Hoogverdunde waarheden

Toespraak op symposium ter ere van Wim Betz
27-04-2015

-

door verscheen in :
21 minuten
Leestijd:
Homeopaten verdunnen de waarheid aanzienlijk als het gaat om de interpretatie van wetenschappelijk onderzoek. Dat is de voornaamste les die ik heb geleerd van Wim Betz. Ik heb door eigen onderzoek en eigen ervaringen hetzelfde geconstateerd.

De eerste ontmoeting met Wim Betz die ik me kan herinneren, was op het Europese Skeptische Congres in 1991. Daar sprak hij over een toen recent voorstel betreffende de  Europese erkenning van de homeopathie. Hij vertelde over wat je zou kunnen zeggen als ‘alterneuten’ wijzen op hun succes: je moet dan gelijke rechten eisen voor Japans exorcisme (Mahikari) en andere succesvolle methoden. Persoonlijk was hij voor behandeling met oenotherapie, behandeling met wijn, alles op kosten van de verzekering. Die opmerkingen maakten veel indruk op mij.Hoeveel het uiteindelijk de Europese regelgeving en de wet Colla heeft vertraagd, weet ik niet.

Rond die tijd was het onderzoek van Kleijnen, Knipschild en Ter Riet (KKR) in het nieuws. KKR had een groot aantal Randomized Controlled Trials (RCT’s) van homeopathie onderzocht, en de homeopathie kwam daarbij goed voor de dag. Dat was onder meer omdat er bij homeopathie zo gemakkelijk valt te blinderen. Het is interessant om te weten dat weliswaar RCT’s in de geneeskunde teruggaan tot het scheurbuikonderzoek van Lind, maar dat het eerste bekende dubbelblinde RCT (1835) ging over de effecten van hoog verdund keukenzout op gezonde proefpersonen, met andere woorden, dit was een typische homeopathische geneesmiddelenproef zoals die uitgevoerd zou moeten worden. KRR had bovendien onderzoeken als ‘positief’ aangemerkt, als de onderzoekers dat zelf vonden.

Ze gaven bovendien zelf een verklaring voor het in hun ogen opmerkelijke resultaat, dat veel beter was dan bij een eerder onderzoek van acupunctuur. Volgens hen was het publication bias. Dat is een vorm van fraude waarbij je negatieve uitkomsten gewoon weggooit of in een bureaula laat verdwijnen. Eigenlijk waren ze van mening dat publication bias, data massage en slechte methodologie ook in de conventionele geneeskunde voorkomen, bijvoorbeeld als de financiële belangen heel groot zijn. Hun suggestie was dat het verlossende woord zou moeten komen van enkele grote, goed opgezette trials. Een andere mogelijkheid zou natuurlijk geweest zijn dat men homeopathische trials op een verstandige manier vergelijkt met reguliere trials. Dat is uiteindelijk gedaan door Shang et al. en dat bespreek ik verder in deze tekst.

Griep

In 1994 maakte ik kennis met een artikeltje in het tijdschrift van AFIS over het middel Oscillococcinum van de firma Boiron. Dat is een onzin-middel tegen griep, of beter ‘griepachtige aandoeningen’. Ik heb het Franse stukje voor Skepter bewerkt en aangevuld. Er bleek namelijk een proef met het spul genomen te zijn door Ferley et al.

Die proef was al besproken door KKR en die had het een heel hoog cijfer gegeven, namelijk 88 op 100. Maar toen ik het artikel van Ferley goed bekeek, zag ik dat ze hadden gekeken naar het aantal herstelde patiënten na twee etmalen. Dat waren er maar weinig: 63 van de 478 (dus 13%). Het is nauwelijks voorstelbaar dat ze vóór de test al van plan waren naar iets dergelijks te kijken. Voor de patiënt die een middel inneemt of de therapeut die het aanbeveelt, is het ook weinig informatief te weten dat áls genezing in twee dagen optreedt, er een wat kleinere kans is dat het verum is ingenomen in plaats van het placebo.

