uit de wijze waarop iemand schrijft een stukje van zijn persoonlijkheid tot uiting kan komen. Dat geldt bijvoorbeeld ook voor de mimiek en voor de wijze van spreken van een persoon. In verband met de astrologie zijn er argumenten om te stellen dat het gewoon niet kan dat de stand van de hemellichamen bij de geboorte een invloed heeft op de persoonlijkheid. Bij de persoonlijkheidstests en dus ook bij grafologie ligt de evidentie van onbetrouwbaarheid niet op hetzelfde niveau. Misschien kan in het schriftbeeld de persoonlijkheid een heel klein beetje tot uiting komen. Onderzoek moet dat uitmaken, maar dat geldt ook voor de andere persoonlijkheidstests. Dat maakt de definitieve beoordeling van grafologie iets omslachtiger.
Over alternatieve therapieën
Alternatieve behandelingen en "natuurdenken" zijn erg in trek, denk aan homeopathie, acupunctuur, osteopathie en chiropraxie. Die lijken op termijn erkenning af te dwingen puur op basis van hun aanhang, zonder dat er een bewijs van werking geleverd is. Bestaat er een gevaar dat de wetenschap het toch zal moeten afleggen tegen deze commercie? Verliest de skepticus hier de strijd?
Vermeersch: Hier stelt zich het probleem van de interactie tussen deskundigheid en democratie. Aan de ene kant hebben we de medische wetenschap waar met strenge methodes (meer en meer de zogenaamde evidence based medicine) onderzocht wordt of bepaalde therapieën al dan niet waardevol zijn. Aan de andere kant heb je de overheid die verantwoordelijk is voor de volksgezondheid en dus niet-werkzame therapieën moet afwijzen en die zeker niet financieren. Die overheid wordt geconfronteerd met de adviezen van wetenschappelijke deskundigen, maar moet ook rekening houden met de wensen van het publiek, want de macht van de politici hangt af van democratische verkiezingen.
Wanneer brede lagen van de bevolking eisen dat de zogenaamd alternatieve geneeswijzen door de overheid erkend en gefinancierd worden, zitten we met een probleem. De deskundigen wijzen die geneesmethodes af, maar zij vertegenwoordigen de bevolking niet. Zoals ik reeds vermeldde, is het ook op dit terrein noodzakelijk dat de mensen op adequate wijze worden voorgelicht zodat slechts een minderheid nog een beroep zal doen op de alternatieve geneeswijzen.
Velen mensen zeggen over alternatieve behandelingen "baat het niet dan schaadt het niet".
Vermeersch: Dat gaat niet altijd op. Met water en een geringe dosis alcohol, zoals homeopathische bereidingen vaak zijn samengesteld, kun je inderdaad niemand vergiftigen. Maar voor bepaalde ernstige aandoeningen bestaan er heel werkzame middelen en als in de plaats daarvan dan een homeopathisch middel wordt voorgeschreven, kan dat noodlottige gevolgen hebben.
Volgens mij zouden alleen gediplomeerde artsen behandelingen zoals met homeopathie mogen toepassen. Als dan blijkt dat bij een patiënt ten onrechte een alternatief middel gebruikt werd, met negatieve gevolgen, terwijl er een behoorlijk klassiek middel bestond, zou de arts daarover verantwoording moeten afleggen en eventueel gestraft worden.
Wat denkt u van de uitspraak dat de allopathie de politiek dominante vorm van geneeskunde is?
Vermeersch: Ten eerste bestaat er geen ‘allopathie’. Er is de standaardgeneeskunde, waarvan bewezen is dat ze werkt. Allopathie is een term die homeopaten daaraan geven. Homeopathie is een bepaalde methode die beweert op vlak van gezondheid het gelijke met het gelijke te behandelen, maar dat is maar een bewering. Daar bestaan geen solide bewijzen voor.
Nu, de standaardgeneeskunde moet gebaseerd zijn op wetenschappelijk onderzoek, evidence based. Bovendien moet de theorie over de werking ervan stroken met de resultaten van de natuurwetenschappen, ondermeer op scheikundig en fysiologisch vlak. Als dat het geval is, moet de overheid die inderdaad een bevoorrecht statuut geven, om de volksgezondheid te beschermen. Niemand zal aanvaarden dat vliegtuigen gebouwd worden door mensen die een ‘alternatieve’ visie hebben op de natuurkunde of de scheikunde. Er is geen enkele reden om de natuurwetenschappelijke gegevens in de geneeskunde niet te laten respecteren.
