Homeopaten verdunnen herhaaldelijk actieve stoffen en geloven dat het resultaat werkzaam is en genezende effecten heeft. Vaak verdunnen ze bijna tot in het oneindige, tot er in de oplossing geen molecule van het werkzame bestanddeel meer overblijft, en dikwijls nog zeer ver daar voorbij. Ze menen dat water een herinnering of afdruk bewaart van het actieve ingrediënt, en dat deze afdruk niet alleen effectiever is dan het ingrediënt zelf, maar bovendien ook nog een omgekeerde werking krijgt. Anderen gebruiken echter minder verdunde oplossingen.
Men zou verwachten dat hoe meer men een oplossing verdunt, hoe meer de moleculen verspreid worden en hoe minder werkzaam de oplossing. De Duitse scheikundige Kurt Geckeler en zijn collega Shashadhar Samal stelden echter vast dat sommige moleculen het tegenovergestelde doen: ze klonteren samen, eerst als clusters moleculen, dan als grotere groepen van deze clusters. De onderzoekers stootten op dit effect bij hun studie van fullerenen (bolvormige koolstofmoleculen) in hun laboratorium. Ze vonden dat de ‘buckyball’ moleculen (koolstofmoleculen die uit 60 atomen bestaan en de vorm van een voetbal hebben) in een oplossing losse groepen bleven vormen. Zij ontdekten dat wanneer zij de oplossing verdunden, de grootte van de fullereenpartikels toenam. Verdunning deed de moleculen samenklonteren in groepen die vijf tot tien keer zo groot waren als die in de oorspronkelijke oplossingen. De toename was echter niet lineair en hing af van de concentratie van het origineel. Het werkte alleen in polaire oplosmiddelen zoals water, waarin een kant van de molecule een uitgesproken positieve lading heeft, terwijl de andere kant negatief is.
Volgens de chemici was het geen toevalstreffer. Om de anders onoplosbare buckyball in water te doen oplossen, hadden ze die gemengd met cyclodextrine, een ringvormige, suikerachtige molecule. Toen ze hetzelfde experiment uitvoerden met alleen maar de cyclodextrinemoleculen, vonden ze dat die zich op dezelfde manier gedroegen. De organische molecule natriumguanosinemonofosfaat, DNA en doodgewoon natriumchloride (keukenzout) reageerden op dezelfde manier.
Deze ontdekking lokte natuurlijk reacties uit, de ene al wat genuanceerder dan de andere. Peter Fisher, hoofd van het medisch onderzoek aan de Royal London Homeopathic Hospital, gaf als reactie: “Het is geen bewijs voor homeopathie, maar het is in overeenstemming met wat we erover denken en het is erg bemoedigend”. Volgens Fisher steunt de hele idee van sterk verdunde homeopathische oplossingen op de veronderstelling dat water eigenschappen heeft die niet begrepen worden. “Het feit dat het nieuwe effect voorkomt bij een verscheidenheid aan substanties, suggereert dat het solvent verantwoordelijk is. Het is in overeenstemming met wat vele homeopathen zeggen, namelijk dat je alleen homeopathische ‘medicijnen’ in polaire oplosmiddelen kan maken”, meende hij. Geckeler en Samal hopen dat andere onderzoekers hun werk zullen opvolgen. “We willen dat het herhaald wordt. Als het bevestigend is, zal het baanbrekend zijn“, zeggen ze.
Dit Koreaanse onderzoek moet dus nog bevestigd worden door herhaling, maar toch werd al luid getrompetterd dat dit weeral een bewijs zou zijn voor de werking van homeopathie. Over de ontdekking zelf bestaan echter nog heel wat twijfels en de auteurs drukken zich dan ook heel voorzichtig uit: "This finding could be of general importance with profound implications on the universal understanding of diverse phenomena involving dilution and dilute solutions." De gehanteerde meetmethode was zeer indirect en dus vatbaar voor verkeerde interpretaties. De onderzoekers maten het verstrooien van het licht van een laserstraal dat door de oplossing schijnt, waarna het oplosmiddel verdampt werd en het resultaat bekeken werd via een elektronenmicroscoop.