Ferley et al. hadden echter ook geteld hoe het zat met de aantallen die herstelden na een half, een heel, anderhalf etmaal, enzovoort… tot een hele week. Ze gaven een grafiek waaruit men kan afleiden dat uitsluitend het criterium ‘beter binnen 48 uur ‘ een statistisch significant resultaat gaf; meer in het bijzonder was er geen belangrijk verschil tussen verum en placebo in duur van de ziekte.

Dat riekt naar fraude. Als ze werkelijk van meet af aan van plan waren geweest naar 48 uur te kijken, dan is het onbegrijpelijk dat ze veel meer data verzamelden. Het onderzoek is trouwens kort daarna (1991) overgedaan door Rosemarie Papp et al. (in feite door Boiron - de grootste producent van homeopathische middelen). Toen werd er niets bijzonders gevonden bij 48 uur, een resultaat dat vrijwel verzwegen werd. Er werd wél een andere truc gebruikt om alweer een positief resultaat te claimen: de zogenaamde Krauth-test. Voor zover ik kan nagaan selecteert men dan uit een aantal kenmerken diegene die zo duidelijk mogelijk twee gegeven groepen (verum en placebo) onderscheiden. Er waren ongeveer tien symptomen, waarvan de meeste tweemaal daags verzameld werden. In een dergelijke gegevensbrij vindt men altijd wel wat, zeker als men een computer automatisch alle mogelijkheden laat nagaan. De auteurs vermelden echter alleen ‘Krauth’ zonder verdere details, dus het is niet na te gaan wat ze precies deden. Waarschijnlijk berust de Krauth-berekening op de ‘nulhypothese’ die stelt dat de symptomen onderling onafhankelijk zijn, wat natuurlijk onzin is bij griepverschijnselen. Het is dan ook geen wonder dat het Papp en collega’s zeven jaar kostte om het in een homeopatenblad afgedrukt te krijgen. Zie voor details mijn blog.

Verzuipen

Ik weet niet meer wanneer het precies was dat Wim mij een andere homeopatentactiek duidelijk maakte: “Als men indruk wil maken op politici, dan biedt men ze een hoge stapel onderzoeken aan.”

De politici zijn dan overdonderd, maar de deskundige die de stapel doorneemt, ziet dat er van alles en nog wat mis mee is: óf er is geen RCT, óf het resultaat is niet significant, óf het gaat niet over homeopathie, óf voor een objectieve uitkomstmaat was er geen effect, óf bij een replicatie blijft er niets van het onderzoek over. Wim heeft me verteld dat hij al in de vroege jaren 80 in aanraking kwam met deze verbazingwekkende techniek van flooding: de lezer verzuipen in een mer à boire. Pas nadat ik deze opmerking van Wim hoorde, viel het me op hoe vaak men deze tactiek gebruikt.

Een voorbeeld is het beruchte WHO Draft Report getiteld Homeopathy: Review and Analysis of Reports on Controlled Clinical Trials van eind 2004, opgesteld onder toezicht van Xiaorui Zhang. Mevrouw Zhang leidt de afdeling Traditionele Geneeskunde bij de WHO. Het is onduidelijk of ze zelf wel weet dat homeopathie nieuwlichterij is van het begin van de negentiende eeuw en helemaal geen kruidengeneeskunde of iets dergelijks. Dat rapport was eerst geheim tot het in de handen van Betz viel. Die schreef meteen op 17 januari 2005 een brief aan de WHO. Hij wees erop dat er niets geheimzinnigs in stond. Het was alleen maar een “very biased selection of references to studies that are all public knowledge”. Met onder meer hulp van Renckens en Ernst is dit rapport nooit verschenen. Eind 2006 kreeg ik een verbeterde versie te zien, maar uiteindelijk is er alleen maar een rapport gekomen dat slechts ging over veilig prepareren van homeopathische middelen. Ik vermoed dat die WHO-lijsten in de een of andere vorm de basis vormen van analoge stapels.