Homeopaten zouden opperen "wij zien de resultaten in de praktijk".
Vermeersch: In de geneeskunde zijn er heel wat aandoeningen die na verloop van tijd spontaan genezen; andere hebben baat van het feit dat een arts zich ernstig met de patiënt bezighoudt, ongeacht de therapie die hij gebruikt: men noemt dat het placebo-effect. Ten derde zijn er mensen die al een klassieke therapie gekregen hebben voor bijvoorbeeld kanker. Ze gaan ook nog eens naar een homeopaat, aan wie ze uiteindelijk de verdienste geven die eigenlijk de chirurg toekomt. Het naast elkaar bestaan van de twee draait meestal in het voordeel van de homeopaten uit, want als de homeopaten alle ziekten zouden moeten genezen, enkel en alleen met homeopathie, dan zou men zeer vlug beseffen dat het niet lukt en de homeopathie overboord gooien.
Heeft een eventuele erkenning van bepaalde alternatieve behandelingen ook geen mogelijk positief gevolg: ze zouden gecontroleerd door erkende artsen kunnen worden uitgevoerd waardoor uitwassen, mensen met slechte intenties, aan banden kunnen worden gelegd. Wat is uw oplossing voor dit maatschappelijk probleem?
Vermeersch: Hoe men het fenomeen van de alternatieve geneeswijzen het best aanpakt, is een moeilijke vraag. Als men een ‘erkenning’ gewoon ziet als een registratie: die mijnheer is acupuncturist, die mevrouw homeopate enzovoort, dan zou dat een aantal misbruiken kunnen uitschakelen omdat iedereen, ook de patiënt, goed zou weten wat men van een bepaalde ‘therapeut’ mag verwachten. Maar men moet vermijden - en in dat opzicht was het voorstel van minister Colla fout - dat die registratie door het publiek geïnterpreteerd wordt als een erkennen van de werkzaamheid van de therapie. En zeker mag men zo’n registratie niet laten afhangen van een opleiding en examens: een opleiding tot een methode waarvan de werking niet bewezen is, moet toch absurd genoemd worden! De erkenning onder de vorm van terugbetaling lijkt mij eveneens onaanvaardbaar omdat de ziekteverzekering dan impliciet een zekere werkzaamheid suggereert.
Over materialisme, emoties en geloof
Volgens de materialist is alles tot materie te herleiden, ook onze emoties en ons bewustzijn. De skepticus staat kritisch tegenover paranormale fenomenen en pseudo-wetenschap. Vallen die twee voor u noodzakelijk samen?
Vermeersch: Tot op zekere hoogte. De materialistische visie leidt automatisch tot die van de skepticus. Maar er zijn mensen die skepticus zijn en toch een bepaalde vorm van religiositeit beleven, die essentieel bestaat uit bepaalde houdingen, emoties en gedragswijzen ten overstaan van het heelal, een godheid en de medemens. Zolang zij daaruit geen cognitieve conclusies trekken die met de wetenschappelijke resultaten in strijd zijn, kan men hun vanuit een wetenschappelijk oogpunt ook niets verwijten.
Is het materialisme bewijsbaar?
Vermeersch: Deze vraag is ongelukkig geformuleerd. Materialisme heeft betrekking op de vraag welke algemene visie we hebben over het kennen van de wereld. De materialist gaat ervan uit dat we alle fenomenen die zich in de wereld voordoen het best kunnen verklaren door de veronderstelling dat alles in die wereld zich gedraagt volgens een samenhangend geheel van wetten over de basisobjecten van de wereld: die objecten en wetten die men in de natuurwetenschappen, met als basis de natuurkunde, bestudeert. Het materialisme is een monisme; dat betekent dat er één samenhangend geheel van objecten en wetten bestaat, die uiteindelijk in een unieke theorie hun verklaring zullen vinden. Zodra de materialist met een reeks fenomenen te maken heeft, gaat hij na hoe die een plaats kunnen vinden in dat samenhangend geheel van de natuurwetenschappen.
