Over skepticisme
U bent de meest bekende skepticus in België, en niet onbekend in Nederland. Hoe komt het dat er maar weinig intellectuelen en wetenschappers zich, zoals uzelf, openlijk op kritische wijze uitspreken over het zogenaamd paranormale, over alternatieve "geneeswijzen" en dergelijke zaken meer?
Vermeersch : Dat is het gevolg, meen ik, van de tendens tot overspecialisatie. In de 18de eeuw had je Les Philosophes; die waren wetenschapsmens, filosoof en literator tegelijk. Iemand als d'Alembert bedreef de wiskunde en de natuurkunde en was tevens een van de samenstellers van de Encyclopédie, een werk dat alle kennis van die tijd verzamelde. Zelfs Voltaire, die in essentie een literaire figuur was, heeft toch geprobeerd de fysica van Newton te bestuderen, zij het met de hulp van zijn vriendin Mme du Châtelet, die een goede wiskundige was. Naast hun brede belangstelling hadden die mensen ook de overtuiging dat zij hun kennis en hun redelijkheid moesten toepassen op alle problemen; een mentaliteit die heel goed in de Encyclopédie tot uiting kwam. Sinds de 19de en vooral de 20ste eeuw is de wetenschap zo complex geworden dat de wetenschapsmensen zich moeten specialiseren in één bepaald domein en daardoor veelal niet de tijd hebben om zich te interesseren voor wetenschap in het algemeen en, wat nog belangrijker is, voor een wetenschappelijke, redelijke visie op de wereld en het leven. Weinig mensen lijken nog de behoefte te hebben aan een rationeel totaalbeeld van de wereld. Op het gebied van het paranormale hebben velen nog wel spontaan een skeptische houding, maar ze wensen daar niet dieper op in te gaan. Zo vinden de meeste astronomen vanuit hun eigen specialiteit dat astrologie onzin is, maar ze zien niet de noodzaak om daar veel tijd aan te besteden. Hetzelfde geldt voor psychologen, fysici, enzovoort.
Nochtans zien we vooral midden de jaren '70 wereldwijd een opkomst van skeptische verenigingen, met een ledenaantal dat gestaag groeit. Vanwaar eigenlijk die recente ontwikkeling?
Vermeersch : Daarover stel ik me al een hele tijd vragen. Als ik dat bij mezelf bekijk moet dat begonnen zijn rond 1960. Ik herinner mij dat ik geïntrigeerd werd door het feit dat Leo Apostel daar helemaal geen belangstelling voor had. Ludwig Wittgenstein vond het geloof in paranormale fenomenen zo onnozel dat hij zelfs onderzoek erover afwees. Rudolf Carnap, die heel tolerant was, vond wel dat er onderzoek moest gebeuren, maar waarom Apostel daar niet door geboeid was, heb ik nooit geweten. Ikzelf vond dat, als paranormale fenomenen aan een werkelijkheid zouden beantwoorden, ze onnoemelijk belangrijk waren, want dan zouden we de natuurkunde grondig moeten omvormen. In de jaren vijftig zijn er wel enkele onderwerpen op een wetenschappelijke wijze behandeld; zo heeft de Koninklijke Nederlandse Academie voor Wetenschappen een onderzoek ingesteld naar het al dan niet bestaan van aardstralen (1954-1955) en men is tot een negatief resultaat gekomen. Daarmee was de kous af. Ik denk dan ook dat veel wetenschapsmensen tot de jaren '60 geen belangstelling vertoonden omdat ze ervan overtuigd waren dat het onderwerp voorbijgestreefd was. Sinds de tweede helft van de jaren '60 werd vanuit verschillende hoeken meer en meer kritiek uitgeoefend op de wetenschap. Denk aan de problematiek van de atoombom, de atoombewapening, de kernenergie, de ecologische problemen. Reeds in 1962 verscheen Silent Spring van Rachel Carson, die de problematiek van de DDT- vergiftiging en het pollutieprobleem in het algemeen naar voren bracht. In de loop van de jaren '60 werd het bon ton kritiek uit