Een ander voorbeeld is de zogenaamde position paper van 2008 van de Nederlandse CAM-artsen. Dat was eigenlijk bedoeld om het standpunt te verdedigen dat artsen die alternatieve geneeskunde beoefenen geen btw zouden moeten betalen. In dit artikel stonden ook lijsten van effectiviteitsonderzoeken, o.a. van homeopathie. Die lijsten waren gekopieerd van een Engelstalig rapport een half jaar eerder, met de overduidelijke suggestie dat het om overwegend positieve resultaten ging. Naar die lijsten werd namelijk verwezen in sectie 6 met de woorden ‘Er is een toenemende hoeveelheid klinisch bewijs voor de effectiviteit van sommige van de meer bekende CAM-therapieën.’ Bij homeopathie werden er 21 reviews opgesomd, een litanie van zaken die niet bewezen zijn, onvoldoende bewijskracht hebben, geen steun krijgen, tegenstrijdige resultaten opleveren en van ondermaatse kwaliteit getuigen. U kunt wel raden hoe de lijst geïnterpreteerd werd als ik u vertel dat vier van de publicaties Edzard Ernst als auteur of co-auteur hadden. De lijst wordt aangevoerd door de genoemde publicatie van Kleijnen et al., gevolgd door de meta-analyses van Linde et al. en van Shang et al. (zie noot 2).

Het onderzoek van Shang et al.

Over het artikel van Shang et al. wil ik wat meer vertellen. De onderzoekers hadden homeopathische RCT’s vergeleken met reguliere RCT’s die beide een oplossing boden voor ongeveer  dezelfde kwaal, met andere woorden veelal een kwaal waarvoor geen goede remedie is, want anders is homeopathisch onderzoek sowieso onethisch. De meeste kwalen waren ook niet bepaald ziektes waaraan je acuut dood  gaat. Indertijd (2005) schreef de Lancet hierover een editorial getiteld ‘The end of homeopathy’.

Shang et al. hadden de homeopathische onderzoeken gerangschikt naar aantallen proefpersonen. Een zeer obscuur Belgisch onderzoek van Rottey et al. was daarbij bovenaan gekomen. Het ging over mucococcinum, een concurrent van oscillococcinum.

Meteen in het begin zie je al dat er 1000 porties middel (verum en placebo) waren geprepareerd. De proefpersonen moesten 12 weken lang elke week een pil innemen. Vreemd genoeg ging de analyse  maar over 501 proefpersonen en werd er met geen woord gerept over de 499 weggelaten personen. Het resultaat was dan ook zeer pover, althans als ik het nareken. Rottey et al. waren niet erg scheutig met gegevens, maar uit hun in drie decimalen opgegeven waarden voor standaarddeviaties kon ik afleiden wat de werkelijke aantallen waren geweest: ongeveer 15 personen (van de 501) hadden meer dan één dag koorts gehad in die twaalf weken. Daarvan hadden er 9 het verum gehad. Je hoeft niet veel van statistiek te snappen om in te zien ‘9 maal munt in 15 worpen’ een doodgewoon resultaat is dat niet bewijst dat de gebruikte munt vals of behekst is.

Want dit is het doel van dit soort statistische proeven: aantonen dat het resultaat zo uitzonderlijk is dat we er niet meer schouderophalend (‘toeval!’) aan voorbij kunnen gaan en dat het tijd wordt voor replicatie-onderzoeken, om na te gaan wat er eigenlijk aan de hand is.

