De druk van het establishment

Afbeelding
Image by StockSnap from Pixabay

Wie aanhangers van een of andere pseudo-wetenschap vraagt waarom hun opvattingen niet algemeen aanvaard worden door de wetenschap, krijgt nogal vaak te horen dat die opvattingen botsen op een veto van een of andere hogere macht, van de overheid, van de officiële wetenschap, van de lieden die het voor het zeggen hebben, kortom: van het establishment. In ruimere kringen zou er voor die opvattingen misschien wel meer gehoor zijn als de schrik voor het establishment er niet was.

Geplaatst onder
Deel artikel TwitterFacebookLinkedinWhatsapp

Wie of wat is dat establishment? De leidende wetenschappelijke instellingen, zoals uni­versiteiten, waar je niet binnen geraakt of in elk geval geen leidende functie verwerft als je te zeer tegen de gevestigde wetenschap ingaat. Het is de wetenschap van kantoren en oubollige vergaderzalen, van salongeleerden in een deftig pak, terwijl de pseudo’s zichzelf de allure van de moedige, hardnekkige, non-conformistische onderzoeker aanmeten. Zeg maar Indiana Jones (de laatste film Indiana Jones and the Kingdom of the Crystal Skull is trouwens regelrecht gebaseerd op een pseu­do-wetenschappelijk thema) Zo wordt het vaak voorgesteld in stripverhalen en avon­turenfilms. En zelfs in (pseudo-wetenschap­pelijke) documentaires. Wie herinnert zich de meermaals op tv vertoonde documentaire over het Orionmysterie, waarin de fantasten Graham Hancock, Robert Bauval en Anthony West als noeste terreinwerkers tussen de pira­mides van Gizeh wandelen terwijl ze hun ver­haal vertellen. De enige kritiek die op hun op­vattingen te horen is, komt van een geleerde die in kostuum een toespraak op een congres houdt. Dat is televisie!

Er is natuurlijk wel degelijk zoiets als een wetenschappelijk establishment: al die we­tenschappelijke instellingen met hun bijbeho­rende bureaucratie. De universiteiten zijn het best gekend, maar de meest elitair ogende wetenschappelijke instellingen zijn de aca­demies van wetenschappen. Elk land heeft wel een dergelijke academie. België heeft er uiteraard twee, plus nog eens twee academies voor geneeskunde. Meestal denken we dan aan deftige vergaderingen van geleerde grijs­aards in pluche zetels die af en toe een prijs uitreiken.

Die academies hebben een zekere macht. Het zijn zowat de parlementen van de wetenschap. Vooral in de achttiende, begin negentiende eeuw waren ze de drijvende kracht achter het wetenschappelijk onderzoek. In de twintigste eeuw hadden ze de leiding van de wetenschap in de communistische landen, en bij de Russi­sche Academie van Wetenschappen is dat min of meer nog altijd het geval. Omdat de meeste academies zichzelf door coöptatie aanvullen, is het normaal dat alleen gevestigde waarden er toegang toe krijgen.

Geen wonder dat de academies van weten­schappen wel eens de deuren gesloten hielden voor bizarre ideeën (hoewel er ook voorbeel­den te vinden zijn waarin ze dat niet deden). De Franse academie van wetenschappen heeft daar een zekere reputatie in verworven. Bij de oprichting van de Académie royale des Sciences in 1666, door de befaamde minister Colbert, tot meerdere glorie van Lodewijk XIV, werd de astrologie als wetenschappelijke discipline uitgesloten. Dat was in die tijd niet evident, want astrologie was eeuwen als een serieuze wetenschap behandeld en zelfs toen waren er gewaardeerde geleerden die aan astrologie deden. De astrologen - en heus niet alleen de Franse - herinneren nog vaak aan deze uitsluiting om te kunnen beweren dat de astrologie door een louter politieke maatregel van Colbert haar status als wetenschap verloor. Het is waar dat de Académie royale des Scien­ces als een voorbeeld voor academies in de meeste andere landen zou gelden. Bovendien liet Colbert in 1683 ook de verspreiding van as­trologische almanakken verbieden. Maar men moet oorzaken en gevolgen niet verwarren. De astrologie raakte in die tijd in diskrediet, zowel in de wetenschap als in de meer ontwik­kelde kringen in het algemeen (schrijvers als La Fontaine en Swift maakten ze belachelijk). Het was die veranderende mentaliteit tegen­over de astrologie die zorgde voor de houding van het “establishment”, en niet omgekeerd.

