Ik herinner me nog zo'n "waar gebeurd" stripverhaal, genre De spannende verhalen van Oom Wim in Robbedoes, waarin een of andere ontdekking wordt voorgesteld. Een geleerde legt zijn collega's uit wat voor toestel hij bedacht heeft. De collega"s staan met een afkeurend of spottend gezicht naar hem te kijken. Soms lachen ze hem vierkant uit. Op het volgend plaatje heeft de geleerde een hendel overgehaald en er gebeurt iets waaruit blijkt dat zijn uitvinding werkt. Boven de hoofden van de collega's staan uitroeptekens getekend. Vervolgens roepen ze uit: "Niet te geloven! Het is toch juist!" En daarmee is aangetoond dat het genie en de doorzetting van één man (meestal is het geen vrouw) steeds opnieuw de skepsis van vastgeroeste academici moet overwinnen. Dit scenario geeft een populair, romantisch beeld van de wetenschappelijke onderzoeker en komt in veel verhalen terug. Soms is het aangevuld met enige voorvallen waarin de miskende allerlei ellende en moeilijkheden moet overwinnen vooraleer hij erkenning vindt. Af en toe eindigt hij zijn dagen op het bekende armoedige zolderkamertje en komt de erkenning pas posthuum.
Om een spannend verhaal rond een wetenschappelijke ontdekker te maken is het nodig dat de wetenschapper strijd levert, dat hij moet opboksen tegen een zo niet vijandige, dan toch inerte omgeving die hem tegenwerkt. Nieuwe inzichten worden niet zomaar aanvaard. Denk maar aan de bekende theorie van Thomas Kuhn over de wetenschappelijke revoluties. Een revolutionair idee in de wetenschap wint niet zozeer veld door het overtuigen van de wetenschappelijke gemeenschap dan wel doordat de aanhangers van de oude opvatting langzaam uitsterven en plaats maken voor aanhangers van het nieuwe. Voor bedenkers van een of andere para-wetenschappelijke theorie is het dan ook verleidelijk om zich, zo niet als de voorhoede van een wetenschappelijke revolutie, dan toch als een ernstig miskend genie te beschouwen. En hun aanhang gaat dit zo mogelijk nog sterker geloven dan zijzelf.
Dit scenario doet sterk denken aan het eerder besproken Galilei-effect, waarin de miskende ontdekker als martelaar wordt voorgesteld, maar hier is het onschuldiger en algemener: de miskende moet niet vervolgd worden, het is voldoende dat hij niet geloofd wordt. Omdat de ontdekker geen erkenning vindt, zal zijn ontdekking wel betekenis hebben. De bekrompenheid van de ene bewijst het gelijk van de andere.
Nooit heb ik dit soort logica met meer brio zien hanteren dan door de uitvinder-kunstenaar Wessel Di Wesseli (die SKEPP recentelijk heeft uitgedaagd). Deze had een tiental jaar geleden een perpetuum mobile ontworpen, maar liever dan zo¹n toestel te bouwen - hij beweerde dat de middelen daartoe hem ontbraken - ging hij steeds maar in discussie met wetenschappers over de vraag of het zou werken. De academici beriepen zich uiteraard op de wetten van de thermodynamica om de onmogelijkheid van een perpetuum mobile aan te tonen. Maar - zo merkte Di Wesseli op - die wetten waren geformuleerd nadat de academies van wetenschappen geweigerd hadden nog langer de mogelijkheid van een perpetuum mobile te onderzoeken. De wetenschap maakte zich volgens hem schuldig aan een cirkelredenering, ontstaan uit een bekrompen, arbitraire weigering om het bestaan van een perpetuum mobile te erkennen! In een debat met Di Wesseli liepen verscheidene fysici en ingenieurs in zijn val. Daarmee draaide hij de rollen om: volgens alle regels van de wetenschap had hij moeten aantonen dat zijn machine werkt. Maar dat probleem ontweek hij door zijn tegenstanders uit te dagen. En hij won er vaak de gunst van het publiek mee.