Over dit artikel van Shang et al.  heb ik uitvoerig geblogd. Het frauduleuze stuk van Papp stond ook bij de ‘acht beste van Shang’.  Shang et al. vermelden eveneens een bedroevend slecht artikel van Weiser en Clasen over sinusitis en homeopathie. Dat heb ik met de hulp van Wim Betz doorgespit. Deze drie artikelen (Rottey, Papp en Weiser/Clasen) waren misschien in de ogen van Shang et al. van goede kwaliteit, maar ze waren alle drie onzin. Misschien waren deze drie de reden dat een Nederlandse homeopathische arts beweerde dat het artikel van Shang aantoonde dat homeopathie wel werkt en wel speciaal bij bovenste luchtweginfecties.

Een brutaal persbericht

Al bij al was deze lijst met 21 reviews van de ‘position paper’ dus een fraai voorbeeld van het beginsel van Betz. Meer details vindt u in een overzicht van mijn hand.

Ik noemde zojuist het overzicht van Linde. De manier waarop homeopaten bijvoorbeeld omgaan met de meta-analyse van Linde et al. uit 1997 is ook illustratief voor hun uiterst gekleurde manier van rapporteren.

De twee voornaamste conclusies van deze meta-analyse zijn (vrij vertaald) dat

alle onderzoeken samen suggereren dat niemand nog kan beweren dat  homeopathie niets meer dan een placebo is, maar dat er voor geen enkele kwaal voldoende bewijs bestaat dat homeopathie werkt. Wat dat ‘iets meer’ van de homeopathie was, daar lieten Linde et al. zich niet over uit. Pogingen om voor homeopathie in het algemeen iets te bewijzen hebben natuurlijk wel wat weg van nagaan of ‘ronde tabletten tegen ziekte’ wel werkzaam zijn. Zelfs al is het antwoord ‘ja’, dan heb je daar niets aan. Later is Linde teruggekomen op de eerste hoofdconclusie. Hij heeft vastgesteld dat hoe beter het onderzoek was, des te minder positief het uitviel.

Waar het me nu om gaat is dat de VHAN, de Vereniging Homeopathische Artsen Nederland op bijzonder leugenachtige wijze omging met dit artikel van Linde et al. Men gaf een persbericht, gedateerd 8 oktober 1997 uit, getiteld: Gezaghebbend medisch tijdschrift toont aan: homeopathie werkt. In het persbericht werd gesteld: ‘De onderzoekers hebben de werking van homeopathie aangetoond, maar daarnaast onvoldoende bewijs gevonden dat homeopathie duidelijk werkzaam is bij iedere aandoening.’ Dat laatste is natuurlijk zowat het tegenovergestelde van wat Linde et al. geconcludeerd hadden.

Voor nadere inlichtingen werd verwezen naar dezelfde arts die later zou beweren dat Shang et al. de homeopathie eigenlijk bewezen hadden. Dit incident uit 1997, waarover we in Skepter berichtten gaf me de onuitwisbare indruk dat de waarheid verdunnen tot er niets meer van over is gewoon een standaardmethode bij homeopaten is om over onderzoek te berichten.

Een gouden gelegenheid

De leugenachtigheid van de homeopaten is niet iets van de laatste tijd. In de jaren 1936-1939 werd in Duitsland op last van het hoogste gezag (de naziregering dus) een gigantisch onderzoek naar de homeopathie verordonneerd. Men wou wel graag de homeopathie invoeren, maar het moest wetenschappelijk gebeuren. Het onderzoek werd door het Reichsgesundheitsamt uitgevoerd met Duitse grondigheid. Het was een gouden gelegenheid voor de homeopaten om zich te bewijzen, maar ze deden niets anders dan onderzoeken saboteren en de feiten verdraaien. Het kostte het RGA zelfs enorm veel moeite om homeopaten zover te krijgen dat ze hun claims duidelijk formuleerden. Zo verhaalt de Duitse homeopathische arts Fritz Donner dat ‘de heren van de RGA’ wel driehonderd keer bij hem op bezoek kwamen om erachter te komen wat de claims waren en hoe homeopathische behandeling in de praktijk ging. De weinige proeven die gedaan werden pakten verkeerd uit voor de homeopaten. Het ging meer speciaal om homeopathische geneesmiddelproeven met bijvoorbeeld Silicea (en waarschijnlijk met vrijwilligers gerekruteerd uit homeopathische verenigingen). Men had ook klinische proeven in gedachten. De voorzitter van de homeopathische vereniging probeerde in zijn ziekenhuis geselecteerde ernstig zieken (dus geen gefortuneerde psychosomatische patiënten in een privépraktijk) homeopathisch te behandelen. Donner moest meelopen en toezicht houden. Toen dit na anderhalf jaar geen enkel succes had opgeleverd, durfde men dit niet aan de RGA te melden. Toen de voorzitter van de Duitse homeopaten voor het blok gezet was, en zich min of meer verbonden had om een groot aantal patiënten met de ziekte van Basedow (te hard werkende schildklier) homeopathisch te behandelen, nam hij Donner apart en zei letterlijk: ‘Wir können doch das gar nicht, was wir behaupten!’