De basismotivering van de materialist is zijn opvatting over wat een verklaring is. Als iemand vraagt waarom een steen die je loslaat naar beneden valt, kun je aantonen dat dit een bijzondere toepassing van de wetten van Newton is; als iemand vraagt waarom de planeten zo rond de zon draaien, kan men het antwoord eveneens afleiden uit de wetten van Newton. Een verklaring is des te krachtiger en meer overtuigend naarmate blijkt dat men een steeds groter aantal fenomenen, die op het eerste zicht niets met elkaar te maken hadden (vallende stenen en planeetbewegingen rond de zon), uit dezelfde theorie kan afleiden. Zo ontstaat spontaan de behoefte om nieuw ontdekte fenomenen telkens weer vanuit een steeds meer overkoepelende theorie te verklaren. Het ideale eindstadium van zo’n benadering is dat je alle fenomenen uit die eenheidstheorie kunt afleiden: het materialisme stelt dat we steeds dichter dat ideaal kunnen benaderen. Deze opvatting werd in de loop van de ontwikkeling van de wetenschappen meer en meer bevestigd. Deze vaststelling levert uiteraard geen ultiem bewijs: ooit zouden we misschien op fenomenen kunnen stoten die alleen via een totaal andere benadering een eigen type van verklaring hebben.
Het dualisme, dat stelt dat er naast de natuurwetenschappelijk verklaarbare dingen ook andere, zogenaamd geestelijke dingen bestaan, met eigen wetmatigheden, vormt een alternatieve opvatting tegenover het materialisme. Een pluralisme dat aanneemt dat er nog meer onderling onherleidbare verklaringsschema’s nodig zijn, vormt nog een andere opvatting.
De feiten tonen aan dat noch het dualisme, noch het pluralisme ooit een positieve bijdrage geleverd heeft tot een betere verklaring van de waargenomen fenomenen. Ze kenmerken zich essentieel door het - vruchteloos - zoeken naar argumenten tegen het materialistisch monisme. Ook het idealistisch monisme, dat stelt dat er alleen maar geestelijke dingen bestaan, heeft nooit geleid tot enig beter inzicht in de samenhang van de dingen.
Uit de geschiedenis van de wetenschap en van het menselijk denken in het algemeen blijkt manifest dat de houding van de materialist de meest aangewezene is om zoveel mogelijk kennis te verwerven en te synthetiseren. Wie immers bij voorbaat het materialistisch monisme uitsluit en bijvoorbeeld stelt dat de zogenaamd geestelijke fenomenen van een andere orde zijn, zal niet alles in het werk stellen om ze tot de natuurwetenschappen te herleiden: m.a.w. als ze uiteindelijk toch herleidbaar blijken te zijn, zal de materialist dat hebben gevonden, want de anderen zochten al lang niet meer. Omgekeerd, als zou blijken dat er onherleidbare fenomenen bestaan, zal de materialist dat vroeg of laat moeten vaststellen: geen enkel inzicht riskeert hierbij definitief in het gedrang te komen. Als men dezelfde redenering wil maken in verband met het dualisme of het idealisme, zal blijken dat ze in het onderzoek tot nu toe zo steriel gebleken zijn dat er helemaal niets verloren is door ze niet als uitgangpunt te nemen. Dat alles maakt het goed recht van de materialistische houding steeds plausibeler.
Wat is de voornaamste reden waarom een aantal mensen geen materialist kan zijn?
Vermeersch: Ik denk dat zij in verband met dat geestelijke domein hopen dat er "iets" bestaat. Deze hoop beantwoordt vooral aan de existentiële behoefte om aan te nemen dat er iets is wat onze materiële wereld te boven gaat.
Stuit de materialist niet op grenzen? Zal de mens ooit helemaal ontrafeld kunnen worden, neem nu het menselijke bewustzijn?
Vermeersch: Dat zijn twee vragen. Kan mijn individueel bewustzijn ooit ontrafeld worden? Vermoedelijk niet, want de enige die mijn bewustzijn echt volledig kan kennen ben ik: niemand zal van buiten uit ooit in mijn bewustzijn kunnen doordringen. Indien dat wel zou gebeuren, zou het niet meer mijn eigen bewustzijn zijn, maar een gedeeld bewustzijn: als ik pijn voel zou die ander dat ook voelen.