te oefenen op wetenschap en techniek, hetzij vanuit ecologische hoek, hetzij vanuit de weerstand tegen de bewapeningswedloop. Wat ik nu zeg moet nader onderzocht worden, maar ik vermoed dat die terechte kritiek langzamerhand uit-breiding genomen heeft en is omgeslagen in een irrationele richting. In plaats van te wijzen op gevaar-lijke uitwassen van wetenschap en techniek, gaat men de wetenschap in het algemeen als fout verklaren en de stelling ontwikkelen dat een andere benadering van de wereld mogelijk en noodzakelijk is. Vooral in de hippie-beweging maakte die gedachte opgang: in The Age of Aquarius, (het komende Tijdperk van de Waterman) zou, zo dacht men, een andere denkwijze doorbreken. In het spoor daarvan kwam dan het succes van allerlei nieuwe ideeën over godsdienst en "spiritualiteit", het streven naar nieuwe middelen om gezond te zijn naar geest en lichaam, en tevens de belangstelling voor allerlei paranormale en vreemde fenomenen; een mentaliteit die men onder de hoofding New Age kan rangschikken. Ik denk dat de opkomst van de skeptische bewegingen een reactie is tegen het succes van New Age en alles wat daarmee samenhangt: de belangstelling voor pseudowetenschappen en het paranormale en het algemene wantrouwen tegenover de wetenschap. De wetenschap verloor aan geloofwaardigheid en respect bij de mensen en daardoor ontstond de mogelijkheid om op allerlei terreinen de irrationele toer op te gaan.
In 1990 was u mede-oprichter van SKEPP, de Studiekring voor Kritische Evaluatie van Pseudo-wetenschap en het Paranormale. Is dat volgens u een geslaagd initiatief?
Vermeersch : Ik denk dat wij toch iets gerealiseerd hebben in Vlaanderen. Er bestonden voor de oorlog al skeptische bewegingen van beperkte omvang. Er was in Gent professor Bessemans, die experimenteel onderzoek deed over paranormale fenomenen; dan heb je op Belgisch niveau het Comité Para gehad, dat m.i. eerder een sluimerend bestaan leidde. Met SKEPP hebben we toch stilaan een beweging op gang gebracht die meer en meer aandacht gekregen heeft, ook in de media.
Believers en non-believers, een achterhoedegevecht?
Houden skeptici geen achterhoedegevecht tegen succesrijke maatschappelijke tendensen zoals de opmars van de homeopathie, het geldgewin rond helderziendheid, de astrologie enzovoort?
Vermeersch : Ik denk niet dat je het een achterhoedegevecht kunt noemen: wij hebben, ook al klinkt dat aanmatigend, sowieso het gelijk - en dus de toekomst - aan onze kant. Zolang de wetenschappelijke resultaten stand houden, staan degenen die erop voortbouwen aan de goede kant. Als je denkt dat de hele wereld volkomen irrationeel gaat worden, is het een achterhoedegevecht. Maar dan wel het gevecht van een achterhoede die gelijk heeft (lacht). Neen, ik denk dat, zodra een voldoende aantal wetenschapsmensen zich bewust worden van de risico1s die verbonden zijn aan de verspreiding van pseudowetenschap en het paranormale, een beweging in omgekeerde richting zal plaatsvinden, waardoor velen de noodzaak van blijvende waakzaamheid zullen inzien. Het is immers een moeilijke strijd: voortdurend komt men met nieuwe pseudotheorieën en paranormale fenomenen voor de dag - denk aan het succes van de "bijna-doodervaringen" op dit ogenblik. Het is een strijd vergelijkbaar met die tegen virussen: die vernieuwen zich altijd weer en je hebt dus geregeld aangepaste vaccins nodig. Er zit blijkbaar in de mens een tendens tot irrationaliteit en de strijd daartegen is nooit definitief gestreden.
Zou men kunnen zeggen dat de New Age een nieuw soort religie is: men wil blijven geloven maar los van religieuze instituten.