Voor alle duidelijkheid: dat gaat dus niet om amateuristische pseudowetenschap in concentratiekampen, maar om serieus medisch onderzoek in ziekenhuizen en dergelijke.

Donner heeft dit uitvoerig beschreven. Hij was al sceptisch over hoge verdunningen en in zijn jonge jaren als arts-assistent in een homeopathisch ziekenhuis had hij een keer in een lezing een boekje opengedaan over een bepaald hoogverdund middel. Toen was hij met ontslag op staande voet bedreigd als hij nog eens zoiets flikte.

Waarom schreef Donner in 1966 zijn memoires? Hij had gehoord dat de proeven zouden worden voortgezet. Hij wist of meende dat er nog ergens een paar meter aan rapporten over de proeven van 1936-1939 wachtten op verwerking. Nog maar een paar jaar eerder was hem zelfs gevraagd of hij dat wilde doen. Hij wilde als loyale homeopaat zijn collega’s waarschuwen tegen overtrokken claims over hoge potenties. Hij schreef een uiteenzetting van 250-300 getypte pagina’s, herleidde die tot de essentie van ca. 40 pagina’s om zijn werk geschikt te maken voor een tijdschrift, maar kon zijn artikel niet gepubliceerd krijgen. De Duitse homeopathische vereniging verzette zich daar hevig en succesvol tegen. Uiteindelijk is het wel gepubliceerd, gedeeltelijk rond 1985, en daarna in het blad van Ernst, Perfusion in 1995. Het staat nu in zijn geheel in het Duits en in het Nederlands op onder andere de site van de Vereniging tegen de Kwakzalverij. Daar staan ook brieven die Donner schreef aan belangrijke homeopaten toen hij zijn artikel niet gepubliceerd kreeg. Ook nu nog doen homeopaten hun best zijn artikelen weg te praten.

Europa en VSM

Het was ook van Wim Betz dat ik hoorde hoe de homeopaten lobbyden om erkenning voor hun middelen te krijgen. De reguliere geneeskunde vond ‘ach, als ze hun wijwater zo graag willen, dan mag het, zolang ze er maar niet opzetten waar het voor is; dat is trouwens volgens de homeopathische theorie onmogelijk.’ Maar vervolgens is er allerwegen de hand gelicht met de regel ‘geen indicatie’.

Een korte geschiedenis: in 2001 kwam de  Europese richtlijn over (onder andere) homeopathische middelen. Meteen daarna gebruikte de Nederlandse overheid een maas in de regels over al bestaande specialiteiten om middelen met indicatie toe te staan, mits er een disclaimer bij zou komen, namelijk dat er geen wetenschap aan de beoordeling was te pas gekomen. Het motief was dat hiermee de export bevorderd werd. Het volgende jaar vocht de homeopathische fabrikant VSM deze disclaimer aan, en won uiteindelijk na een jaar of twee: de Europese richtlijn zei niets over disclaimers. De regering kondigde aan dat aan de gentlemen’s agreement een eind was gekomen en dat de Europese regels streng zouden worden toegepast. Dat duurde nog even totdat de nieuwe Geneesmiddelenwet in 2007 in werking trad. VSM vocht deze wet meteen aan, maar verloor uiteindelijk in 2012, waarna de homeopaten moord en brand schreeuwden dat hun middelen  (het ging hoofdzakelijk om middelen in de losse verkoop in drogisterijen en apotheken) verboden werden. Ze werden helemaal niet verboden, slechts de indicatie werd verboden. Op de website van Skepsis vindt u ook een artikel van Wim Betz over deze kwestie met de Europese regels.