De tweede vraag betreft de algemene mechanismen volgens dewelke een bewustzijn werkt. Ik denk dat het principieel mogelijk is deze mechanismen te doorgronden. Precies omdat ik ervan overtuigd ben dat men principieel een machine kan maken die een typisch menselijk bewustzijn heeft. Als we die machine nu Jan Jansen noemen, dan zal men dat individueel bewustzijn van Jan Jansen niet kunnen ontrafelen, om dezelfde reden als hierboven: als we er deel aan hebben is het geen eigen bewustzijn meer. Maar aangezien we de algemene structuren die tot dat bewustzijn leiden, zelf zullen gebouwd hebben, zullen we dan wel een antwoord hebben op de vraag hoe een menselijk bewustzijn in het algemeen werkt. Het eigen bewustzijn van die machine die nu Jan Jansen geworden is, zullen we nooit kennen, omdat iedereen alleen zijn eigen bewustzijn kan kennen. Hij zal zichzelf natuurlijk veel beter kennen dan wij nu, omdat wij tot nu toe de detailstructuur van onze hersenen niet kunnen doorgronden, maar die machine zal dat wel kunnen. Hij zal de plannen voor zich liggen hebben. Dus de ideale mens, de mens die zichzelf volledig kent, zal die kunstmatige mens zijn.
Ideale mens, zegt u?
Vermeersch: Op het gebied van kennisverwerking wel te verstaan: hij/zij zal een beter inzicht in zichzelf hebben dan wij. Overigens wil ik vragen dat men zich niet ‘racistisch’ of anderzijds discriminerend tegenover die Jan Jansen zou opstellen.
Zijn er nog andere manieren om te ‘weten’ buiten de wetenschap?
Vermeersch: Er zijn zeer veel manieren om te weten buiten de wetenschap. Je kunt kijken en zien dat daar een stoel staat. Maar als er twijfel is over de betrouwbaarheid van een bepaalde waarneming of een bepaald inzicht - zoals: staat die stoel daar werkelijk of heb ik een hallucinatie? - dan moet je wetenschappelijke methodes gebruiken. Voor alledaagse zaken heb je die natuurlijk niet nodig.
Loert er voor skeptici of materialisten door hun rationele houding geen imagoprobleem om de hoek? Vanwaar de indruk bij velen dat skeptici een grijs en triestig leven leiden en geen fantasie hebben?
Vermeersch: Dat is een uitermate naïeve bedenking. Skeptici hebben evenveel emoties of kunnen evenveel emoties hebben als alle andere mensen: negatieve en positieve emoties.
Ik denk dat het énige wezenlijke verschil hierin ligt dat, als het om problemen gaat van cognitieve aard, die betrekking hebben op kennis van de wereld, de meeste skeptici zullen pogen zich niet door hun emoties te laten overweldigen. Maar als het nìet over cognitieve problemen gaat, bijvoorbeeld verliefdheid of beleving van schoonheid, dan verschilt de skepticus niet van andere mensen. Een skepticus kan evengoed met een onnoemelijke ontroering naar Bach luisteren als iemand anders. Maar zodra iemand zou beweren dat hij in de muziek van Bach diepzinnige inzichten over de kwantumelectrodynamica gevonden heeft, dan scheiden zich de wegen. De grootsheid van die muziek bevindt zich op een eigen terrein dat niet met dat van kennis van de wereld verward moet worden.
Waarvan krijgt u de tranen in de ogen?
Vermeersch: Van de aria uit de Mattheuspassie: “Mache dich mein Herze rein”.
U bent tussen de leeftijd van 19 en 24 jaar jezuïet geweest. Sindsdien bent u uitgesproken materialist. Toch laten sommige van uw collega's academici zich wel eens denigrerend uit wanneer zij zeggen dat u eigenlijk nog steeds een jezuïet bent. Wat bedoelen zij daar volgens u mee?
Vermeersch: Wel, dat zijn mensen die zelf nooit jezuïet geweest zijn en die dus niet weten waarover ze spreken. Wanneer men vijf jaar zijn persoonlijkheid ontwikkeld heeft binnen een context die een diepgaande invloed had, zal die persoonlijkheid daar wel enigszins mee door bepaald zijn. Dat geldt echter voor allerlei omgevingen en vormingswijzen en het is heel moeilijk om de aard daarvan precies te achterhalen.