Vermeersch : Juist, maar dan moet je natuurlijk het woord religie breed opvatten. In feite zijn er twee grote types. Er zijn de religies die gebaseerd zijn op een openbaring door een god, of, zoals in het boeddhisme, op uitspraken van een wijze. Zo'n openbaring leidt meestal tot een vrij samenhangende leer over de grondslagen van de wereld en vooral van het menselijk leven: dat is zo in het judaïsme, het christendom en de islam en ten dele ook in het boeddhisme. Een ander type van religie vormen de volksreligies, die karakteristiek waren of zijn voor een bepaalde etnie: daar zitten mythen in, geloof in magische krachten, allerlei rituelen, waarin basisbehoeften van de menselijke psyche worden bevredigd, zonder dat een echt samenhangende theorie aanwezig is. Ik krijg de indruk dat de meer onsamenhangende, mythisch en magisch getinte opvattingen die men in de volksreligies vond, opnieuw succes krijgen, maar dan zonder het ethisch aspect. De openbaringsreligies verliezen hun kracht, vooral op het dogmatisch gebied en de mensen zoeken naar allerlei opvattingen en gedragswijzen waarin taboe, magie, mythe en ritueel een sterkere rol spelen.
Tremendum et fascinans, dat wat mensen vrees inboezemt en fascineert?
Vermeersch : Inderdaad. Krachten die angstwekkend zijn, bijvoorbeeld, en daardoor juist fascinerend, zodat men ze zich wil toe-eigenen, soms met zekere personificaties erbij. De primitief denkende mens, die op basis van allerlei associaties (bijvoorbeeld zaken die met de dood verband houden) bepaalde fenomenen als angstwekkend ervaart (in dit geval lijken of bloed), gaat juist daardoor denken dat er macht in zit. Waarom zou men anders angst hebben? Door de angst te overwinnen hoopt men die macht voor zich te verwerven. Die emoties van angst en begeerte kunnen zo sterk zijn dat ze niet meer door de rede gecontroleerd worden, vandaar de tendens tot het irrationele die ermee samengaat. Via de geïnstitutionaliseerde godsdiensten kon men die tendens ook uitleven, maar binnen duidelijk omschreven kaders.
De geschiedenis toont aan dat bepaalde vormen van geloof schadelijk kunnen zijn voor maatschappij en individu. Is er een grens aan de vrijheid van mensen voor wat betreft hun geloof en keuzes die daarmee te maken hebben? Moeten mensen daarin steeds vrij gelaten worden?
Vermeersch : De mens moet natuurlijk vrij gelaten worden in zijn geloof of keuze. Maar wat is vrij laten? De echt vrije mens is de mens die over alle middelen beschikt om op een redelijke wijze zijn eigen mening te vormen. Dat veronderstelt in de eerste plaats dat hij moet beschikken over de nodige voorlichting. Een mens die niet voorgelicht is over de natuurwetten zal, wanneer hij met vreemde fenomenen geconfronteerd wordt, geneigd zijn die toe te schrijven aan allerlei duistere krachten. Als hij voorgelicht is zal hij inzien dat die fenomenen gehoorzamen aan doodgewone natuurwetten: "wonder en is gheen wonder". Daarin spelen opvoeding en onderwijs een wezenlijke rol. Maar ook de continu voortgezette opleiding is belangrijk: mensen moeten gestimuleerd worden om zich bij te scholen in de nieuwste wetenschappelijke inzichten. Pas wanneer men over de relevante informatie beschikt, kan men echt volwaardig en autonoom oordelen. Er is dus zeker ook een maatschap-pelijke verantwoordelijkheid om ervoor te zorgen dat mensen effectief adequaat worden voorgelicht, zodat zij vrij kunnen oordelen. Dat sluit niet uit dat mensen het recht hebben onwetend en dus onvrij te blijven, maar dat is dan wel hun eigen fout.
Dan vormt bijvoorbeeld het internet toch een serieus probleem, daar circuleert veel ongecontroleerde onzin?
Vermeersch : Onvoorstelbaar veel nonsens, ja. Het is van belang het inzicht te verspreiden dat wat op het internet staat geen evangelie is. Waarbij ik niet gezegd wil hebben dat wat in het evangelie staat, evangelie is (lacht).
De skeptische houding wordt soms ervaren als arrogant. Zijn skeptici wel voldoende tactvol in hun kritische benadering, of heeft dit vooral te maken met botsende wereldbeelden en wensdenken?