‘Zwitserse’ rommel

Een kras staaltje van homeopathische leugenachtigheid is het zogenaamde Zwitserse rapport. Hier ook even wat voorgeschiedenis. In Zwitserland werd vergoeding van alternatieve geneeskunde door de verzekering ingevoerd in 1998. Dat zou zes jaar duren en daarna zou er een evaluatie komen. Die kwam er ook in 2006. De commissie die dit zou doen, ontving van de ‘regulieren’  in essentie het bovengenoemde artikel van Shang et al. Van de homeopaten ontving men een lijvig document samengesteld door twee artsen verbonden aan de antroposofische universiteit van Witten/Herdecke, namelijk Gudrun Bornhöft en Peter Matthiessen. Later werd deze inzending als boek gepubliceerd. De commissie oordeelde zeer negatief over de inzending en als gevolg werd de vergoeding stopgezet. Een petitie en een referendum in 2009 dwong de regering weer tot invoering per 2011 voor een periode van 6 jaar. In 2011 verscheen een Engelse vertaling en bewerking (met bijvoorbeeld kritiek op het artikel van Shang et al.) van het boek uit 2006, en dit werd door de homeopaten wereldwijd aangekondigd als een rapport van de Zwitserse regering dat geleid had tot hernieuwde invoering van vergoedingen voor alternatieve geneeswijzen. Dat was dus gewoon gelogen.

Door de hernieuwde aandacht voor het boek werd duidelijk wat voor rommel het was.

Hoofdstuk 10 was een bespreking van klinische studies naar homeopathie bij bovenste luchtweginfecties. Een verschrikkelijke puinhoop. Ik heb - het principe van Betz indachtig - dit hoofdstuk nauwkeurig geanalyseerd.

De auteurs hadden 29 klinische studies over bovenste luchtweginfecties en allergie bij elkaar gezocht. Ze hebben verbazend slecht gezocht. Zonder van mijn stoel te komen lokaliseerde ik 161 relevante publicaties van vóór 2003. De auteurs vonden er maar 29, waarvan maar 13 RCT’s.

Ze hadden het klaargespeeld om 25 RCT’s te missen die al in eerdere reviews waren besproken. Van die 13 waren er 2 met 50 of minder proefpersonen en de twee - volgens mij gefraudeerde - Oscillococcinum-onderzoeken van Ferley et al. en Papp et al. Van de 9 overige was alleen het allereerste onderzoekje van Reilly naar homeopathie tegen hooikoorts uit 1986 positief. Strikt genomen was dat geen homeopathie (hoog verdund stuifmeel is helemaal geen homeopathisch middel tegen hooikoorts). De auteurs stelden het voor alsof het eigenlijk alleen maar aantoonde dat iets hoogverdunds een effect kan hebben. Of het statistisch significant uitkwam, hangt af van de gekozen combinatie van rekenmethode en uitkomstmaat en we weten niet hoeveel combinaties de auteurs hebben zitten uitproberen. Het aantal dropouts was ook aanzienlijk. De rest van de negen vertoonde het gebruikelijke patroon van niet-significant, niet effectief, enzovoort. Maar de auteurs kwamen tot een verbazende score van 5 positieve uit 9 en als men alle resultaten bekijkt (dus ook de onderzoeken die geen RCT waren) zelfs 24 uit 29.