Wat sommigen onder hen misschien bedoelen is dat mijn huidige belangstelling voor het christendom daarmee te maken heeft, kortom, dat ik misschien nog met problemen op dat gebied worstel. Ik moet ze ontgoochelen. Het lijkt me overigens nogal aanmatigend te denken dat men weet wat de diepere motivaties van een ander zijn. Toen ik uit de orde trad was ik nog niet volledig ongelovig, maar het jaar dat daarop volgde was ik vrij veel met die problematiek bezig en na dat jaar had ik de zaak definitief voor mezelf uitgemaakt: ik had de rustige zekerheid dat de god van het christendom zeker niet bestaat. Die rust heeft me nooit meer verlaten. Wel blijf ik geïntrigeerd door het feit dat veel mensen nog altijd geloven, hetzij in het christendom, hetzij in de islam,…, hetzij in paranormale fenomenen of pseudo-wetenschappen en ik meen dat dit in veel gevallen te wijten is aan onwetendheid. Aangezien ik in die materie nogal beslagen ben, beschouw ik het als mijn plicht om soms mensen in hun zoektocht te helpen. Dat vormt echter vooral een onderdeel van mijn behoefte om mijn ideeën te verspreiden en met mensen in discussie te treden.
Heeft die manier van debatteren iets met uw verleden te maken?
Vermeersch: Neen, dat is vooral een karaktereigenschap: mijn vader was exact zo.
Hoe zou u uzelf als filosoof, ethicus en skepticus willen omschrijven? Tot welke strekkingen of stromingen rekent u uzelf? Men zegt wel eens, Vermeersch is een neopositivist.
Vermeersch: Ik denk dat ik tot mijn eigen strekking behoor. Maar ik sta natuurlijk het dichtst bij het neopositivisme, met die nuancering dat ik iets kritischer sta tegenover de wetenschap. Niet tegenover de wetenschappelijke methode, maar wel tegen het wetenschappelijk-technologisch optimisme: de overtuiging dat wetenschap sowieso de problemen zal oplossen. De wetenschap is ons beste instrument om cognitieve problemen op te lossen, maar de problemen van het menselijk leven en de vraag naar een optimale organisatie van de maatschappij zijn niet louter cognitief: daar moeten keuzes gemaakt worden op basis van waarden.
Over een tweede verschilpunt heb ik reeds in mijn doctoraat geschreven. De neopositivisten van de Wiener Kreis waren van mening dat zinnen ofwel zinvol zijn ofwel zinledig. Die strikte scheiding aanvaard ik niet, omdat ik die thematiek vanuit de informatietheorie bekijk. Er zijn wel zinnen die volgens een strikte logica geconstrueerd zijn en duidelijk naar ervaringsgegevens verwijzen. Daarvan kan men duidelijk uitmaken of ze waar of vals zijn, die zijn volledig zinvol. Daarnaast zijn er die door gebrek aan logische structuur of door totale afwezigheid van verbinding met ervaringsgegevens onzinnig zijn. Maar tussen die twee uitersten in bestaan er heel wat zinnen waar logisch iets aan mankeert of die slechts vaag naar ervaring verwijzen. Ze zijn te vergelijken met een gestoord kanaal in de informatietheorie: ze zijn niet volledig zinvol, maar ook niet volledig zinloos. Veel zinnen bij Heidegger, bijvoorbeeld, beantwoorden niet aan de strikt logische normen en ze bevatten dus minder informatie dan correct geconstrueerde zinnen, maar daarom zijn ze nog niet volkomen zinloos.
Zijn er nog andere filosofische stromingen waar u verwantschap mee voelt?
Vermeersch: Voor wat het totaalconcept over de wereld betreft hou ik nogal veel van Spinoza, maar dan los van zijn positieve houding ten overstaan van de werkelijkheid. Voor mij is de werkelijkheid neutraal, niet goed of niet slecht. Zijn manier om te pogen een samenhang te construeren met betrekking tot de werkelijkheid en het eigen leven, inclusief de plaats van de ethiek daarin, vind ik echter grandioos. En aan de andere kant waardeer ik ook David Hume.
En als ethicus?
Vermeersch: Over ethiek heb ik een eigen theorie. Die is slechts in flarden neergeschreven; ik moet die, als ik eens tijd vind, uitvoerig ontwikkelen.
Dank u voor dit gesprek.
Deel 1 van het interview vindt u hier.