Diezelfde Académie des Sciences viel later op door haar afwijzende houding tegenover het bestaan van meteorieten. In een eerdere bijdrage wees ik er al op dat ze in de acht­tiende eeuw verklaarde dat stenen niet uit de lucht kunnen vallen. De aanhangers van de pseudo-wetenschappen herinneren daar vaak aan. Eerlijkheidshalve zouden ze er wel aan moeten toevoegen dat de academie niet lang volhardde in die afwijzende houding. In 1803 wijzigde ze haar standpunt nadat de briljante jonge fysicus Jean-Baptiste Biot - nota bene in opdracht van de academie - een onderzoek had ingesteld naar een steen die teruggevon­den was na een schitterende meteorenregen. Dit voorbeeld toont aan dat dergelijke instel­lingen wel degelijk van mening kunnen ver­anderen als daar goede redenen voor zijn. En dat is essentieel: wetenschap corrigeert haar fouten terwijl pseudowetenschap blijft vast­houden aan voorbijgestreefde opvattingen.

Toch is die houding tegenover meteorieten regelmatig vergeleken met bijvoorbeeld de houding van de wetenschap tegenover UFO’s. Vooral het zogenaamde Condor-rapport uit 1968 werd zwaar op de korrel genomen. Dat rapport was het resultaat van het UFO-project van de universiteit van Colorado, het eerste grondig en multidisciplinair wetenschappelijk onderzoek naar UFO-meldingen. Kort gezegd luidde de conclusie dat er met UFO’s niets bij­zonders aan de hand is en dat het onderwerp geen verdere studie waard was. Dat beviel de UFO-gelovigen uiteraard niet en het was het begin van een jarenlange discussie. We moeten opmerken dat het hier niet ging om een zuiver wetenschappelijk onderzoek. Het Coloradoproject verliep in opdracht van de Amerikaanse luchtmacht, met als doel uit te maken of UFO’s een gevaar vormden voor de Amerikaanse nationale veiligheid. Het ant­woord was negatief, en voor de luchtmacht was daarmee de kous af. Nu, veertig jaar later lijken de Amerikanen meer dan ooit overal bedreigingen voor hun nationale veiligheid ernstig te nemen, maar van UFO’s spreken ze niet meer.

Nog even terug naar de Parijse Académie des Sciences. Die besliste in 1775 om niet langer machines te onderzoeken die als perpetuum mobile werden voorgesteld. Een perpetuum mobile is een machine die eeuwig blijft draaien zonder dat er energie aan toegevoegd wordt. Volgens de wetten van de thermodyna­mica (de wet op het behoud van de energie en de entropiewet) is zoiets onmogelijk, maar die wetten werden pas in de negentiende  eeuw geformuleerd. De academie had theoretisch gefundeerde redenen om het bestaan van een perpetuum mobile af te wijzen. Dus waren ze bevooroordeeld, zo horen we soms. Ervaren skeptici herinneren zich wellicht nog de uitvin­der-kunstenaar Wessel di Wesseli, die beweer­de dat hij een perpetuum mobile kon maken. Wie beweerde dat dit volgens de wetten van de natuurkunde onmogelijk was, kreeg een eigenaardige, maar moeilijk te weerleggen redenering te horen: die wetten, aldus de heer di Wesseli, waren het gevolg van de weigering van de academie om nog een perpetuum mo­biel te aanvaarden en ze waren onjuist, omdat de beslissing van de academie ongegrond was. Een mooi staaltje van sofisme, maar wie de geschiedenis bestudeert, weet dat het niet klopt.

De academie had goede redenen om verder onderzoek naar een perpetuum af te wijzen. Ze besefte dat er zoiets als een behoud van me­chanische energie bestond (al bestond er nog geen veralgemeend energiebegrip) en dat die energie in elke machine afneemt als gevolg van onvermijdelijke wrijving. Al eeuwenlang waren er ontelbare pogingen geweest om een perpetuum mobile te maken, aangemoedigd door allerlei beloningen die vorsten hadden uitgeloofd. De academie meende dan ook: “Dit soort onderzoek heeft het nadeel kostbaar te zijn. Het heeft meer dan één familie geruï­neerd en vaak hebben de mechanici die grote diensten hadden kunnen bewijzen er hun fortuin, hun geld en hun genie aan verbruikt.” Kortom, de academie meende mensen tegen zichzelf te moeten beschermen