Vermeersch : Er is een zekere tendens tot arrogantie bij de skepticus om de eenvoudige reden dat hij het op een gegeven moment beu wordt steeds weer op dezelfde naïeve beweringen te moeten antwoorden. Neem bijvoorbeeld goocheltruuks die voorgesteld worden als paranormale fenomenen maar die al honderden keren ontmaskerd zijn. Als de skepticus telkens weer moet uitleggen dat hier bedrog en onwetendheid een rol spelen, ontstaat er mogelijk een gevoel van irritatie. Dat is normaal. Je legt dat tien keer uit en je krijgt altijd dezelfde opmerkingen terug. Daarom moeten skeptici een zekere ascese voor zichzelf hebben en zich ervan weerhouden om te lachen of zich van de zaak af te maken - hoewel ze daar spontaan de neiging toe voelen. Wanneer we er niet in slagen dat gevoel van irritatie te onderdrukken, wil dat wel eens overkomen als een zekere arrogantie. We moeten proberen ons daarvoor te hoeden, dat is juist.
Als de skeptische houding zich richt op het paranormale en pseudo-wetenschap, hoe ver moet men die kritische houding dan doortrekken? Ik hoor bijvoorbeeld geen skepticus kritiek uiten op de milieuproblematiek, bepaalde aspecten van de theorie van Marx of die van het liberalisme? Zijn skeptici bang voor ideologische connotaties?
Vermeersch : Je moet een onderscheid maken. Er zijn beweringen over fenomenen die manifest in strijd zijn met goed gekende natuurwetten. Daarover kan de skepticus zich vrij snel een oordeel vormen. Denk aan astrologische beweringen, die totaal in strijd zijn met alles wat we weten over hoe de mens in elkaar zit. Maar wanneer het gaat over disciplines zoals de psychoanalyse, theorieën zoals het marxisme of het liberalisme, dan is er uiteraard niet zo'n evidentie, op strikt natuurwetenschappelijke gronden, dat die beweringen niet waar kunnen zijn. En als het nu gaat over godsdienstige en algemeen ideologische opvattingen, dan zijn die altijd nogal sterk verbonden met bepaalde visies over hoe de wereld in elkaar zou moeten zitten of hoe de mens zich zou moeten gedragen. Visies die eigenlijk niet van wetenschappelijke aard zijn en waarover je dus met wetenschap ook niets kunt zeggen. Hier en daar kunnen daar ook wel echt onwetenschappelijke elementen zitten, maar het is beter dat de skepticus niet op alle slakken zout legt. Men kan over die terreinen rationele discussies voeren, maar ik zou die niet direct situeren onder de hoofding van de skepticus.
Van nature spiritueel?
Spirituele ervaringen blijken neurologisch verklaarbaar, je kan ze zelfs kunstmatig opwekken. Is er een aangeboren neiging tot geloof of lichtgelovigheid?
Vermeersch : Het woord spiritualiteit wordt in veel verschillende contexten gebruikt. De term komt eigenlijk uit de christelijke en dan vooral de monastieke traditie, de traditie van de kloosters. Een spiritualiteit is een wijze waarop men het geloof beleeft binnen bepaalde types van meditatiethema1s, van karakteristieke gedragingen en gebedsvormen. Zo spreekt men van de spiritualiteit van de benedictijnen, van de jezuïeten, enz. Dat is de wijze waarop zij het geloof beleven en de wijze waarop zij het geloof een specifieke vorm geven, in hun gebed, in hun handelingen, in hun denken en voelen. Meer algemeen betekent spiritualiteit de eigenschap van mensen om zich, naast de gedragingen in het alledaagse leven, ook bezig te houden met de vraag hoe zij hun totale leven en handelen willen richten: welke symbolen zij daarbij het liefst gebruiken, op welke teksten zij zich beroepen, door welke voorbeelden zij zich het liefst laten inspireren. Met de Engelse term spiritualism komt daar nog een complicatie bij. Daarmee bedoelt men een reeks overtuigingen die te maken hebben met eigenschappen van de menselijke geest die niet materieel verklaarbaar zouden zijn. Alsof er in het menselijk brein of in het menselijk denken en voelen factoren zouden zijn die geen materiële basis hebben en die dus een spirituele, in de zin van geestelijke, dimensie zouden hebben die niet wetenschappelijk te benaderen valt.
