Geloof als geneesmiddel

Afbeelding

De vele 'Sinten', 'Onze-Lieve-Vrouwen' en 'Heilige Harten' liegen er niet om: de caritas van de katholieke kerk heeft haar stempel gedrukt op de Belgische gezondheidszorg. Ook hier heeft secularisering de kaarten echter grondig dooreengeschud. 'Evidence based medicine' is het nieuwe gebod, maar dat bevalt niet iedereen. Geloof moet terug een plaats krijgen binnen de gezondheidszorg, vindt Jos Vranckx, voormalig verslaggever over religieuze zaken en gezondheid bij de Gazet van Antwerpen. We hebben immers nood aan godsdienst, als spirituele leidraad én therapeuticum, betoogt hij in 'Geloof als geneesmiddel' (Leuven: Davidsfonds, 2008).

Geplaatst onder
Deel artikel TwitterFacebookLinkedinWhatsapp

Is dat wel wenselijk? En hoe doeltreffend zijn ritueel en gebed eigenlijk als onderdelen van een medische behandeling? Die vragen beantwoorden binnen het bestek van één boek mag gerust een ambitieus project genoemd worden. Het verbaast dan ook dat Vranckx nog veel meer hooi op zijn vork neemt. Medicalisering, psychosomatiek, depressie en existentiële crises, stress, spiritualiteit, atheïsme, mirakels, geluksstrategieën en ontspringende christelijke bewegingen. Het is slechts een greep uit de mozaïek aan onderwerpen die tegen het licht gehouden worden in Geloof als geneesmiddel.

Zelfs de aandachtige lezer wordt daar gauw wat duizelig van.

Maar als we dan toch een algemene teneur kunnen ontwaren, dan is het de cultuurpessimistische analyse dat onze samenleving zich in een malaise bevindt. Niet alleen wordt ons geluk ondergraven door permanente stress en onzekerheid, maar we zijn ook nog eens het spirituele spoor bijster geraakt. Dat maakt gezonde mensen ziek, en belet zieken om te genezen. De gezondheidszorg lijkt hier te moeten dienen als prisma voor een diepere existentiële crisis, eigen aan onze tijd.

Waaraan moeten we de lamlendige staat van de moderne mens wijten? Voornamelijk aan het verlaten van de oude zingevende overwelvingen van godsdiensten en aan een koud naturalistisch wereldbeeld. Nieuwe atheïsten als Dawkins, Dennett en Hitchens worden op een hoopje gegooid met postmodernisten, maar tevens afgeschilderd als doemdenkers die alle hoop op levensvervulling verbrijzelen onder de hakken van het onverschillige sciëntisme. Niets nieuws onder de zon dus. Bovendien wordt die these erbarmelijk slecht uitgewerkt. Zelden wordt er lang genoeg stilgestaan bij hypothesen of bewijsmateriaal om ze op hun waarde te kunnen schatten.

En wat is dat genezende geloof eigenlijk? De auteur haalt flink wat mogelijke gedaantes aan. Geloof in placebo's, geloof in eigen kunnen, geloof in gebedsgenezing: uiteenlopende vormen doorkruisen elkaar in een anekdotische opsomming die neurowetenschappers, ‘existentieel consulenten’ en slangenaanbidders zij aan zij plaatst. Wat we concreet aanmoeten met die overdaad aan losse gegevens, wordt in het midden gelaten. Maar de strategie van Vranckx, die zich in zijn vorig werk (De terugkeer van het wonder) al eens vergreep aan het paranormale, is vrij doorzichtig. Door bescheiden wetenschappelijk onderzoek aan wilde religieuze claims te linken, wekt hij de indruk dat er meer aan de hand is. Hij gaat daarbij echter omzichtig te werk. De meeste pseudo-wetenschappelijke theorieën in het boek worden gepresenteerd bij monde van hun belangrijkste vertegenwoordigers. Als de auteur zelf al zijn appreciatie uitdrukt, gebeurt dat op een manier die omfloerst genoeg is om niet vastgepind te kunnen worden op een duidelijke stellingname.

Ondertussen wordt de onkritische lezer wel warm gemaakt voor mystieke opvattingen over bijnadoodervaringen, psychoanalytische benaderingen van 'de duistere kant van de mens' en — trouw aan Vranckx' katholieke roots — het geloof in mirakels. Dat laatste onderwerp illustreert de werkwijze van de auteur perfect: bladzijde na bladzijde voedt hij ons suggestieve verhalen over wonderbaarlijke genezingen van Lourdes tot India, maar dan wel afgewisseld met bespiegelingen over psychosomatiek en de symbolische betekenis van de term wonder. Met wat bereidwilligheid zou je kunnen zeggen dat hij gewoon interessante anekdotes aanstipt. Als bij toeval lopen die echter naadloos over in een betoog voor een verrijzenis van de religie.

Natuurlijk beroert Vranckx een belangrijk thema als hij het geestelijke en emotionele onbehagen van de moderrne mens aanklaagt. En vanzelfsprekend vormt het overaanbod aan laagdrempelige pseudospiritualiteit een bijzonder gebrekkig antwoord. Dat hij dit gegeven echter aangrijpt om het godsgeloof terug naar binnen te smokkelen langs de achterdeur, is een regelrecht zwaktebod. Het vehikel is nu eens de geneeskunde, dan weer de psychiatrie of de sociale zorg, maar telkens worden we om de oren geslagen met dezelfde boodschap. Geloven in God maakt je weerbaarder, bestendigt genezingen verhelpt aan eenzaamheid. Net zoals geloven in jezelf, goede relaties of een bewuste omgang met de werkelijkheid? Eigenlijk wel, kunnen we tussen de regels lezen.

Niets wijst er dus op dat godsdiensten een monopolie hebben op diepgang in de levensbeschouwing. Waarom wordt het blikveld dan vernauwd tot het concept van een (christelijke) God? Omdat we nood zouden hebben aan externe zingeving en "de meest fundamentele zelfaanvaarding geworteld is in het idee dat God je bemint,” aldus Vranckx. En het mag duidelijk zijn dat geen God beter bemint dan de katholieke God. 

Zonder het goed te beseffen, reduceert de auteur godsdienst in zijn eindargument tot een pijnstiller voor psychische en sociale kwaaltjes en een stopmiddel voor het dreunende besef dat zin uit de mens voortkomt. 

 

Titel: Geloof als geneesmiddel
Ondertitel: De vergeten factor X?
Auteur: Jos Vranckx
Uitgegeven door Davidsfonds/Leuven