Voor alle duidelijkheid: deze scheikundige ontdekking (als ze waar mocht zijn) levert geen enkel bewijs voor homeopathie. Sommige stoffen kunnen zich in een oplossing nogal onvoorspelbaar gedragen. Verdunning heeft soms als effect dat sommige moleculen zich lokaal gaan concentreren of groeperen. Dit recente onderzoek zou in de lijn moeten liggen van de reeks ‘bewijzen’ voor de werking van homeopathie. Een deel van hun ‘basisresearch’ was immers de poging aan te tonen dat post-Avogadroverdunningen, waarin normaal geen enkele werkzame stof meer aanwezig is, toch nog iets kunnen doen. Dat zou dan een bewijs zijn voor een soort van "magische homeopathische kracht", overgedragen op het oplosmiddel. De Franse immunoloog Jacques Benveniste sprak van "het geheugen van water", anderen van een soort electromagnetische informatie, te vergelijken met de lading van een computerfloppy die het lichaam zou "herprogrammeren".
In 1988 verscheen een artikel van Benveniste in het tijdschrift Nature waarin hij beweerde dat een verdunning C60 (een onvoorstelbare verdunning met een getal van twintig nullen) van een actieve stof nog biologisch actief was. Benveniste stelde dat de oplossing nog steeds werkte, omdat krachtig schudden de aanwezigheid van de molecule van de werkzame stof in het “geheugen” van het water prent. De molecule is verdwenen, maar laat wel een “afdruk” in de vloeistof achter. Nadien probeerden andere wetenschappers tevergeefs dit experiment te herhalen. In homeopathische kringen blijft men echter overtuigd van Benvenistes ontdekking. Benveniste zelf is tussen haakjes van oordeel dat het geheugen van water kan worden doorgegeven via telefoon en dus ook via het internet.
Zelfs als Geckeler en Samal gelijk zouden hebben, zegt dat alleen dat er soms nog wat blijft hangen in een verdunning. Dat is trouwens om andere, meer alledaagse redenen niet zo verwonderlijk, want hoe los je bijvoorbeeld een spin of een bij (Tarantula of Apis) helemaal op, met hun vele duizenden biochemische componenten, waarvan sommige wateroplosbaar zijn en andere weer niet? Het is niet ondenkbaar dat er wel eens wat aan de fles blijft kleven, of dat er zich soms klonters van niet-opgeloste stof vormen, zodat de verdunning niet lineair verloopt. Dat zou, met veel goede wil, misschien kunnen verklaren waarom bij sommige testen met hoge verdunningen soms toch nog enkele pieken van activiteit werden gezien, zij het op onvoorspelbare momenten (verdunningen).
In dit Koreaanse onderzoek gaat het helemaal niet om die extreme verdunningen; het meest verdunde wat ze testten, was nog steeds veel geconcentreerder dan zeewater. Dat er zich in nogal sterk geconcentreerde oplossingen (twee tot drie nullen) fenomenen als clustervorming, kristalvorming en zo meer kunnen voordoen, daar schrikt niemand echt van op. Nog een andere reden waarom onze homeopathische vrienden wel een ietsje voorbarig zijn met hun triomfantelijke speculaties, is dat de resultaten van de Koreanen, mochten ze bevestigd worden, niets bewijzen van de werking van homeopathie of van de magische kracht. Volgens de homeopathische leer moet door verdunnen en schudden immers juist een omgekeerde werking ontstaan; het innemen van de geconcentreerde oplossing geeft allerlei symptomen die ze kunnen wegnemen door enkele druppels van hetzelfde toe te dienen, nadat er zeer veel mee verdund, geschud en geklopt werd (ze noemen dat dynamiseren). We stellen voor dat ze zich in hun basisonderzoek nu eens gaan toeleggen op het vinden van een bewijs voor die omkering van de werking van hun geschokschudde verdunningen, of liever nog dat ze eindelijk eens bewijzen dat hun verdund water echt werkt voor de genezing van een ziekte of een klacht, want daar gaat het toch om in de geneeskunde. Met echt werken bedoelen we dat er op een objectieve manier door herhaalde dubbelblinde proeven aangetoond wordt dat homeopathie voor een patiënt meer uithaalt dan niets doen. We wachten met spanning op de volgende grote ontdekking.
Shashandar Samal and Kurt E. Geckeler, Unexpected solute aggregation in water on dilution, Chemical Communications, 2001, p. 2224-2225.