Ook de pers is vaak onder de indruk van deze underdog-status. Hier en daar verschijnt nog wel eens in de krant dat een of andere rare uitvinder een perpetuum mobile-achtig tuig heeft uitgevonden, dat uiteraard het energieprobleem zou oplossen, mochten de geleerden niet te bekrompen zijn om zijn gelijk erkennen. Zo'n uitvinder is meestal zelf geen fysicus of ingenieur. Hij is integendeel vaak trots op zijn status van autodidact. Nogal wat auteurs van pseudo-wetenschappelijke publicaties zijn leken op het terrein waarop ze zich begaven.. Immanuel Velikovsky was psychoanalyticus, maar hield zich bezig met geschiedenis, archeologie, astronomie, geologie en nog wat meer toen hij boeken schreef waarin wordt aangetoond dat de Bijbel en allerlei oude mythen verwijzen naar kosmische rampen die in het niet zo verre verleden hebben plaatsgevonden. In elk van de disciplines waarin hij zich begaf maakte hij fouten die een modale student niet zou mogen maken, maar dat kon hem uiteraard niet deren. Zo ook de Zwitserse hotelhouder Erich von Däniken, die in zowat alle oude beschavingen sporen van buitenaardse wezens meent te zien. Om dit te "bewijzen" haalde hij in zijn talrijke boeken allerlei wetenschappelijke theorieën, ook uit de genetica en de moderne natuurkunde, domeinen waar hij duidelijk geen kaas van gegeten had. In interviews gaf hij toe dat hij een leek is en een boel stommiteiten maakt, maar anderzijds vindt hij dat er hoe dan ook wel iets van waar zal zijn van wat hij schrijft. Daarmee is hij een bescheiden pseudo-wetenschapper. Anderen roepen zich liever uit tot onfeilbare profeet en goeroe. Zeker in alternatief-medische sector zijn daar (gevaarlijke) voorbeelden van.
Dit soort dilettanten maakt van dilettantisme een voordeel: het zou hen een open, onbevooroordeelde kijk geven die professionelen ontbreekt. Soms lijkt het waar te zijn. Het bekendste voorbeeld is Heinrich Schliemann, de amateur-archeoloog die in de 19de eeuw de ruïnes van Troje ontdekte. Zijn ontdekking ging in tegen de opvattingen van de geleerden van zijn tijd die meenden dat Troje een mythe was. Maar de archeologie stond toen nog in de kinderschoenen en Schliemann was geen dilettant. Hij was een echt genie die een enorme kennis vergaard had. Er zijn veel would be-Schliemanns die vruchteloos gezocht hebben naar de Ark van Noach of de schat der Tempeliers, die hem niet tot aan de schouders reikten.
Het verschijnsel van miskend genie is in de wetenschap dan ook eerder uitzondering dan regel. De grote meerderheid aan wetenschappelijke ontdekkingen komt op een routineuze, serene wijze tot stand, zonder gespot en verwijten. Ze vinden plaats in wat Kuhn nogal geringschattend "normale wetenschap" noemde. Maar zelfs meer "revolutionaire" ontdekkingen ondervonden meestal snel waardering in de wetenschappelijke gemeenschap. De publicatie van Newtons Principia was een triomf: ook al was niet iedereen even gelukkig met alle aspecten van de nieuwe theorie, ze maakte wel een geweldige indruk. De theorie van Darwin veroorzaakte heel wat meer herrie, maar dan niet zozeer onder wetenschappers. In wetenschappelijke kringen was er meteen veel waardering voor Darwins werk, dat trouwens getuigde van een groot inzicht. En zelfs als het wetenschappelijke establishment conservatief reageert, zoals wel eens blijkt uit het toekennen van Nobelprijzen (Einstein heeft bijvoorbeeld geen Nobelprijs gekregen voor zijn relativiteitstheorie) dan is dat eerder een kwestie van voorzichtigheid dan bekrompenheid. Zelfs als een wetenschapper in botsing komt met zijn collega omwille van zijn ideeën, spelen soms andere factoren mee dan die ideeën alleen. Toen de Oostenrijks-Hongaarse arts Ignaz Semmelweis in de 19de eeuw stelde dat artsen beter hun handen wassen alvorens ze bevallingen begeleiden, omdat dit de kans op kraamvrouwenkoorts sterk deed afnemen, botste hij inderdaad op veel weerstand. Maar dat had veel te maken met de agressieve wijze waarmee de psychisch instabiele Semmelweis zijn opvatting bij zijn collega's verdedigde.
Het is dus niet omdat men miskend wordt, dat men een miskend genie is. Trouwens, genie zijn is geen garantie voor het produceren van iets interessants. Er zitten op onze universiteiten genoeg genieën te werken aan onderwerpen die achteraf de moeite niet waard blijken te zijn.
© Tim Trachet. Niets uit deze uitgave mag worden gekopieerd en/-of verspreid zonder schriftelijke toestemming of naamsvermelding van de auteur.