Homeopathie voor kwakkelende kinderen

Een van de onderzoeken die Maxion-Bergemann et al. als positief aanmerkten was het overigens uitstekende promotieonderzoek van mijn landgenote Elly de Lange, later ook beknopt gepubliceerd in BMJ. Die ‘dubbelpublicatie’ was trouwens voor Shang et al. reden geweest om De Langes onderzoek helemaal niet in beschouwing te nemen.

De Lange had met royale steun van de Nederlandse regering 170 kinderen met veel klachten elk een vol jaar gevolgd en behandeld met klassieke homeopathie, naast de gewone huisartsbehandeling en eventueel specialistische behandeling. Aan het eind van dit keurig uitgevoerde onderzoek bleek er een klein, reëel, maar niet-significant verschil te zijn tussen de verum- en de placebogroep.

U zult opmerken: spreken reëel en niet-significant elkaar niet tegen?

Er waren drie belangrijke uitkomstmaten. Ten eerste het totaal aantal ziekteperioden per kind, ten tweede de gemiddelde lengte per ziekteperiode per kind. Het is niet opzienbarend dat deze twee uitkomstmaten sterk gecorreleerd zijn: ietwat ziekelijkere kinderen zijn vaker én langer ziek. Hun immuunsysteem is wat slomer. Voor elk kind was er voor elke dag van het jaar dat ze gevolgd waren ook een soort score van de totale hevigheid van alle klachten samen, een getal in de range 0-56. De derde uitkomstmaat was het jaargemiddelde van deze klachtenscore. Het spreekt dat kinderen die vaker én langer ziek zijn ook méér en misschien wel hevigere klachten hebben. De drie uitkomstmaten zeiden allemaal hetzelfde: de placebokinderen waren gemiddeld wat zieker. Er was echter geen statistische significantie (p=0,4 en 0,3 en 0,16 respectievelijk). Dat wil zeggen dat de kans dat een of andere loting voor een dergelijk of groter verschil zorgt, gelijk was aan de kans om met twee dobbelstenen ongeveer 9 of meer te gooien. Dat is echt geen mirakel dat noopt tot verder onderzoek. In het BMJ-artikel stond echter: ‘In conclusion, the observed differences between the groups were small but consistent, the clinical relevance, however, is questionable.’ Het woord consistent slaat op het feit dat deze drie onderling samenhangende uitkomstmaten ongeveer hetzelfde resultaat gaven. Op basis van dat ene woord ‘consistent’ oordeelden Maxion-Bergemann et al. dat er een positieve trend was. Dus positief. Op dezelfde manier werden ook de andere ‘positieve’ onderzoeken beoordeeld.

Alweer zien we dat pleitbezorgers van homeopathie systematisch liegen en verdraaien. Ik ben wel meer voorbeelden tegengekomen waarbij ik dacht: als het kennelijk zo gebruikelijk is om de massa te belazeren terwijl iedereen kan zien wat er niet deugt, wat gebeurt er dan binnenskamers met alle mogelijkheden om de zogenaamde researcher degrees of freedom uit te buiten? Het vermoeden is gerechtvaardigd dat homeopathie toch nog aardig voor de dag komt bij overzichten zoals van Kleijnen en Linde, gewoon door de wijdverspreide drang van homeopaten om de waarheid zo krachtig mogelijk te verdunnen.

Wondergeloof

Ik wil afsluiten met een bespreking van de vraag: waarom geloven artsen in hoge verdunningen?

Zoals u weet is Wim Betz ook uit nieuwsgierigheid begonnen met homeopathie. Ik heb hem daar wel eens naar gevraagd. Als je toch weet dat er niets in zit, waarom begin je er dan aan? Maar dokters zijn begaan met hun patiënten en zijn soms bereid het onzinnige te proberen als het zinnige niet helpt.