Om soortgelijke redenen weigerde de Franse academie - ook in 1775 - om nog voorstellen te onderzoeken voor de oplossing van twee beruchte problemen uit de klassieke meet­kunde: de kwadratuur van de cirkel en de ver­dubbeling van de kubus. Hoewel er toen geen wiskundig bewijs bestond dat die constructies onmogelijk waren (dat zou pas veel later ge­beuren, voor de kwadratuur van de cirkel pas in 1882), was iedere voorgestelde oplossing onjuist gebleken. De academici waren het beu om de zogenaamde oplossingen te bestuderen waarin steeds dezelfde fouten terugkwamen, te meer daar de bedenkers ervan vaak wei­gerden te aanvaarden dat ze fout waren, ook als dat zwart op wit was aangetoond. Hoewel de onmogelijkheid van de kwadratuur van de cirkel in 1882 definitief werd bewezen (en in de wiskunde staat “onmogelijk” echt voor on­mogelijk) lopen er nog altijd kwadrateurs rond die erover klagen dat hun geniale vondst door het establishment wordt afgewezen.

Het is wellicht nuttig te onderstrepen dat een academie - of welke wetenschappelijke instel­ling dan ook - zich in dat soort gevallen niet uitspreekt als ultieme autoriteit in de weten­schap, want zo’n autoriteit bestaat eigenlijk niet en wetenschappelijke zekerheden wor­den niet vastgelegd door vergaderingen en stemmingen. Het gaat erom de overheid te adviseren over wetenschappelijke kwesties in het belang van de samenleving. Dat is trou­wens een taak van academies.

In het verleden hebben sommige academies bovendien interessant onderzoek verricht naar pseudo-wetenschappelijke beweringen. Ik herinner aan het befaamde onderzoek van een commissie van - opnieuw - de Académie des Sciences naar de omstreden “magnetise­rende” therapie van Franz Anton Mesmer. Re­center nog - rond 1955 - stelde de Koninklijke Nederlandse Academie voor Wetenschappen in opdracht van de regering een groot onder­zoek in naar de realiteit en de geaardheid van aardstralen. De conclusie was dat het om pure fantasie ging. Dat onderzoek heeft de onge­rustheid voor aardstralen in Nederland wel degelijk weggenomen, tenminste voor een tijd. De pseudo’s kunnen daar misschien de kwade wil van het establishment achter zien, maar de onderzoekingen verliepen volgens een voorbeeldige methode.

Als het gaat over de houding tegenover alter­natieve geneeswijzen zijn de klachten over de druk van het establishment nog duidelijker. De artsen, zo wordt gezegd, werken de erken­ning van alternatieve geneeswijzen tegen om hun belangen te verdedigen. Dat is niet hele­maal onjuist, in de zin dat sommige groepen alterneuten die geen artsen zijn (zoals de osteopaten, voor de overgrote meerderheid kinesisten) ervoor ijveren om zelfstandig me­dische diagnoses te kunnen verrichten en dus het monopolie van de artsen te doorbreken. Maar dat heeft niets te maken met de discussie over de geldigheid van die geneeswijzen. Van zodra iemand wèl arts is mag hij in ons land - helaas - de meest gekke geneeswijzen uitoe­fenen. De Orde van Geneesheren - toch altijd voorgesteld als de voorhoede van het medisch establishment - heeft daar weinig problemen mee. Over de wetenschappelijke aspecten spreekt de Orde zich niet uit, wat strikt geno­men ook zijn taak niet is. Het is opmerkelijk dat toen minister van Volksgezondheid Marcel Colla een tiental jaar geleden met zijn omstre­den wetsontwerp over de erkenning van en­kele “niet-conventionele geneeswijzen” voor de dag kwam, hij wel degelijk de mening van het wetenschappelijk establishment vroeg, te weten de diverse medische faculteiten in ons land en de twee koninklijke academies voor geneeskunde. Hun advies was even dui­delijk als consequent: therapieën kunnen alleen maar worden erkend als hun werking wetenschappelijk is bewezen en dat was voor de voorgestelde geneeswijzen niet het geval. Colla was daar niet gelukkig mee en verweet de wetenschappers politieke bijbedoelingen. Waarmee hij zich inderdaad tegen het weten­schappelijk establishment keerde… zonder overigens op Indiana Jones te lijken.


© Tim Trachet. Niets uit deze uitgave mag worden gekopieerd en/-of verspreid zonder schriftelijke toestemming of naamsvermelding van de auteur.