De term spiritualiteit kun je dus gebruiken als je met een levensprobleem zit en je laat je bij het benaderen daarvan inspireren door, zeg maar, Spinoza. Als de lectuur daarvan je helpt om tot rust te komen en een levensvisie te ontwikkelen die je helpt om existentiële problemen op te lossen, kun je dat een vorm van spiritualiteit noemen. Maar dat heeft niets te maken met een dimensie die buitenwerelds zou zijn. Een volslagen atheïst kan dus een spiritualiteit hebben. Ik noem dat geen religiositeit omdat een religiositeit wel veronderstelt dat je aan het universum bepaalde karakteristieken toekent die meer zijn dan de puur materiële. Maar spiritualism in het Engels is duidelijk gekoppeld aan de overtuiging dat er geestelijke krachten of dimensies zijn die niet-materieel zijn. En bij sommige mensen is dat vrij weinig bekritiseerbaar zolang ze geen uitspraken doen die in strijd zijn met de wetenschappelijke resultaten. Als iemand in een lotushouding voor een boeddhabeeld zit en dat helpt hem om tot rust te komen, dan is dat een vorm van spiritualiteit, maar daar is niets fout mee. Dat is wel het geval wanneer men daaruit beweringen afleidt over hoe de wereld in elkaar zit die strijdig zijn met de wetenschappelijke resultaten.
Sommige mensen hebben blijkbaar de behoefte om zichzelf ervan te overtuigen dat niet alles materialistisch verklaarbaar is. Ze hebben vermoedelijk die behoefte omdat deze overtuiging aan hun belevenissen een soort hoger cachet lijkt te geven. Als ze hun eigen belevenissen als louter materieel zouden ervaren, zou dat het statuut ervan in hun ogen banaliseren. Dat is psychologisch verklaarbaar: vanuit de behoefte aan zelfwaardering lijkt het troostend te denken dat er in de mens iets is dat boven de materie staat. Toen Darwin zei dat apen en mensen een gemeenschappelijke voorouder hadden, vonden veel mensen dat zoiets hen naar omlaag trok. De mate waarin die behoefte speelt hangt ten dele ook af van de wetenschappelijke vorming die men genoten heeft. En tenslotte zijn er mensen bij wie de behoefte om aan de menselijke existentie een bevoorrecht statuut te geven, zo sterk is dat ze eventueel bereid zijn een domein in de werkelijkheid aan te nemen, waarbinnen de strikt rationele argumentatie als onvoldoende wordt ervaren.
In welke mate is de mens dan rationeel maakbaar?
Vermeersch : Ik denk dat sommige mensen zo sterk door emoties beheerst worden, dat ze op bepaalde terreinen nog nauwelijks vatbaar zijn voor de rede: mensen die zich bijvoorbeeld direct met de dood geconfronteerd voelen, kunnen geneigd zijn hulp te zoeken in alternatieve geneeswijzen, al zijn ze daar altijd principieel tegen geweest. Sommige mensen slagen erin meestal de rede te laten overheersen over de emotionele neigingen en een aantal andere mensen ligt daar ergens tussenin. Dat de totaliteit van de mensen ooit volkomen door de rede geleid zou worden, lijkt me eerder onwaarschijnlijk.
U zegt dat religiositeit niet hetzelfde is als spiritualiteit: religiositeit neigt meer naar het immateriële terwijl een materialist ook spiritualiteit kan beleven. Gaan materialisme en religiositeit dan niet samen; ik denk aan het religieus atheïsme van onder meer filosoof Leo Apostel (1925-1995)?
Vermeersch : Er zijn inderdaad mensen die beweren dat ze religieuze atheïsten zijn. Ik heb het daar altijd vrij moeilijk mee gehad, omdat mijns inziens het begrip religiositeit in verband moet gebracht worden met enerzijds bepaalde rituelen, wat op zich geen probleem is, maar anderzijds ook met bepaalde opvattingen over de wereld: vooral de opvatting dat er in de wereld een dimensie is die niet zuiver materieel is, die niet met zuiver wetenschappelijke methodes te beschrijven is. Zodra je het heelal als niet-neutraal ziet tegenover de mens, maar het als positief ervaart, zit daar inderdaad een element religiositeit in. Dat kan dan nog atheïstisch zijn als er geen duidelijke god aan verbonden wordt, maar het gaat toch al in de godsdienstige richting.