Ik heb een groot aantal homeopathische artsen hetzelfde gevraagd speciaal met het oog op dit artikel. Ongeveer één op de zes gaf antwoord. Niemand zei dat hij of zij door het klinische onderzoek overtuigd was. Vrijwel niemand zei dat homeopathische geneesmiddelproeven hem of haar overtuigd hadden. Hoe men geneesmiddelproeven overtuigend kan inrichten was een tweede vraag die grotendeels onbeantwoord bleef. Dit is nog ernstiger dan op het eerste gezicht lijkt. Homeopaten kiezen namelijk middelen uit op basis van een lijst uitkomsten van geneesmiddelproeven met hoogverdunde middelen. Die lijst beslaat iets van een miljoen regels (duizend middelen met elk duizend ‘symptomen’, waarbij we middelen als ‘Zonneschijn’ en ‘Berlijnse Muur’ niet eens meerekenen) en zijn voor het grootste deel verkregen uit dagboekjes van ongeblindeerde proefpersonen zonder enig vergelijkingsmateriaal. Op verzoeken om uitsluitsel over hoe men ook maar één van die miljoen regels op correctheid zou kunnen testen geven homeopaten vrijwel nooit antwoord en degenen die wel iets zeggen, zeggen allemaal wat anders.

De laatste twee eeuwen natuurwetenschap berusten op ontelbare, vaak herhaalde en steeds meer verfijnde proeven. Vandaag de dag blijven miljarden geavanceerde en ook eenvoudige apparaten uiterst betrouwbaar dag in dag uit testen doen. Natuurkundestudenten blijven nog steeds valproeven doen, net zoals de wiskundestudenten telkens opnieuw de stelling van Pythagoras en de wetten van de rekenkunde afleiden. Daartegenover staat de homeopathie met miljoenen fundamentele ‘gegevens’ van onzekere herkomst, waarvan er niet één betrouwbaar gecontroleerd is. De aanhangers schijnen niet eens te begrijpen dat daar een probleem is en kunnen of willen niet aangeven wat er controleerbaar is. In elk geval voelen ze geen enkele noodzaak om iets aan die controle te doen, zelfs als er grote prijzen en eeuwige roem mee te verdienen zouden zijn.   

Wat had mijn homeopathische artsen dan overtuigd van de waarde van de homeopathie? De meesten antwoordden dat ze op de een of andere manier een ervaring hadden opgedaan, als zoon van een homeopathische arts, of ze hadden zelf wel eens een homeopathisch middel geprobeerd of aan de eigen kinderen gegeven, of gezien hoe het bij collega’s goed werkte. Soms had iemand uit nieuwsgierigheid een cursus gevolgd en was overdonderd door alle indrukwekkende casussen. Soms was men zelfs begonnen omdat moeders van patiëntjes zo aandrongen.

In de geneeskunde komt de arts bij tijd en wijle opvallende en onverwachte genezingen tegen. Als dit gebeurt na verstrekking van een homeopathisch middel kan dat misschien zoveel indruk maken dat de arts emotioneel verkocht is, net zo goed als een patiënt door de eigen genezing overtuigd kan raken van de waarde van de daaraan voorafgaande therapie. Bij de opleiding tot homeopathisch arts wordt dan ook sterk de nadruk gelegd op spectaculaire genezingen. Bij religie gebeurt iets dergelijks: Johannes Paulus II wordt heilig verklaard op basis van een voorspoedig herstel van een ernstige hersenbloeding met verlamming bij een Costa Ricaanse die JPII om voorspraak zou hebben verzocht. De redenering is hetzelfde: de genezing wordt als dermate exceptioneel beschouwd dat de gelovige het eraan voorafgaande gebed als de enig mogelijke verklaring opvat. Homeopathie is een wondergeloof.

In de verschillende voetnoten doorheen het artikel ziet u veel verwijzingen naar eerdere artikeltjes van mijzelf. Die zijn grotendeels het gevolg van de grote inspiratie die Wim Betz mij gaf. Dank je wel, Wim.

 

Jan Willem Nienhuys is wiskundige en bestuurslid van Skepsis.